ECLI:NL:GHARL:2023:10349

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
200.312.177
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitleg van een overeenkomst van geldlening en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak gaat het om een geschil over de uitleg van een overeenkomst van geldlening van € 350.000, verstrekt door Mabelo B.V. aan Sustainable Future Investments B.V. (SFI). De lening was bedoeld voor de financiering van een mestverwerkingsinstallatie. Mabelo heeft SFI en de bestuurders van de betrokken vennootschappen aangesproken op de terugbetaling van de lening, nadat SFI geen betalingen meer had verricht en de aan de installatie verbonden vennootschap failliet was verklaard. Mabelo vorderde onder andere de hoofdsom, rente, een aflosbonus en schadevergoeding wegens bestuurdersaansprakelijkheid van [appellant1]. De rechtbank heeft een deel van de vorderingen toegewezen, maar Mabelo ging in hoger beroep om ook de overige vorderingen toegewezen te krijgen. Het hof oordeelt dat [appellant1] niet aansprakelijk is voor de schade van Mabelo, omdat hij niet persoonlijk garant stond voor de terugbetaling van de lening. Het hof bevestigt dat de garanties van Envy en [appellante4] niet betrekking hebben op de rente en aflosbonus. Het hof wijst de vorderingen tegen [appellant1] af, maar kent de aflosbonus van € 35.000 toe aan Mabelo, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten worden toegewezen aan de partijen die in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.312.177
zaaknummer rechtbank 390798
arrest van 5 december 2023
in de zaak van

1.[appellant1] ,die woont in [woonplaats1] ,

2.
Envy Holding B.V.,die is gevestigd in Deventer,
3.
Sustainable Future Investments B.V.,die is gevestigd in Deventer,
4.
[appellante4] Holding B.V.,die is gevestigd in Gorssel,
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als gedaagden,
hierna: [appellant1] , Envy, SFI en [appellante4] , gezamenlijk: SFI c.s.,
advocaten: mr. C. van de Kraats en mr. M. Hulstein-den Hartog,
tegen
Mabelo B.V.,
die is gevestigd in Deventer,
die ook (incidenteel) beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna: Mabelo,
advocaten: mr. J. Blakborn en mr. R.P. Streng.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 24 januari 2023 heeft op 28 juni 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Mabelo heeft een geldlening van € 350.000 verstrekt aan SFI, op grond van een overeenkomst van geldlening van 12 december 2015. De geldlening was bestemd om bij te dragen in de financiering voor de aankoop en bouw van een mestverwerkingsinstallatie door MV Sterksel B.V. (hierna: MVS). SFI heeft voor dat doel een geldlening van € 500.000 verstrekt aan MVS. [appellant1] is bestuurder en enig aandeelhouder van Envy en [appellante4] , en Envy is op haar beurt bestuurder en enig aandeelhouder van SFI. [appellant1] heeft namens Envy en [appellante4] garantieverklaringen ondertekend, inhoudende dat Envy en [appellante4] garant staan voor de terugbetaling van de lening tussen SFI en Mabelo. SFI heeft de verschuldigde rente (10% over het saldo van de uitstaande hoofdsom per jaar) over 2016 en 2017 voldaan. Daarna heeft SFI geen betalingen meer aan Mabelo verricht. Op 10 april 2018 is MVS failliet verklaard. Mabelo heeft SFI en [appellant1] aangesproken tot betaling uit hoofde van de geldleningsovereenkomst en Envy en [appellante4] uit hoofde van de garantieverklaringen. Mabelo heeft conservatoir beslag gelegd ten laste van SFI c.s. bij diverse banken en is deze procedure gestart. Daarna heeft zij ook nog conservatoir beslag gelegd op de onverdeelde helft van de woning van [appellant1] .
2.2.
Mabelo heeft bij de rechtbank samengevat gevorderd:
a. SFI c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:
de hoofdsom van de geldlening van € 350.000, te vermeerderen met de contractuele rente, wettelijke handelsrente of wettelijke rente vanaf 31 december 2020;
drie maal het rentebedrag van € 35.000 per jaar over de jaren 2018, 2019 en 2020, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente of wettelijke rente, respectievelijk vanaf 31 december 2018, 31 december 2019 en 31 december 2020;
de aflosbonus van 10% van de hoofdsom, zijnde het bedrag van € 35.000;
de buitengerechtelijke incassokosten van € 4.050 of een in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
voor recht te verklaren dat de door Mabelo bij akte omschreven gedragingen een voldoende ernstig verwijt opleveren en [appellant1] daarom als bestuurder van SFI, Envy en [appellante4] heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt;
voor recht te verklaren dat Mabelo daardoor schade heeft geleden bestaande uit het verlies van de uitgeleende hoofdsom van € 350.000 en de niet betaalde contractuele renten en de aflosbonus, te vermeerderen met de rente en kosten zoals hiervoor vermeld;
SFI c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten, waaronder de beslagkosten, met nakosten en wettelijke rente.
2.3.
De rechtbank heeft deze vorderingen voor een deel toegewezen en voor een deel afgewezen. [1] De rechtbank heeft voor recht verklaard dat [appellant1] als bestuurder van Envy heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en dat Mabelo daardoor schade heeft geleden, bestaande uit het verlies van de uitgeleende hoofdsom van € 350.000. De rechtbank heeft SFI c.s. veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 350.000, ten aanzien van [appellant1] vermeerderd met de wettelijke rente en ten aanzien van de andere gedaagden vermeerderd met de contractuele rente. Verder heeft de rechtbank alleen SFI veroordeeld tot betaling van de rentebedragen over 2018, 2019 en 2020, met wettelijke rente. De rechtbank heeft ten slotte SFI c.s. veroordeeld in de beslagkosten, proceskosten en nakosten en het meer of anders gevorderde afgewezen.
2.4.
De bedoeling van het principaal hoger beroep van SFI c.s. is dat alle vorderingen van Mabelo alsnog worden afgewezen. De inzet van het incidenteel hoger beroep van Mabelo is dat, naast de vorderingen die de rechtbank al heeft toegewezen, ook de volgende vorderingen worden toegewezen. Mabelo vordert dat het hof:
voor recht zal verklaren dat de aan [appellant1] verweten gedragingen voor zover deze bestaan uit verhaalsfrustratie, een voldoende ernstig verwijt opleveren en [appellant1] daarom als bestuurder van SFI heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in hel maatschappelijk verkeer betaamt;
voor recht zal verklaren dat de aan [appellant1] verweten gedragingen voor zover deze bestaan uit het aangaan van de garantieverplichting namens [appellante4] een voldoende ernstig verwijt opleveren en [appellant1] daarom als bestuurder van [appellante4] heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt;
Envy, [appellante4] en [appellant1] hoofdelijk zal veroordelen om aan Mabelo te betalen de drie rentebedragen van € 35.000 over de jaren 2018, 2019 en 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf respectievelijk 31 december 2018, 31 december 2019 en 31 december 2020;
Envy, [appellante4] en [appellant1] hoofdelijk zal veroordelen om aan Mabelo te betalen de contractuele rente van 10% per jaar over het toegewezen bedrag vanaf 31 december 2020;
SFI c.s. hoofdelijk of alleen SFI zal veroordelen om aan Mabelo te betalen de aflosbonus van € 35.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2022;
SFI c.s. zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.

