ECLI:NL:RBGEL:2022:1221

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
C/05/390798 / HZ ZA 21-256
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en geldleningsovereenkomst met niet-nakoming en vervangende schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Mabelo B.V. en Sustainable Future Investments B.V. (SFI) c.s. over een geldlening van € 350.000,00 die Mabelo aan SFI had verstrekt. Mabelo vorderde betaling van de hoofdsom en de verschuldigde rente, omdat SFI in verzuim verkeerde. De rechtbank oordeelde dat SFI als hoofdschuldenaar aansprakelijk was voor de terugbetaling van de hoofdsom en de rente, en dat de vorderingen van Mabelo op SFI toewijsbaar waren. Daarnaast werd [gedaagde 2], als bestuurder van SFI, Envy en PFT, aansprakelijk gesteld voor de schade die Mabelo had geleden door zijn handelen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde 2] een ernstig verwijt kon worden gemaakt omdat hij garanties had afgegeven namens Envy, terwijl hij wist dat deze vennootschap niet aan haar verplichtingen kon voldoen. De rechtbank heeft Mabelo in het gelijk gesteld en SFI c.s. veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, de rente en de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/390798 / HZ ZA 21-256
Vonnis van 9 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MABELO B.V.,
gevestigd te Harfsen, gemeente Lochem,
eiseres,
advocaten mr. J. Blakborn en mr. R.P. Streng te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SUSTAINABLE FUTURE INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Gorssel, gemeente Lochem,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENVY HOLDING B.V.,
gevestigd te Gorssel, gemeente Lochem,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PFT 136 MP HOLDING B.V.,
gevestigd te Gorssel, gemeente Lochem,
gedaagden,
advocaten mr. A. van der Ploeg en mr. G.A. Hogeterp te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna Mabelo en SFI c.s. worden genoemd. Gedaagden zullen afzonderlijk ook worden aangeduid als SFI (gedaagde 1), [gedaagde 2] (gedaagde 2), Envy (gedaagde 3) en PFT (gedaagde 4).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 september 2021;
  • de akte ter gelegenheid van de comparitie, houdende vermeerdering van eis en overlegging producties van Mabelo van 16 december 2021;
  • de akte ter gelegenheid van de (de rechtbank leest:) mondelinge behandeling, houdende overlegging nadere productie van Mabelo van 16 december 2021;
  • de akte houdende overlegging producties van SFI c.s. van 16 december 2021;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 16 december 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Mabelo houdt zich onder meer bezig met het beleggen in vermogenswaarden. Haar directeur is de heer [directeur Mabelo] (hierna: [directeur Mabelo] ).
2.2.
SFI (opgericht op 9 november 2015) is een advies- en investeringsmaatschappij die zich inzet voor de ontwikkeling en toepassing van innovatieve technologieën op het gebied van mestverwerking die bijdragen aan de verduurzaming van veehouderijen in Nederland. [gedaagde 2] is – middels Envy – indirect bestuurder van SFI.
2.3.
[gedaagde 2] is ook bestuurder en enig aandeelhouder van Envy (eveneens opgericht op 9 november 2015) en PFT (opgericht op 30 september 2014). Envy is bestuurder en enig aandeelhouder van SFI. Blijkens de overgelegde publicatiebalansen over 2015, 2016 en 2017 (productie 21 van Mabelo) had Envy in die jaren geen actief of vermogen. Na 2018 ontstond een beperkt eigen vermogen. Volgens de gedeponeerde publicatiebalans van PFT van 2014 en 2015 (productie 22 van Mabelo) bedroegen haar vaste activa en eigen vermogen op dat moment maximaal € 127.280,00 en was geen sprake van vlottende activa.
2.4.
In het najaar van 2015 hebben SFI en [gedaagde 2] door middel van hun adviseur, de heer [adviseur] (hierna: [adviseur] ), Mabelo verzocht bij te dragen in de financiering voor de aankoop en bouw van een mestverwerkingsinstallatie door MV Sterksel B.V. (hierna: MVS). In het kader daarvan is op 12 december 2015 een overeenkomst van geldlening gesloten (productie 3 van Mabelo), die onder meer als volgt luidt:
GELDLENINGSOVEREENKOMST
De ondergetekenden:
1:Mabelo BV(…)
te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer [directeur Mabelo] verder“schuldeiser”
en
2:Sustainable Future Investments B.V.(…)
dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door Sutstainable Future Holding B.V. welke rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd door haar bestuurder de heer [gedaagde 2] verder:“schuldenaar”
en

3.[gedaagde 2] (…)verder te noemen de heer [gedaagde 2] .

