In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarden van onroerende zaken en de vergoeding van proceskosten. De heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren had bij beschikkingen de WOZ-waarden vastgesteld voor het jaar 2020, waarop belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar kende wel een vergoeding van immateriële schade en proceskosten toe aan belanghebbende. Zowel de heffingsambtenaar als belanghebbende gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar geen recht had op een verlenging van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, ondanks de argumenten over de proceshouding van de gemachtigde van belanghebbende. Het Hof bevestigde de toekenning van de immateriële schadevergoeding van €500, maar verlaagde de proceskostenvergoeding tot €437,50, omdat de waarde per punt voor de proceskosten opnieuw werd berekend. Het Hof vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de beslissingen over de proceskosten en het griffierecht, en oordeelde dat er geen recht op vergoeding van het griffierecht bestond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de redelijke termijn in belastingzaken en de rol van proceskostenvergoedingen.