3.Het oordeel van het hof

Inhoud hoger beroep, beslissing in het kort, wijze van behandeling
3.1.
SFI c.s. keren zich in het principaal hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank over de aansprakelijkheid van [appellant1] vanwege zijn handelen als bestuurder van Envy. Het hof zal oordelen dat [appellant1] op deze grond niet aansprakelijk is. Het hof moet daarom alsnog oordelen over de andere gronden die Mabelo heeft aangevoerd voor de aansprakelijkheid van [appellant1] in dit verband, te weten dat hij zich ook persoonlijk heeft verbonden of dat hij is tekortgeschoten in zijn verplichting om ervoor te zorgen dat zijn andere vennootschappen daadwerkelijk garant zouden staan voor de terugbetaling van de lening. Het hof volgt Mabelo daar echter niet in. In het incidenteel hoger beroep voert Mabelo aan dat [appellant1] ook aansprakelijk is vanwege zijn handelen als bestuurder van SFI en [appellante4] . Dat standpunt deelt het hof niet. Verder voert Mabelo aan dat de garantie die Envy en [appellante4] hebben verstrekt niet alleen betrekking heeft op de terugbetaling van het geleende bedrag, maar ook op de overeengekomen rente en aflosbonus. Ook voor dat standpunt ziet het hof onvoldoende grond. Ten slotte stelt Mabelo de verschuldigdheid van de aflosbonus zelf opnieuw aan de orde. Het hof komt tot de conclusie dat SFI deze bonus wel verschuldigd is, naast de hoofdsom van de lening en de rente. Hierna zal het hof uitleggen hoe het tot deze oordelen komt. Omwille van de duidelijkheid zal het hof eerst ingaan op de verplichtingen van SFI op grond van de overeenkomst van geldlening, daarna op de verplichtingen van Envy en [appellante4] op grond van de garantieverklaringen en ten slotte op de aansprakelijkheid van [appellant1] op de diverse door Mabelo aangevoerde grondslagen.
De feiten
3.2.
Het hof gaat bij de beoordeling uit van de feiten die de rechtbank heeft vastgesteld in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.16 van het vonnis van 9 maart 2022 (voor zover daartegen geen bezwaren zijn aangevoerd). Kortheidshalve verwijst het hof daarnaar.
Vorderingen tegen SFI; is zij de aflosbonus ook verschuldigd?
3.3.
De rechtbank heeft overwogen dat de vorderingen van Mabelo die strekken tot (terug)betaling van het geleende bedrag van € 350.000 met de contractuele rente daarover vanaf 31 december 2020 en tot betaling van de rentebedragen van telkens € 35.000 over de jaren 2018, 2019 en 2020 met de wettelijke rente daarover toewijsbaar zijn jegens SFI (rov. 4.2 van het vonnis). Tegen dat oordeel hebben SFI c.s. geen grieven gericht, zodat het hof daarvan dient uit te gaan. De desbetreffende veroordelingen van SFI blijven dus in stand.
3.4.
Mabelo keert zich in het incidenteel hoger beroep (grief 4) tegen de afwijzing van haar vordering tot betaling van de aflosbonus. Volgens haar volgt uit artikel 3.5 van de geldleningsovereenkomst dat SFI ook deze bonus verschuldigd is. Zij bestrijdt dat de bonus alleen bij vervroegde aflossing is verschuldigd, zoals de rechtbank heeft aangenomen.
3.5.
De beoordeling van dit geschilpunt vraagt uitleg van de overeenkomst op dit punt. Uitgangspunt is daarbij dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Het komt aan op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [2] De bewoordingen van de overeenkomst zijn hierbij natuurlijk wel van belang.
3.6.
Artikel 3 van de overeenkomst van geldlening houdt, voor zover hier van belang, het volgende in (waarbij met ‘schuldeiser’ Mabelo is bedoeld en met ‘schuldenaar’ SFI):
Artikel 3: duur en aflossing
3.1
De lening met beide schuldeisers is aangegaan voor een periode van maximaal 5 jaren (…) en eindigt op 30 december 2020.
De lening van € 350.000,00 dient uiterlijk op die datum volledig aan schuldeiser terugbetaald te zijn inclusief rente.
(…)
3.5
Bij gehele aflossing van de lening is de schuldenaar, naast de in artikel 2 vermelde rente, een aflosbonus van 10% van het oorspronkelijk geleende bedrag aan de respectievelijke afgeloste schuldeiser verschuldigd. Deze bonus komt bovenop de verschuldigde rente en aflossing.
3.7.
Uit de tekst van deze bepaling volgt niet meer of minder dan dat SFI bij gehele aflossing van de lening een aflosbonus van 10% van het geleende bedrag aan Mabelo moet betalen, naast de verschuldigde rente en aflossing van het geleende bedrag zelf. Er staat niet dat dit alleen bij
vervroegdeaflossing aan de orde is. Dit onderschrijft dus de door Mabelo bepleite lezing van de bepaling. Er zijn in het kader van de betwisting door SFI c.s. geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan partijen redelijkerwijs een andere betekenis aan deze bepaling mochten toekennen en iets anders mochten verwachten. Voor de uitleg dat de aflosbonus alleen bij vervroegde aflossing verschuldigd zou zijn, ziet het hof geen concrete aanknopingspunten. SFI c.s. hebben tijdens de mondeling behandeling in hoger beroep wel aangevoerd dat het ging om een tijdelijke (overbruggings-)financiering, maar daaruit volgt niet dat de aflosbonus slechts een compensatie bij vervroegde aflossing zou zijn. SFI c.s. hebben verder aangevoerd dat Mabelo ook al een rendement van 10% per jaar behaalde over het uitgeleende bedrag. Ook dat gegeven dwingt echter niet tot een andere uitleg. Het hof merkt daarbij nog op dat uit dit gegeven niet zonder meer volgt dat de door Mabelo verdedigde uitleg tot onaannemelijke rechtsgevolgen zou leiden. [3] SFI c.s. betogen verder nog dat de aflosbonus pas verschuldigd is op het moment dat de lening geheel is afgelost. Omdat geen sprake is van gehele aflossing van de lening, is de aflosbonus volgens hen niet verschuldigd geraakt. In dat betoog volgt het hof hen niet. De vordering van Mabelo strekt allereerst tot betaling van het geleende bedrag, waarmee sprake zal zijn van gehele aflossing, in welk geval de aflosbonus ook verschuldigd is. Mabelo heeft verder toegelicht dat zij haar vordering tegen SFI baseert op nakoming van de verbintenis uit de overeenkomst van geldlening. Het betoog van SFI c.s. dat de oorspronkelijke verbintenis van SFI teniet is gegaan door de omzettingsverklaring die Mabelo heeft uitgebracht, gaat niet op: de omzettingsverklaring heeft alleen betrekking op de verbintenis van [appellant1] .