Hierna gezamenlijk ook te noemen‘partijen’
;
(…)
Artikel 1: bedrag
Schuldeiser heeft per datum van ondertekening aan schuldenaar een geldlening van € 350.000,00(…)
verstrekt, welk bedrag schuldenaar in leen heeft aanvaard.
(…)
Artikel 2: rente
De schuldenaar verbindt zich om schuldeiser ter zake van de verstrekte geldlening van € 350.000,00 een rente te betalen van 10% (zegge: tien procent) per jaar over het saldo van de uitstaande hoofdsom.
Deze rente wordt jaarlijks betaald per 30 december, voor het eerst op 30 december 2016. Voor de berekening van de rente wordt het jaar gesteld op 360 (zegge: driehonderd zestig) dagen en een maand op 30 dagen.
Artikel 3: duur en aflossing
3.1
De lening met beide schuldeisers is aangegaan voor een periode van maximaal 5 jaren(…)
en eindigt op 30 december 2020.
De lening van € 350.000,00 dient uiterlijk op die datum volledig aan schuldeiser terugbetaald te zijn inclusief rente.
(…)
3.5
Bij gehele aflossing van de lening is de schuldenaar, naast de in artikel 2 vermelde rente, een aflosbonus van 10% van het oorspronkelijk geleende bedrag aan de respectievelijke afgeloste schuldeiser verschuldigd. Deze bonus komt bovenop de verschuldigde rente en aflossing.
Artikel 4: zekerhedenTot zekerheid van terugbetaling van het geleende en de verschuldigde rente en aflosbonus ontvangt schuldeiser het pandrecht op de mestverwerkingsinstallatie.
De heer [gedaagde 2] staat er voor in dat ook andere vennootschappen waarin hij een belang heeft van 50% of meer garant zullen staan voor de terugbetaling van de lening.
Artikel 5: opeisbaarheid
Het niet-afgeloste gedeelte van de hoofdsom van de lening kan, vermeerderd met de rente en al hetgeen de schuldenaar overigens uit hoofde van deze overeenkomst aan de schuldeiser verschuldigd is, onmiddellijk en in zijn geheel door iedere schuldeiser afzonderlijk worden opgeëist, zonder dat enige sommatie of ingebrekestelling zal zijn vereist indien:
a. indien de schuldenaar in verzuim is met het nakomen van enige verplichting uit hoofde van deze overeenkomst;
(…)
Artikel 6: administratieve (financiële) verwerking en fiscale begeleiding
Schuldenaar en de heer [gedaagde 2] sluiten met de heer [adviseur] een overeenkomst dat [adviseur] de administratieve (financiële) verwerking en de fiscale begeleiding van de maatschappen die onder begeleiding van de heer [gedaagde 2] worden opgezet zal verzorgen gedurende het bestaan van de maatschappen.
Voor deze begeleiding wordt een jaarlijkse vaste fee afgesproken van € 9.000 excl. BTW per maatschap, welke fee jaarlijks met 2% geïndexeerd zal worden.
Deze verplichting zal voortbestaan ook nadat de lening volledig is afgelost. In verband hiermee zal de heer [adviseur] deze overeenkomst mede ondertekenen.
(…)”
De overeenkomst is ondertekend door de heren [directeur Mabelo] , [gedaagde 2] en [adviseur] .
2.5.
Op 10 december 2015 is een overeenkomst van geldlening gesloten tussen MVS en SFI (productie 14 van SFI c.s.). Deze overeenkomst heeft betrekking op een door SFI aan MVS geleend bedrag van € 500.000,00. Op de lening tussen SFI en MVS zijn dezelfde betalingsvoorwaarden van toepassing als op de lening tussen SFI en Mabelo. Zo is ook op de lening tussen SFI en MVS een rente van 10% per jaar en een aflosbonus van 15% van toepassing. MVS moest de lening binnen drie jaar, uiterlijk op 30 december 2018, aflossen.
2.6.
Op 14 december 2015 heeft [gedaagde 2] namens Envy en PFT garantieverklaringen ondertekend (productie 10 van SFI c.s.). Deze luiden onder meer als volgt:
“(…)
Namens Envy Holding bevestig ik dat de Holding garant zal staan voor betaling lening tussen SFI en de ondernemingen Mabelo BV en Hamerschot Holding voor zover dat nodig is.
