Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
a) op enigerlei wijze, direct of indirect, gehonoreerd of ongehonoreerd, gelijksoortige werkzaamheden en/of activiteiten te verrichten bij enige persoon, instelling, werkgever of onderneming die concurrerende, soortgelijke of aanverwante activiteiten ontplooit als de werkgever of de aan hem gelieerde ondernemingen. Als concurrerende ondernemingen worden in ieder geval, doch niet uitsluitend, aangemerkt de bedrijven welke zich richten op de verkoop van bouwmaterialen en bouwstoffen in Den Helder en omgeving. binnen een straal van 30 km.
non-concurrentiebeding’in artikel 16 inhoudt dat de duur van vijf jaar alleen geldt voor artikel 16 sub a, waarin kort gezegd het in dienst treden bij een concurrent wordt verboden. Daarin volgt het hof hem niet. Artikel 16 heeft als opschrift ‘Non-concurrentie’. Gelet daarop, en gelet op het feit dat BMN de vaststellingsovereenkomst heeft opgesteld maar [geïntimeerde] werd bijgestaan door een advocaat, ligt het voor de hand om de verwijzing in artikel 9 uit te leggen als verwijzing naar
geheelartikel 16. In het verlengde van dit voorshandse oordeel betekent dit dat, anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, de duur van vijf jaar zowel betrekking heeft op artikel 16 sub a als op artikel 16 sub b, waarin kort gezegd het onderhouden van zakelijke contacten met (potentiële) relaties wordt verboden.
contacten onderhouden’) omvat het specifiekere artikel 10 (‘
bewegen om’). Daarnaast zijn de begrippen
‘(potentiële) relaties’uit artikel 16 sub b en ‘
zakelijke contacten’uit artikel 10 vrijwel identiek, zodat de kring waar beide artikelen betrekking op heeft gelijk is. Bovendien is ter zitting bij het hof gebleken dat BMN vooral wilde dat [geïntimeerde] niet in dezelfde competitieve markt actief zou zijn, wat een aanwijzing is dat het globalere artikel 16 sub b van de arbeidsovereenkomst in de vaststellingsovereenkomst met artikel 10 verder is ingevuld. Dit betekent anders gezegd dat [geïntimeerde] artikel 10 zo mocht begrijpen dat deze bepaling invult dat het onderhouden van zakelijke contacten met (potentiële) relaties in de zin van artikel 16 sub b in elk geval niet gericht mag zijn op het bewegen van die relaties om de samenwerking met BMN te verbreken en in plaats daarvan zaken te gaan doen met RAB. Dat in artikel 10 geen tijdsduur is afgesproken, betekent niet automatisch dat er geen einddatum geldt, ook dat is een kwestie van uitleg. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] redelijkerwijs had moeten begrijpen dat ook voor artikel 10 een duur geldt van vijf jaar. In dezelfde overeenkomst waarin de duur van artikel 16 sub a en sub b wordt aangepast naar vijf jaar, wordt namelijk met artikel 10 ook een nadere invulling gegeven van artikel 16 sub b. Die invulling geldt dan ook voor de gelijke periode van vijf jaar althans zo had [geïntimeerde] dat redelijkerwijs moeten begrijpen.
€ 30.000 bruto. Daaruit blijkt niet van een take-it-or-leave-it-houding van BMN.
Client stemt in met deze hoge boete voor wat betreft overtreding van artikel 9 en 10’. De omstandigheden waaronder deze instemming is gegeven zijn hiervoor besproken in 3.18. en maken niet dat daarmee op voorhand de boete buitensporig is. Dat geen overtreding van het relatiebeding is vastgesteld gedurende een onderzoek door Hoffmann tussen 24 februari 2022 en 9 september 2022, onder meer met verschillende observaties, zou verband kunnen houden met de prikkelwerking van de overeengekomen boete. In elk geval is niet vast te stellen dat [geïntimeerde] als gevolg van de hoge boete dusdanige stress heeft ondervonden, dat daarmee deze boete onaanvaardbaar moet worden geacht. Het voorlopig oordeel van het hof is daarom dat er nu geen gronden zijn om de overeengekomen boete in artikel 12 van de vaststellingsovereenkomst te matigen.