3.8.
Het voorgaande betekent dat grief 4 in het incidenteel hoger beroep slaagt. Het hof zal de vordering van Mabelo tot betaling van de aflosbonus met wettelijke rente, als verder niet betwist, toewijzen ten aanzien van SFI.
Vorderingen tegen Envy en [appellante4] ; geldt de garantie ook voor de rente en aflosbonus?
3.9.
De rechtbank heeft overwogen dat Envy en [appellante4] op grond van artikel 4 van de geldleningsovereenkomst en de namens hen afgegeven garantieverklaringen als garantstellers hoofdelijk verbonden zijn. Het verweer van SFI c.s. dat de garanties niet waren bedoeld als zelfstandige garanties van Envy en [appellante4] heeft de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vordering tegen Envy en [appellante4] toewijsbaar is, maar uitsluitend voor zover deze strekt tot betaling van het geleende bedrag van € 350.000.
3.10.
SFI c.s. hebben niet bestreden dat de vordering tot betaling van het bedrag van € 350.000 ten aanzien van Envy en [appellante4] toewijsbaar is. Het hof gaat daar dus ook van uit. Dit betekent dat de veroordeling van Envy en [appellante4] tot betaling van dit bedrag in stand blijft.
3.11.
Mabelo komt in het incidenteel hoger beroep (grief 3) op tegen het oordeel van de rechtbank dat de garantie geen betrekking heeft op de betaling van de rente en aflosbonus. Zij betoogt dat de volzin in artikel 4 van de geldleningsovereenkomst over de garantie in onderling verband moet worden gelezen met de volzin over het pandrecht. Met ‘de lening’ waarvoor de garantie is verstrekt, is volgens haar de hoofdsom, rente en aflosbonus bedoeld.
3.12.
Ook deze kwestie vraagt om uitleg van de overeenkomst aan de hand van de in rov. 3.5 vermelde maatstaf. De overeenkomst van geldlening en de garantieverklaringen moeten daarbij in samenhang met elkaar worden bezien.
3.13.
Artikel 4 van de overeenkomst van geldlening luidt als volgt:
Artikel 4: zekerhedenTot zekerheid van terugbetaling van het geleende en de verschuldigde rente en aflosbonus ontvangt schuldeiser het pandrecht op de mestverwerkingsinstallatie.
De heer [appellant1] staat er voor in dat ook andere vennootschappen waarin hij een belang heeft van 50% of meer garant zullen staan voor de terugbetaling van de lening.
De garantieverklaringen die [appellant1] namens Envy en [appellante4] heeft afgegeven houden in:
Namens Envy Holding BV bevestig ik dat de Holding garant zal staan voor betaling lening tussen SFI en de ondernemingen Mabelo BV en Hamerschot Holding voor zover dat nodig is.
en
Namens [appellante4] Holding BV bevestig ik dat de Holding garant zal staan voor betaling lening tussen SFI en de ondernemingen Mabelo BV en Hamerschot Holding voor zover dat nodig is.
3.14.
Zoals uit de tekst van artikel 4 van de overeenkomst van geldlening blijkt, zijn daarin twee vormen van zekerheid voor de nakoming van de verbintenissen van SFI geregeld: een verplichting voor SFI tot het vestigen van een pandrecht als zekerheid voor de (terug)betaling van de hoofdsom, rente en aflosbonus en een verplichting voor [appellant1] om andere vennootschappen waarin hij een overwegend belang heeft garant te laten staan voor de terugbetaling van de lening. Dat het pandrecht diende te strekken tot zekerheid voor de voldoening van de hoofdsom, rente en aflosbonus, betekent niet zonder meer dat hetzelfde gold voor de garantie. Daarbij valt op dat in beide bepalingen juist niet dezelfde omschrijving voor de na te komen verbintenis(sen) van SFI is gebruikt: bij het pandrecht gaat het over ‘terugbetaling van het geleende en de verschuldigde rente en aflosbonus’, bij de garantie over ‘terugbetaling van de lening’. Bij dat laatste is niet zonder meer duidelijk dat dit ook de verplichting tot betaling van rente en bonus omvat. Dit geldt te meer nu in de artikelen 2 en 3 van de overeenkomst het begrip ‘de (geld)lening’ alleen voor de hoofdsom (het geleende bedrag) wordt gebruikt. Uit de tekst van de garantiebepaling volgt dus niet zonder meer dat de garantie betrekking heeft op het geheel van verplichtingen op grond van de overeenkomst van geldlening, ook niet als de bepaling wordt bezien in samenhang met de verdere inhoud van de overeenkomst. Uit de garantieverklaringen zelf, waarin slechts wordt gesproken over ‘betaling lening’, kan dit evenmin worden afgeleid. Een gecombineerde lezing van beide stukken levert ook niet meer dan dit op. Andere omstandigheden heeft Mabelo niet aangevoerd voor de door haar bepleite uitleg. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat Mabelo de garanties zo mocht - en Envy en [appellante4] moesten - opvatten dat deze ook betrekking hadden op de betaling van de rente en aflosbonus. Nu niet kan worden aangenomen dat de garantie mede daarop ziet, is de vordering van Mabelo ten aanzien daarvan dus niet toewijsbaar. Grief 3 in het incidenteel hoger beroep faalt dan ook.
Vorderingen tegen [appellant1]
3.15.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant1] niet aansprakelijk is als indirect bestuurder van SFI en als bestuurder van [appellante4] , maar wel als bestuurder van Envy. De vraag of [appellant1] wel of niet partij is bij de overeenkomst van geldlening en welke verplichtingen in dat kader op hem rustten, heeft de rechtbank in het midden gelaten omdat Mabelo gelet op voormeld oordeel geen belang meer bij had bij beantwoording daarvan. Het hof komt wel toe aan deze vraag en zal met de beantwoording daarvan beginnen.
-
Stond [appellant1] ook persoonlijk in voor de terugbetaling?
3.16.
Mabelo stelt zich op het standpunt dat [appellant1] , naast de vennootschappen waarin hij een meerderheidsaandeel heeft, ook persoonlijk instond voor de (terug)betaling. Hij wijst daarbij op de tekst van de garantiebepaling (artikel 4 van de overeenkomst van geldlening), het feit dat [appellant1] in de aanhef van de overeenkomst als partij is genoemd en een aantal omstandigheden. SFI c.s. betwisten dit. Ook bij dit geschilpunt gaat het om uitleg van de overeenkomst, waarbij de in rov. 3.5 vermelde maatstaf moet worden toegepast.
3.17.
