In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 juli 2022. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarden van verschillende onroerende zaken, die door de heffingsambtenaar zijn vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarden vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2019 voor het jaar 2020. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststellingen, maar de heffingsambtenaar heeft de beschikkingen en aanslagen gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, met uitzondering van één onroerende zaak, waarvoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.
In hoger beroep heeft belanghebbende haar standpunten meerdere keren gewijzigd, wat leidde tot onduidelijkheid over haar uiteindelijke stellingname. Het Hof heeft vastgesteld dat de bewijslast bij de heffingsambtenaar ligt, maar dat belanghebbende haar standpunten niet tijdig en concreet heeft geformuleerd. Hierdoor heeft het Hof geoordeeld dat het hoger beroep ongegrond is, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op haar rustende stelplicht. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.