(…)”
en
“(…)
Namens PFT 136 MP Holding BV bevestig ik dat de Holding garant zal staan voor betaling lening tussen SFI en de ondernemingen Mabelo BV en Hamerschot Holding voor zover dat nodig is.
(…)”
2.7.
SFI heeft de jaarlijks verschuldigde rente over 2016 en 2017 voldaan. Voor het overige heeft SFI geen betalingen aan Mabelo gedaan uit hoofde van de geldleningsovereenkomst, zodat thans de rente over 2018, 2019 en 2020 opeisbaar is, evenals de hoofdsom.
2.8.
Op 10 april 2018 is MVS in staat van faillissement verklaard. SFI heeft Mabelo daarop laten weten dat zij ondanks het faillissement van MVS wilde proberen zoveel mogelijk aan haar betalingsverplichtingen onder de geldleningsovereenkomst te voldoen. Zij heeft Mabelo voorgesteld over te gaan tot aflossing van de lening zonder de overeengekomen rente en aflosbonus. [directeur Mabelo] heeft hierop geantwoord dat hij voorlopig niet akkoord ging met dit voorstel en nog met [adviseur] zou overleggen.
2.9.
Bij brief van 19 maart 2021 (productie 6 van Mabelo) heeft de advocaat van Mabelo SFI en [gedaagde 2] gesommeerd uiterlijk op 2 april 2021 over te gaan tot betaling van de verschuldigde bedragen uit hoofde van de geldleningsovereenkomst. In reactie hierop heeft de toenmalige advocaat van SFI en [gedaagde 2] bij brief van 31 maart 2021 (eveneens productie 6 van Mabelo) de persoonlijke gebondenheid van [gedaagde 2] als hoofdschuldenaar betwist en meegedeeld dat SFI bij monde van haar bestuurder [gedaagde 2] graag in overleg treedt met Mabelo over de situatie rond de geldlening.
2.10. (
De advocaten van) partijen hebben vervolgens nader met elkaar gecorrespondeerd, maar dit heeft niet tot overleg of overeenstemming geleid.
2.11.
Bij brief van 18 mei 2021 (productie 11 van Mabelo) heeft mr. Blakborn aan Envy en PFT (ter attentie van [gedaagde 2] ) onder meer geschreven dat zij – als vennootschappen waarin [gedaagde 2] een belang van 50% of meer heeft – op grond van artikel 4 van de geldleningsovereenkomst garant staan voor de nakoming van de verplichtingen van SFI en [gedaagde 2] uit hoofde van die overeenkomst. Envy en PFT is op die grond verzocht om uiterlijk op 25 mei 2021 hun (hoofdelijke) verplichting na te komen en een bedrag van € 455.000,00 aan Mabelo te betalen.
2.12.
Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft Mabelo op 9 juni 2021 ten laste van SFI c.s. conservatoire derdenbeslagen laten leggen onder ABN AMRO Bank, ING Bank en Rabobank.
2.13.
Bij e-mail van 9 juni 2021 (productie 10 van Mabelo) heeft de toenmalige advocaat van [gedaagde 2] aan mr. Blakborn onder meer geschreven:
“(…)
De enige afspraak die mij bekend is, is dat de heer [gedaagde 2] instaat dat de vennootschappen waarvan hij 50% van de aandelen of meer bezit garant staan voor de geldlening. Die garantie is, door de vennootschappen waarvan de heer [gedaagde 2] 50% of meer van de aandelen houdt, verstrekt.
(…)”
2.14.
Bij e-mail van 15 juni 2021 (productie 12 van Mabelo) heeft mr. Blakborn aan de toenmalige advocaat van SFI en [gedaagde 2] onder meer verzocht om – gelet op het bepaalde in artikel 4, tweede volzin, van de geldleningsovereenkomst – binnen zeven dagen bevoegdelijk ondertekende garantieverklaringen te verstrekken van en namens alle vennootschappen waarin [gedaagde 2] een aandeel heeft van 50% of meer. Daarnaast vermeldt de e-mail dat deze tegelijkertijd geldt als omzettingsverklaring in de zin van artikel 6:87 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In de e-mail wordt verder aangekondigd dat Mabelo, indien zou blijken dat de betreffende vennootschappen niet succesvol kunnen worden aangesproken voor de (terug)betaling, [gedaagde 2] aansprakelijk houdt op grond van wanprestatie en een schadevergoeding van hem zal vorderen ter hoogte van de achterstallige betalingen. [gedaagde 2] heeft zich immers als contractspartij persoonlijk verbonden tot nakoming van de resultaatsverbintenis in artikel 4, tweede volzin, van de overeenkomst, aldus de e-mail.