De garantiebepaling waarop Mabelo doelt, houdt het volgende in (artikel 4, tweede zin, van de overeenkomst van geldlening):
De heer [appellant1] staat er voor in dat ook andere vennootschappen waarin hij een belang heeft van 50% of meer garant zullen staan voor de terugbetaling van de lening.
Niet in geschil is dat [appellant1] hiermee een eigen verplichting aanging. Hiermee correspondeert dat [appellant1] in de aanhef van de overeenkomst als partij is genoemd. De vraag is echter welke verplichting hij op zich nam. Volgens algemeen taalgebruik heeft
instaan voorde betekenis ‘borg staan voor’, ‘verantwoordelijkheid dragen voor’, ‘garant staan voor’. Naar het hof begrijpt, gaan partijen ook uit van die betekenis. Het resultaat waartoe [appellant1] zich in deze zin verbond, is dat de vennootschappen waarin hij een overwegend belang heeft garant zullen staan voor de terugbetaling. Daaruit volgt niet direct dat hij zelf ook - persoonlijk, naast de bedoelde vennootschappen - garant stond voor de terugbetaling. Als dat de bedoeling was geweest, zou het voor de hand hebben gelegen dat dit zo was opgenomen en niet als een verplichting voor [appellant1] om zijn vennootschappen garant te laten staan.
3.18.
Mabelo beroept zich verder op de volgende omstandigheden: (a) [appellant1] kon bij geen enkele bank financiering krijgen, (b) Mabelo is de persoonlijke holding van de heer [naam1] , die uit de transportbranche komt, geen enkele band heeft met de mestverwerkingsindustrie en in 2015 spontaan is benaderd door zijn boekhouder, de heer [naam2] , over de financiering van de bouw van een mestverwerkingsinstallatie door een van zijn klanten, [appellant1] , zodat moet worden gerelativeerd dat Mabelo als professionele partij is opgetreden, (c) [naam1] eiste een persoonlijke zekerheidstelling van [appellant1] omdat hij anders geen gelden ter beschikking wil stellen, waarop [naam2] het eerste concept van de advocaat van [appellant1] heeft aangepast door toevoeging van de garantiebepaling en (d) [appellant1] wordt in de garantiebepaling met naam en toenaam genoemd en heeft dit geaccordeerd terwijl hij werd bijgestaan door zijn advocaat. Daarbij wijst Mabelo er nog op dat [appellant1] en [naam2] een eigen belang hadden bij het overhalen van [naam1] om via zijn holding Mabelo het mestverwerkingsproject te helpen financieren en dat Mabelo niet volledig over de daadwerkelijke risico’s van het project is geïnformeerd. Deze omstandigheden dwingen echter niet tot de door Mabelo bepleite uitleg van de garantiebepaling. Daarbij staat voorop dat Mabelo zich als financiële holding onder meer bezig houdt met het beleggen van vermogenswaarden en financieren van andere ondernemingen. Dat Mabelo geen band heeft met de activiteit waarvoor de financiering was bestemd, neemt dan ook niet weg dat zij bij het verstrekken van de financiering wel als professionele partij heeft gehandeld. Ook als juist is dat Mabelo minder zicht had op de achtergrond, opzet en risico’s van het project dan [appellant1] , wil dat nog niet zeggen dat Mabelo de garantiebepaling zoals die in de overeenkomst is opgenomen zo ruim heeft mogen opvatten als zij in deze procedure bepleit. SFI c.s. hebben daarbij gewezen op de verklaring van de toenmalige advocaat van SFI, mr. Lamers. Daarin staat dat hem eind 2015 is gevraagd om een concept op te stellen voor een overeenkomst van geldlening tussen SFI en Mabelo en dat na dit eerste concept de overeenkomst buiten hem om door [naam2] als adviseur van zowel SFI als van Mabelo is aangepast. Verder staat in deze verklaring dat [appellant1] noch [naam2] ooit aan hem kenbaar heeft gemaakt dat [appellant1] zich in privé zou verbinden als schuldenaar en dat dit ook nooit de bedoeling is geweest. Daar komt bij dat [appellant1] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard dat [naam2] tegen hem heeft gezegd dat het niet de bedoeling was dat hij persoonlijk aansprakelijk was. Uit de verklaring van [naam2] die Mabelo heeft overgelegd (productie 25 bij memorie van antwoord tevens houdende memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep) kan niet iets anders worden afgeleid. Zoals hiervoor in rov. 3.17 is overwogen, maakt de tekst van de garantiebepaling verder niet duidelijk dat [appellant1] zelf voor de terugbetaling zou instaan. Dat [appellant1] met naam en toenaam is genoemd in de garantiebepaling en deze heeft geaccordeerd terwijl hij werd bijgestaan door een advocaat, legt tegen deze achtergrond geen gewicht in de schaal. Dat [appellant1] /SFI voor de financiering van het project afhankelijk was van een partij zoals Mabelo maakt het voorgaande ook niet anders. Ook als deze omstandigheden in onderling verband en samenhang worden bezien, leidt dat niet tot de conclusie dat Mabelo de garantiebepaling redelijkerwijs zo mocht (en [appellant1] zo moest) begrijpen dat [appellant1] ook persoonlijk garant stond voor de terugbetaling van de geldlening. Aan de desbetreffende stelling van Mabelo gaat het hof dan ook voorbij. Aan bewijslevering komt het hof niet toe.
3.19.
Om dezelfde redenen volgt het hof Mabelo ook niet in haar betoog (in de inleidende dagvaarding) dat [appellant1] naast SFI als hoofdschuldenaar is aan te merken of dat de overeenkomst van geldlening tevens een (voorwaardelijke) borgstelling van [appellant1] inhoudt. Uit de tekst van de overeenkomst en de door Mabelo gestelde omstandigheden kan dit niet worden afgeleid. In elk geval hoefde [appellant1] de overeenkomst in redelijkheid niet zo te begrijpen.
3.20.
Van een eigen verplichting van [appellant1] tot terugbetaling van de geldlening is dus geen sprake. De vordering van Mabelo is op deze grond dan ook niet toewijsbaar.
-
Is [appellant1] in de nakoming van een (resultaats-)verbintenis tekortgeschoten?
3.21.
Mabelo stelt verder nog dat [appellant1] ook persoonlijk in verzuim is op het moment dat de door of namens Envy en [appellante4] afgegeven garanties niets waard blijken en dat [appellant1] schadeplichtig is als het resultaat van de garantstelling van Envy en [appellante4] niet wordt bereikt. Mabelo wijst er daarbij op dat Envy en [appellante4] het door SFI verschuldigde niet hebben betaald na daarvoor te zijn aangesproken door Mabelo. Dat standpunt volgt het hof echter niet. Zoals hiervoor is overwogen, is het resultaat waartoe [appellant1] zich heeft verbonden dat zijn andere vennootschappen garant zullen staan voor de terugbetaling. Aan die verplichting heeft [appellant1] voldaan door namens Envy en [appellante4] de bedoelde garantieverklaringen af te geven. Niet kan worden gezegd dat [appellant1] in zijn verplichtingen is tekortgeschoten omdat Envy en [appellante4] vervolgens niet aan hun betalingsverplichting op grond van de garanties hebben voldaan.
3.22.
Mabelo voert verder nog aan dat [appellant1] kan worden verweten dat hij geen garanties heeft verstrekt namens Mestverwerking Nederland B.V. (MVN) en Clear Sky Holding B.V. (CSH). Mabelo neemt daarbij aan dat [appellant1] ook in die vennootschappen een direct of indirect belang heeft van 50% of meer. Meer dan een aanname is dat echter niet; Mabelo volstaat met een verwijzing naar een uittreksel uit het handelsregister waaruit blijkt dat [appellant1] bestuurder is van CSH en daarmee indirect bestuurder van MVN. Tegenover de betwisting door SFI c.s. heeft Mabelo deze stelling verder niet onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Ook in dat opzicht kan dus niet worden geoordeeld dat [appellant1] niet aan zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan.
3.23.
[appellant1] is dus niet aansprakelijk op grond van een tekortkoming in de nakoming van zijn verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst. De vordering is ook op deze grond dus niet toewijsbaar.
-
Is [appellant1] aansprakelijk als indirect bestuurder van SFI?
3.24.
De rechtbank heeft overwogen dat niet kan worden geconcludeerd dat [appellant1] als indirect bestuurder van SFI bij het aangaan van de overeenkomst van geldlening wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat SFI haar verplichtingen uit deze overeenkomst niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou kunnen bieden voor de schade die Mabelo hierdoor zou leiden, zoals Mabelo in eerste aanleg stelde. Mabelo bestrijdt dat oordeel niet, maar betoogt dat [appellant1] als bestuurder van SFI wel een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt wegens het frustreren van verhaal van Mabelo en dat hij daarom aansprakelijk is (grief 1 in het incidenteel hoger beroep). Mabelo voert daarbij aan dat [appellant1] al geruime tijd wist dat het mestverwerkingsproject geen lang leven was beschoren, maar dat hij pas in mei 2018 - een maand na de faillietverklaring van MVS - Mabelo heeft geïnformeerd over de problemen bij de uitvoering van het project, toen het kwaad al was geschied. Mabelo wijst in dit verband op een e-mail van 7 januari 2017 waarin [appellant1] aan [naam3] van MVS schrijft dat het hem al geruime tijd duidelijk is dat MVS een aantal belangrijke zaken niet op orde heeft. Volgens Mabelo had het op de weg van [appellant1] gelegen om Mabelo eerder over de problemen te informeren, zeker gezien het aan [appellant1] bekende feit dat MVS in 2015 was opgericht om gedupeerde financiers en investeerders in een eerder debacle te compenseren. Verder wijst Mabelo erop dat [appellant1] voortdurend in contact stond met [naam3] over de ontwikkelingen in het project. Ten slotte wijst Mabelo op het faillissementsverslag van 30 april 2021 waaruit blijkt dat op 14 januari 2018 de productie van MVS volledig stil was komen te liggen. Daarnaast stelt Mabelo dat sprake is geweest van onrechtmatige selectieve betaling, omdat [appellant1] nooit enige reële poging heeft gedaan om de door Mabelo verstrekte lening af te lossen, terwijl wel een (overgenomen) schuld aan een gelieerde partij is afgelost.
3.25.
Tegen de door de rechtbank gehanteerde beoordelingsmaatstaf (rov. 4.8 tot en met 4.12 van het vonnis) heeft Mabelo geen grief gericht. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Gelet op de stellingen van Mabelo in hoger beroep gaat het allereerst om de vraag of Envy als bestuurder van SFI heeft bewerkstelligd of toegelaten dat SFI haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet is nagekomen en daardoor Mabelo schade heeft berokkend. Voor gevallen als waar het hier om gaat, geldt als maatstaf dat de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk kan worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen. [4]
Als Envy op deze grond aansprakelijk is, rust de aansprakelijkheid ook op [appellant1] als bestuurder van Envy, tenzij hij stelt en zo nodig bewijst dat hem persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt van de gedragingen waarop de aansprakelijkheid van Envy is gebaseerd. [5] Los van de bewijslastverdeling gaat het hier dan toch om de vraag of [appellant1] ten aanzien van de door Mabelo bedoelde gedragingen persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
3.26.
Over de achtergrond van de geldlening en de verhoudingen tussen partijen staat het volgende vast. [appellant1] /SFI was in 2015 op zoek naar investeerders om mestverwerkingsinstallaties te (laten) bouwen bij de projecten van MVS. Zonder rechtstreeks contact tussen partijen bleek via [naam2] dat Mabelo bereid was een bijdrage te leveren aan het project van MVS. Op 12 december 2015 is de overeenkomst van geldlening gesloten tussen Mabelo en SFI. Voor Mabelo was kenbaar dat de gelden zouden doorstromen naar MVS voor het mestverwerkingsproject. Zoals SFI c.s. hebben toegelicht, is MVS ontstaan uit een faillissement van MestPartners B.V. MVS is opgericht om een doorstart te maken. MVS zou de half afgebouwde mestverwerkingsinstallaties voltooien door middel van het aantrekken van nieuwe investeringen. Een van die leningverstrekkers werd aangedragen door [naam2] , te weten Mabelo. SFI is in samenspraak met [naam2] opgericht om na de afbouw van de eerste mestverwerkingsinstallatie uit het faillissement van MestPartners B.V. zelf installaties te gaan verkopen en deze te laten bouwen door MVS. [naam2] is bij deze hele gang van zaken betrokken geweest. [naam2] is vanaf de start van SFI en MVS (in 2015) over de voortgang van MVS geïnformeerd. SFI en MVS waren startende ondernemingen. De financiële situatie van MVS was vanaf het begin precair, wat [naam2] wist. Hij heeft ook in het belang van Mabelo met betrokkenen over de ontwikkelingen gecorrespondeerd. [appellant1] /SFI en Mabelo/ [naam1] kenden elkaar verder niet, alle contact verliep via [naam2] . Nadat MVS op 10 april 2018 failliet was verklaard, heeft [appellant1] op 16 mei 2018 een gesprek gehad met [naam1] waarin hij hem over het faillissement heeft geïnformeerd en heeft bericht dat SFI zoveel mogelijk aan de gemaakte afspraken wilde voldoen. In een e-mail van 18 mei 2018 heeft [appellant1] een voorstel daarvoor gedaan. [naam1] heeft gereageerd met de mededeling dat hij na overleg met [naam2] een standpunt zal innemen. Dat [naam2] van de ontwikkelingen op de hoogte was, heeft Mabelo niet - voldoende gemotiveerd - betwist. Waar [naam2] zelf contact hield met MVS en alle communicatie ten behoeve van Mabelo ook via hem verliep, kan [appellant1] niet worden verweten dat hij Mabelo niet eerder rechtstreeks heeft geïnformeerd. Daar komt bij dat het feit dat er technische en financiële problemen waren nog niet hoeft te betekenen dat MVS geen perspectief meer had, waarover [appellant1] Mabelo had moeten informeren. Gelet daarop ziet het hof onvoldoende grond voor het oordeel dat [appellant1] op dit punt persoonlijk een ernstig verwijt treft.