2.15.
Na daartoe op 8 september 2021 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft Mabelo tot zekerheid van haar vordering ten laste van [gedaagde 2] conservatoir beslag laten leggen op het nog onverdeelde gedeelte van, kort gezegd, de woning van [gedaagde 2] .
2.16.
Bij beschikking van 4 oktober 2021 (productie 14 van Mabelo) heeft de voorzieningenrechter het verlof tot het leggen van conservatoir derdenbeslag op het loon van [gedaagde 2] geweigerd.

3.Het geschil

3.1.
Na eiswijziging zoals ter zitting door haar toegelicht vordert Mabelo – samengevat – de hoofdelijke veroordeling van SFI c.s. tot betaling aan haar van:
de uitstaande hoofdsom van € 350.000,00, te vermeerderen met primair de contractuele rente, subsidiair de wettelijke handelsrente en meer subsidiair de wettelijke rente, telkens vanaf 31 december 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
het rentebedrag van € 35.000,00 over het jaar 2018, te vermeerderen met primair de wettelijke handelsrente, subsidiair de wettelijke rente, telkens vanaf 31 december 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
het rentebedrag van € 35.000,00 over het jaar 2019, te vermeerderen met primair de wettelijke handelsrente, subsidiair de wettelijke rente, telkens vanaf 31 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
het rentebedrag van € 35.000,00 over het jaar 2020, te vermeerderen met primair de wettelijke handelsrente, subsidiair de wettelijke rente, telkens vanaf 31 december 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
de aflosbonus van 10% van de hoofdsom (€ 350.000,00), zijnde het bedrag van € 35.000,00, welk bedrag is verschuldigd bij gehele aflossing van de geleende hoofdsom;
de buitengerechtelijke incassokosten van € 4.050,00 of een in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
en verder:
7. een verklaring voor recht dat de bij akte ter gelegenheid van de (de rechtbank leest:) mondelinge behandeling van 16 december 2021 aan [gedaagde 2] verweten gedragingen een voldoende ernstig verwijt opleveren en [gedaagde 2] daarom als bestuurder van SFI, Envy en PFT heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt;
8. een verklaring voor recht dat Mabelo daardoor (de rechtbank begrijpt dat is bedoeld: als gevolg van het hierboven onder 7 bedoelde handelen van [gedaagde 2] ) schade heeft geleden bestaande uit het verlies van de uitgeleende hoofdsom van € 350.000,00 en uit het gederfde verlies van de niet betaalde contractuele renten en de aflosbonus, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten zoals gevorderd onder 1 tot en met 6 van het petitum;
en overigens:
9. de hoofdelijke veroordeling van SFI c.s. tot betaling aan haar van de proceskosten, waaronder de beslagkosten, te vermeerderen met de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Mabelo legt aan haar vorderingen 1 tot en met 5 ten grondslag dat zij met SFI en [gedaagde 2] een overeenkomst van geldlening heeft gesloten en dat SFI en [gedaagde 2] in verzuim verkeren ten aanzien van hun verplichtingen uit die geldleningsovereenkomst, te weten de terugbetaling van de hoofdsom, de betaling van rentetermijnen en garantieverplichtingen. Op grond van artikel 5 onder a van de geldleningsovereenkomst wordt de verbintenis dan onmiddellijk opeisbaar, aldus Mabelo. SFI is hoofdschuldenaar. Envy en PFT zijn als garantstellers verbonden. De overeenkomst moet volgens Mabelo primair zó worden uitgelegd dat [gedaagde 2] eveneens hoofdschuldenaar is. Subsidiair is volgens Mabelo in artikel 4, tweede volzin, van de geldleningsovereenkomst een impliciete garantie of stilzwijgende wilsverklaring van [gedaagde 2] te lezen dat hij persoonlijk instaat voor de betalingsverplichtingen. Meer subsidiair stelt Mabelo zich op het standpunt dat de overeenkomst tevens een (voorwaardelijke) borgstelling van [gedaagde 2] in de zin van artikel 7:850 BW inhoudt. Nog meer subsidiair stelt Mabelo dat [gedaagde 2] een eigen resultaatsverbintenis heeft geschonden, die is neergelegd in artikel 4, tweede volzin, van de geldleningsovereenkomst. [gedaagde 2] heeft er dan immers niet voor ingestaan dat Envy, PFT of eventuele andere vennootschappen waarin [gedaagde 2] een aandeel van 50% of meer heeft, de terugbetaling daadwerkelijk kunnen garanderen. Bovendien heeft [gedaagde 2] geen pandrecht gevestigd op de mestverwerkingsmachine. Er is dus sprake van wanprestatie, aldus Mabelo. De advocaat van Mabelo heeft een omzettingsverklaring als bedoeld in artikel 6:87 BW uitgebracht, op grond waarvan [gedaagde 2] volgens Mabelo een schadevergoeding verschuldigd is.