3.27.
Mabelo baseert de stelling dat sprake is geweest van onrechtmatige selectieve betaling op de verklaring van [appellant1] tijdens de zitting bij de rechtbank dat een (door een andere financier aan SFI verstrekte) geldlening van € 150.000 voor een veel lager bedrag is overgenomen door een derde partij waarvan [appellant1] minderheidsaandeelhouder is en dat met die partij een regeling is getroffen. SFI c.s. hebben echter betwist dat sprake is geweest van enige betaling van SFI en/of Envy. Volgens SFI c.s. betrof het slechts het treffen van een betalingsregeling. Bovendien hebben SFI c.s. betwist dat [appellant1] op dat moment wist of behoorde te weten dat SFI daardoor verplichtingen niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden. Tegenover deze betwisting heeft Mabelo geen concrete feiten gesteld waaruit kan worden afgeleid dat dit anders is. Gelet daarop zijn geen feiten komen vast te staan waaruit volgt dat sprake is geweest van onrechtmatige selectieve betaling. Ook hierbij is dus niet gebleken van een gedraging waarvan [appellant1] persoonlijk een ernstig verwijt is te maken.
3.28.
Daarmee komt ook het hof tot de conclusie dat [appellant1] niet aansprakelijk is op grond van zijn handelen als bestuurder van SFI. Grief 1 in het incidenteel hoger beroep faalt dus.
-
Is [appellant1] aansprakelijk als bestuurder van [appellante4] ?
3.29.
De rechtbank heeft overwogen dat SFI c.s. onweersproken hebben aangevoerd dat [appellante4] maat was in een maatschap die een mestverwerkingsinstallatie had laten bouwen die sinds 2014 operationeel was en mest verwerkte en dat zij in de toekomst meerdere participaties in door MVS te bouwen mestverwerkingsinstallaties zou nemen, maar dat dit er vanwege het faillissement van MVS uiteindelijk niet van is gekomen. De rechtbank heeft hieruit geconcludeerd dat [appellante4] ten tijde van het verstrekken van de garantie dus over vermogen beschikte en dat er zicht was op meer vermogen. Volgens de rechtbank kan daarom niet worden gezegd dat [appellant1] met de afgifte van de garantie namens [appellante4] een verplichting is aangegaan terwijl hij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat [appellante4] als garantsteller deze verplichting niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg van de wanprestatie te lijden schade. Hiertegen keert Mabelo zich met grief 2 in het incidenteel hoger beroep. Volgens Mabelo is er, gelet op het eerdere debacle waarbij financiers en investeerders zijn gedupeerd die moesten worden gecompenseerd, nooit een reëel uitzicht op meer vermogen voor [appellante4] geweest en was het vermogen dat zij op 14 december 2015 bezat onvoldoende om terugbetaling van de geldlening te verzekeren. Verder betoogt zij dat het aan [appellant1] is om te bewijzen dat [appellante4] beschikte over voldoende middelen en reële uitzichten had op vermogen. Ten slotte stelt zij dat [appellant1] zich contractueel heeft verbonden tot terugbetaling van de geldlening, althans dat hij zich daar hard voor zou maken, en dat dit een bijzondere omstandigheid is die in dit kader moet worden meegewogen.
3.30.
Voor de beoordeling hiervan geldt de in rov. 4.9 van het vonnis vermelde maatstaf. Het gaat hierbij om de vraag of [appellant1] bij het aangaan van de garantieverplichting namens [appellante4] wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat [appellante4] niet aan haar verplichting zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door [appellant1] aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie is gerechtvaardigd dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. [6]
3.31.
Mabelo heeft de door SFI c.s. aangevoerde omstandigheden op zichzelf ook in hoger beroep niet betwist. Gelet daarop staat vast dat [appellante4] de bedoelde activiteiten had en ten tijde van het afgeven van de garantie over vermogen beschikte. Dat MestPartners B.V. failliet was gegaan en via MVS een doorstart werd gemaakt met de productie van de mestverwerkingsinstallaties betekent niet dat [appellante4] met haar deelname aan een maatschap die al zo’n installatie in gebruik had en in meerdere door MVS te bouwen installaties zou gaan participeren geen reëel vooruitzicht op inkomsten en meer vermogen had. Daar komt bij dat Mabelo niet heeft weersproken dat in elk geval [naam2] - die (mede) als adviseur van Mabelo optrad - volledig op de hoogte was van de (financiële) achtergrond van de betrokken vennootschappen, waaronder [appellante4] . Tegen die achtergrond kan niet worden gezegd dat [appellant1] bij het afgeven van de garantie wist of behoorde te weten dat [appellante4] niet aan de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting zou kunnen voldoen als een beroep op de garantie zou worden gedaan en dat zij dan ook geen verhaal zou bieden. Dat [appellante4] ten tijde van de afgifte van de garantieverklaring niet zoveel vermogen had dat zij direct aan een verplichting tot terugbetaling van de geldlening zou kunnen voldoen, is daarvoor onvoldoende. En in elk geval kan [appellant1] onder deze omstandigheden geen persoonlijk verwijt worden gemaakt van de benadeling van Mabelo doordat [appellante4] de garantie uiteindelijk niet is nagekomen, nu hij ervan mocht uitgaan dat Mabelo via [naam2] volledig kennis droeg van de (financiële) achtergrond en positie van [appellante4] . Uit de WhatsApp-berichten tussen [appellant1] en [naam2] van 5 juli 2015, waarnaar Mabelo verwijst, kan ook niet iets anders worden afgeleid. Daaruit blijkt wel dat [appellant1] en [naam2] onderling afstemden over het aantrekken van zoveel mogelijk financiering voor MVS, maar niet dat [appellant1] wist of moest begrijpen dat [naam2] zijn klanten, zoals Mabelo, niet volledig over de achtergronden zou informeren en adviseren. Dat [appellant1] bij de overeenkomst heeft toegezegd dat zijn andere vennootschappen garant zullen staan voor de terugbetaling, maakt het voorgaande niet anders. Van het ten onrechte wekken van de schijn van kredietwaardigheid door [appellant1] is in deze situatie geen sprake geweest. Grief 2 in het incidenteel hoger beroep gaat dus ook niet op.
-
Is [appellant1] aansprakelijk als bestuurder van Envy?
3.32.
Daarmee resteert de vraag of [appellant1] wel aansprakelijk is vanwege zijn handelen als bestuurder van Envy. De rechtbank heeft dit aangenomen omdat uit de gedeponeerde jaarrekeningen van Envy blijkt dat zij nooit enig actief of eigen vermogen heeft gehad en haar waarde slechts bestond uit de waarde van de aandelen in SFI. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat Envy zelf stelt dat zij geen vermogen zou hebben of genereren totdat de lening aan Mabelo zou zijn afgelost. Volgens de rechtbank kon Envy dus niet aan de garantie voldoen als deze zou worden getrokken en was de garantie daarmee een lege huls. De rechtbank oordeelde op grond daarvan dat [appellant1] met de afgifte van de garantie namens Envy een verplichting is aangegaan terwijl hij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat Envy deze niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden voor de schade. Hiertegen keren SFI c.s. zich in het principaal hoger beroep. Zij wijzen erop dat Mabelo een professionele partij is en dat alle betrokken partijen - Mabelo, haar bestuurder, SFI c.s. en hun gemeenschappelijke adviseur [naam2] - ten tijde van de investering op de hoogte waren van dezelfde informatie over de investering en de achtergrond van partijen, waaronder Envy. SFI c.s. benadrukken dat op Mabelo een eigen onderzoeksplicht rustte. Verder voeren zij aan dat alle partijen erop vertrouwden dat de winst uit het project naar ‘boven’ zou vloeien, dus naar Envy. Volgens hen was het dus niet vreemd dat Envy op het moment van het verstrekken van de garantie niet voldoende liquide was, omdat iedereen ervan op de hoogte was dat er pas in de toekomst winst zou worden gemaakt waarmee Envy liquiditeiten zou opbouwen. Daarbij wijzen zij erop dat er ook wel degelijk een positieve liquiditeitspositie in Envy is gecreëerd in 2018 en 2019. Ten slotte herhalen zij hun standpunt dat de garanties waren bedoeld om het weglekken van gelden via SFI naar gelieerde vennootschappen te voorkomen, zodat er in dit opzicht enige zekerheid zou zijn voor Mabelo.
3.33.
Hierbij gaat het om dezelfde vraag als in rov. 3.30, nu ten aanzien van Envy, met dezelfde beoordelingsmaatstaf. Het hof wil aannemen dat Mabelo minder kennis en informatie had over het mestverwerkingsproject dan [appellant1] . Waar het echter om gaat is dat zij, via haar adviseur [naam2] , wel geacht kon worden bekend te zijn met de (financiële) achtergrond en positie van de betrokken partijen, waaronder SFI en de andere vennootschappen van [appellant1] die een garantie zouden geven. Of de garanties alleen waren bedoeld om te voorkomen dat gelden van SFI naar andere vennootschappen van [appellant1] zouden vloeien en Mabelo daarop geen verhaal zou kunnen nemen, zoals SFI c.s. aanvoeren maar Mabelo tegenspreekt, is verder niet doorslaggevend. Duidelijk is dat de garantiebepaling, die [appellant1] ertoe verplichtte alle vennootschappen waarin hij een belang van 50% of meer had garant te laten staan voor de terugbetaling van de geldlening, op zijn minst wel deze werking had. In dat opzicht kan dan ook niet worden gezegd dat de door Envy (en [appellante4] ) verstrekte garantie een lege huls was. Tegen deze achtergrond kan [appellant1] geen persoonlijk verwijt worden gemaakt van de benadeling van Mabelo doordat Envy de garantie uiteindelijk niet is nagekomen, nu hij ervan mocht uitgaan dat Mabelo via [naam2] volledig kennis droeg van de (financiële) achtergrond en positie van Envy en dus ook de reikwijdte van de door haar te verstrekken garantie overzag. Daarbij geldt hetzelfde als wat hiervoor ten aanzien van [appellante4] is overwogen en beslist. Van het ten onrechte wekken van de schijn van kredietwaardigheid door [appellant1] is ook hierbij geen sprake geweest.
3.34.
Voor zover Mabelo nog stelt dat sprake zou zijn van betalingsonwil van Envy, heeft zij die stelling tegenover de betwisting van SFI c.s. onvoldoende onderbouwd. Dat er blijkens de stellingen van SFI c.s. in 2018 en 2019 wel winsten van SFI naar Envy zijn gevloeid, is daarvoor onvoldoende. Het voorgaande betekent dat de grieven in het principaal hoger beroep doel treffen.
Slotopmerking
3.35.
Wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen bespreking meer omdat dit niet tot een ander oordeel kan leiden. De door partijen gedane bewijsaanbiedingen passeert het hof omdat de te bewijzen aangeboden feiten en omstandigheden, indien bewezen, niet tot een andere conclusie kunnen leiden.
De conclusie
-
Uitkomst in hoger beroep
3.36.
Het principaal hoger beroep slaagt voor zover het de zaak van [appellant1] betreft en faalt voor het overige. Het incidenteel beroep slaagt voor zover het de zaak tegen SFI betreft en faalt voor het overige. Het hof zal (in het kader van het principaal hoger beroep) de vorderingen tegen [appellant1] alsnog afwijzen en (in het kader van het incidenteel beroep) de vordering tot betaling van de aflosbonus met rente tegen SFI alsnog toewijzen.
-
Vordering tot terugbetaling
3.37.
Niet in geschil is dat [appellant1] ter uitvoering van het bestreden vonnis op 24 maart 2022 het bedrag van € 373.235,40 aan Mabelo heeft betaald. Nu het vonnis in de zaak tegen [appellant1] wordt vernietigd en de vordering tegen hem alsnog wordt afgewezen, is de rechtsgrond voor de door hem verrichte betaling komen te vervallen, zodat hij dit bedrag in beginsel als onverschuldigd betaald terug kan vorderen.
3.38.
Mabelo heeft aangevoerd dat [appellant1] (mede) namens SFI, Envy en [appellante4] heeft betaald en dat deze betaling daarom niet onverschuldigd is gedaan. Daarin volgt het hof haar niet. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [appellant1] heeft betaald om de executoriale verkoop van zijn woning te voorkomen en dat hij dit vanaf zijn eigen bankrekening heeft gedaan. Mabelo wijst op de stelling in punt 10.1 van de memorie van grieven dat [appellant1] “in zijn hoedanigheid als bestuurder van Envy” heeft voldaan aan het vonnis. Daaruit volgt echter niet eenduidig dat [appellant1] (mede) namens Envy heeft betaald. Het ligt meer voor de hand dat SFI c.s. hiermee slechts hebben bedoeld te verwijzen naar de veroordeling van [appellant1] en de grond waarop deze berust. Hun conclusie in punt 10.2 van de memorie van grieven - dat er door de vernietiging van het vonnis ten aanzien van [appellant1] geen hoofdelijkheid meer bestaat en hij dus onverschuldigd heeft betaald - sluit hierop aan. Mabelo beroept zich verder op de inhoud van twee e-mails over deze betaling (producties 26 en 29). Daarin staat het volgende.