3.3.
Aan haar vorderingen 7 en 8 legt Mabelo, heel kort gezegd, bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde 2] ten grondslag. Uit de nadere toelichting van Mabelo ter zitting begrijpt de rechtbank de vorderingen 7 en 8 zo, dat een toewijzing van deze vorderingen volgens Mabelo moet leiden tot betaling van de in vordering 8 genoemde bedragen door [gedaagde 2] .
3.4.
SFI c.s. voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Mabelo in haar vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van Mabelo in de proceskosten.
3.5.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang.

4.De beoordeling

Vorderingen 1 tot en met 5: vervangende schadevergoeding

4.1.
Vaststaat dat de overeenkomst van geldlening slechts ten dele is nagekomen. Uitsluitend de rente over 2016 en 2017 is voldaan. Betaling van de rente over 2018, 2019 en 2020 is uitgebleven. Ook de hoofdsom van € 350.000,00 is niet terugbetaald. Daarmee is sprake van een tekortkoming in de nakoming. Het verzuim is zonder ingebrekestelling ingetreden, omdat de termijnen die in de overeenkomst waren bepaald voor voldoening van de rente en hoofdsom zijn verstreken (artikel 6:83, aanhef en onder a, BW). Nakoming van de verbintenis is niet blijvend onmogelijk. Mabelo heeft de verbintenis dan ook kunnen omzetten in een verbintenis tot betaling van vervangende schadevergoeding (artikel 6:87 BW). De vervangende schadevergoeding treedt daarbij in de plaats van de niet geleverde prestatie.
4.2.
Ten aanzien van SFI overweegt de rechtbank het volgende.
Tussen partijen is niet in geschil dat in ieder geval SFI schuldenaar is bij de overeenkomst van geldlening. Vordering 1, die strekt tot – bij wijze van vervangende schadevergoeding – betaling van het niet terugbetaalde geleende bedrag van € 350.000,00, is dan ook jegens SFI toewijsbaar, evenals de gevorderde contractuele rente over dat bedrag vanaf 31 december 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ook de vorderingen 2, 3 en 4, die strekken tot – bij wijze van vervangende schadevergoeding – betaling van de niet betaalde rentebedragen van telkens € 35.000,00 over de jaren 2018, 2019 respectievelijk 2020, zijn jegens SFI als oorspronkelijk hoofdschuldenaar toewijsbaar. Mabelo vordert over deze rentebedragen primair de wettelijke handelsrente. Rentebetalingen kwalificeren echter niet als primaire betalingsverplichting, zodat daarover geen wettelijke handelsrente kan zijn verschuldigd. De rechtbank zal daarom de subsidiair gevorderde wettelijke rente toewijzen, telkens vanaf 31 december van het betreffende jaar tot aan de dag van de algehele voldoening.
4.3.
Ten aanzien van Envy en PFT overweegt de rechtbank als volgt.
Op zichzelf is niet in geschil dat Envy en PFT op grond van artikel 4 van de geldleningsovereenkomst en de (door [gedaagde 2] ) namens Envy en PFT afgegeven garantieverklaringen (zie 2.6) als garantstellers (hoofdelijk) zijn verbonden. SFI c.s. heeft in dit verband aangevoerd dat deze garanties niet waren bedoeld als zelfstandige garanties van Envy en PFT tot terugbetaling van de lening, maar alleen als garantie dat inkomsten uit het mestverwerkingsproject niet zouden “weglekken” via SFI naar gelieerde vennootschappen, maar binnen de groep zouden blijven. Deze nuancering van de garanties, die door Mabelo wordt betwist, blijkt echter op geen enkele wijze uit (artikel 4 van) de geldleningsovereenkomst, noch uit andere feitelijke gronden. In de overeenkomst staat een eenvoudige garantie en Mabelo is gerechtigd Envy en PFT daaraan te houden. Dit brengt mee dat vordering 1 jegens Envy en PFT toewijsbaar is, maar uitsluitend voor zover deze strekt tot – bij wijze van vervangende schadevergoeding – betaling van het niet terugbetaalde geleende bedrag van € 350.000,00. Blijkens de tekst van artikel 4 van de geldleningsovereenkomst heeft de garantie immers uitsluitend betrekking op terugbetaling van het aan SFI geleende bedrag en niet op betaling van rente of enig ander bedrag. De vorderingen 2, 3 en 4 zijn jegens Envy en PFT gelet op dit laatste niet toewijsbaar.