In de e-mail van 31 maart 2022 schrijft mr. Van der Kraats:
“Gezien de veroordeling van SFI c.s. en de integrale voldoening van hetgeen bepaald in het vonnis ten aanzien van [appellant1] (als onderdeel van SFI c.s. en de hoofdelijkheid hierin), bestaat er jegens [appellant1] in privé (als bestuurder van Envy) geen vordering meer. Daarbij bestaan er mogelijk nog vorderingen vanuit Mabelo ten aanzien van de andere genoemde vennootschappen (op basis van het vonnis), maar [appellant1] als onderdeel van SFI c.s. heeft integraal aan de veroordeling voldaan. Derhalve bestaat er geen rechtsgrond meer voor het conservatoire beslag op de woning van [appellant1] . Ik verzoek u dan ook spoedig zorg te dragen voor doorhaling van het conservatoire beslag op de woning van [appellant1] .”
In de e-mail van 7 april 2023 schrijft mr. Volkerink (kantoorgenoot van mr. Van der Kraats):
“De heer [appellant1] (hierna: [appellant1] ), bestuurder van Sustainable Future Investments B.V. (hierna: SFI), Envy Holding B.V. (hierna: Envy) en [appellante4] Holding B.V. (hierna: [appellante4] ) wendde zich tot ons kantoor (onder meer) in verband met de door u aangevangen executie van het vonnis d.d. 9 maart jl. van de rechtbank Gelderland.
U heeft dat vonnis, in opdracht van Mabelo B.V. (…), op 24 maart jl. betekend aan de heer [appellant1] , voor zichzelf en tevens in zijn hoedanigheid van directeur van de besloten vennootschappen die u heeft genoemd onder sub 1, 3 en 4 van het exploot.
Er is - daarnaast - bevel gedaan om binnen 2 dagen te betalen aan Mabelo B.V. de bedragen waartoe partijen bij meergenoemd vonnis zijn veroordeeld. Aan het betalingsbevel onder sub 2 (ten laste van de hoofdelijk daartoe veroordeelde gedaagden) is op 26 maart jl.
door de heer [appellant1] , voldaan (…).”
Uit deze berichten blijkt niet meer dan dat [appellant1] heeft betaald om te voldoen aan de tegen hem uitgesproken veroordeling. Dat wordt verwezen naar de veroordeling van [appellant1] als onderdeel van SFI c.s. en de betekening van het vonnis en het betalingsbevel aan SFI c.s. maakt dat niet anders. Dat [appellant1] mede namens SFI, Envy en/of [appellante4] heeft betaald, kan hieruit dan ook niet worden afgeleid en heeft Mabelo ook niet mogen begrijpen.
3.39.
Het hof zal de terugbetalingsvordering met rente, als verder niet betwist, toewijzen.
-
Vordering tot opheffing van het beslag
3.40.
[appellant1] vordert verder opheffing van het beslag dat op zijn onverdeelde helft van de woning is gelegd. Dit betreft echter een vordering in reconventie, die niet voor het eerst in hoger beroep kan worden ingesteld (artikel 353 Rv). Deze vordering wordt daarom afgewezen. Voor de goede orde wijst het hof erop dat, als de afwijzing van de vordering van Mabelo tegen [appellant1] in kracht van gewijsde is gegaan, het daarvoor gelegde beslag van rechtswege vervalt (zie artikel 704 Rv).
-
Proceskosten
3.41.
Omdat Mabelo in de zaak tegen [appellant1] in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof haar veroordelen in de proceskosten die [appellant1] in het principaal hoger beroep en in de procedure bij de rechtbank heeft gemaakt. Omdat SFI c.s. gezamenlijk hebben geprocedeerd, zal het hof een evenredig deel van de aan hun zijde gemaakte kosten bij de rechtbank toerekenen aan de zaak van [appellant1] . Omdat het hoger beroep inhoudelijk gezien alleen betrekking heeft op de positie van [appellant1] , zal het hof de kosten van het beroep volledig toerekenen aan de zaak van [appellant1] . Onder de te vergoeden kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [7]
3.42.
In het incidenteel beroep geldt dat Mabelo in de zaak tegen [appellant1] , Envy en [appellante4] in het ongelijk wordt gesteld en in de zaak tegen SFI in het gelijk wordt gesteld. Het hof zal daarom enerzijds Mabelo veroordelen in de kosten van [appellant1] , Envy en [appellante4] en anderzijds SFI veroordelen in de kosten van Mabelo, waarbij een evenredig deel van de kosten wordt toegerekend aan de onderscheiden zaken. Ook hierbij geldt verder dat onder de te vergoeden kosten ook de nakosten vallen die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover.
-
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.43.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het principaal hoger beroep:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 9 maart 2022, behalve de beslissingen in het dictum onder 5.1 en 5.2, alsmede de beslissingen in het dictum onder 5.3, 5.7, 5.8 en 5.9 voor zover deze betrekking hebben op [appellant1] , vernietigt deze beslissingen en beslist in zoverre opnieuw:
4.2.
wijst de vorderingen tegen [appellant1] af;
4.3.
veroordeelt Mabelo tot terugbetaling aan [appellant1] van het door [appellant1] op grond van het vonnis van 9 maart 2022 aan Mabelo betaalde bedrag van € 373.235,40, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 maart 2022 tot aan de dag van terugbetaling;
4.4.
veroordeelt Mabelo tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant1] tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 1.050,- aan griffierecht (1/4 deel van € 4.200)
€ 1.245,50 aan salaris van de advocaat (1/4 deel van 2 punten x tarief VI oud)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant1] in hoger beroep:
€ 5.689,- aan griffierecht
€ 108,41 aan kosten voor het betekenen van de dagvaarding aan Mabelo
€ 8.632,- aan salaris van de advocaat (2 procespunten x appeltarief VI nieuw);
4.5.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
in het incidenteel hoger beroep:
4.6.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 9 maart 2022, behalve de beslissing in het dictum onder 5.11 tot afwijzing van het meer of anders gevorderde, vernietigt deze beslissing en beslist in zoverre opnieuw:
4.7.
veroordeelt SFI om aan Mabelo te betalen de aflosbonus van € 35.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 maart 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
4.8.
veroordeelt Mabelo tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant1] , Envy en [appellante4] : € 3.237,- aan salaris van de advocaat (3/4 deel van 2 procespunten x appeltarief VI nieuw x ½ voor incidenteel hoger beroep);
4.9.
veroordeelt SFI tot betaling van de volgende proceskosten van Mabelo: € 1.531,- aan salaris van de advocaat (2 procespunten x appeltarief III nieuw x ½ voor incidenteel hoger beroep);
en verder:
4.10.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.11.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, S.C.P. Giesen en C. Bakker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 december 2023.

Voetnoten

1.Vonnis rechtbank Gelderland 9 maart 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1221.
2.Vaste rechtspraak sinds HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, onder meer herhaald in HR 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:565.
3.Vgl. HR 29 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1354.
4.HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758.
5.HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:275.
6.HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521.
7.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.