4.4.
Vordering 5 strekt tot – bij wijze van vervangende schadevergoeding – betaling van een bedrag van € 35.000,00 wegens de aflosbonus van 10% die is overeengekomen in artikel 3.5 van de geldleningsovereenkomst. Deze aflosbonus moest worden betaald bij gehele aflossing van de lening en kwam bovenop de verschuldigde rente en aflossing. SFI c.s. voert echter terecht en onweersproken aan dat – als gevolg van het faillissement van MVS, waardoor het mestverwerkingsproject geen succes is geworden – geen sprake is geweest van gehele aflossing van de lening door SFI, zodat de aflosbonus niet verschuldigd is geraakt. In het licht van de feiten en de betwisting door SFI c.s. heeft Mabelo onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat de aflosbonus hoe dan ook – en dus niet alleen bij vervroegde aflossing van de lening – zou zijn verschuldigd.
Ten aanzien van Envy en PFT komt daar nog bij dat zij zich, zoals ook in 4.3 overwogen, niet hebben verbonden tot méér dan alleen terugbetaling van het geleende bedrag. Wat Envy en PFT betreft kan ook om die reden geen sprake zijn van betaling van een aflosbonus, als die al verschuldigd zou zijn geraakt. Nog afgezien daarvan strekt de vordering van Mabelo niet tot nakoming van de verbintenis uit de geldleningsovereenkomst, maar tot vervangende schadevergoeding wegens de niet-nakoming daarvan. Voor vergoeding van de aflosbonus bestaat ook daarom geen grond. De rechtbank zal vordering 5 dan ook afwijzen, zowel ten aanzien van SFI als ten aanzien van Envy en PFT.
Vorderingen 7 en 8: bestuurdersaansprakelijkheid [gedaagde 2]
4.5.
Mabelo legt aan deze vorderingen ten grondslag dat [gedaagde 2] , als bestuurder van SFI, Envy en PFT, in strijd heeft gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, door:
namens SFI contractuele verplichtingen aan te gaan terwijl hij wist of redelijkerwijs kon begrijpen dat SFI geen verhaal bood of zou (gaan) bieden;
namens Envy en PFT garanties te verstrekken waarvan hij wist of redelijkerwijs kon begrijpen dat die vennootschappen geen verhaal boden of zouden (gaan) bieden;
Mabelo bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst niet te waarschuwen voor het feit dat SFI geen opbrengsten zou genereren en enkel diende als vehikel voor het aantrekken van kapitaal;
Mabelo bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst en/of tijdens het verstrekken van de garanties op de voet van artikel 4, tweede volzin, van die overeenkomst niet te waarschuwen voor de aanmerkelijke kans dat de vennootschappen waarvan in artikel 4 wordt gesproken, geen verhaal zouden bieden.
4.6.
De bovengenoemde verwijten zijn volgens Mabelo voldoende ernstig om [gedaagde 2] als bestuurder van SFI, Envy en PFT persoonlijk aansprakelijk te houden voor het financiële verlies (de hoofdsom) en de gederfde winst (renten en aflosbonus) op de voet van artikel 6:162 BW. Bij een juiste voorstelling van zaken was Mabelo de geldleningsovereenkomst nooit aangegaan en had zij het bedrag van € 350.000,00 een andere, wel renderende bestemming kunnen geven. Het causaal verband tussen de geschonden norm en de geleden schade, in de vorm van het verlies van de hoofdsom en de gederfde winst, is daarmee voldoende aangetoond, aldus Mabelo.
4.7.
Wanneer een rechtspersoon tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of onrechtmatig handelt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden kan echter behalve de rechtspersoon zelf ook het bestuur of een bestuurder van die rechtspersoon aansprakelijk zijn voor de schade. Volgens de Hoge Raad gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de rechtspersoon hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de rechtspersoon en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen.
4.8.
In zijn arrest van 8 december 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, Ontvanger/Roelofsen) heeft de Hoge Raad overwogen dat bij benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaald blijven van diens vordering, naast de aansprakelijkheid van de vennootschap grond kan zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder
  • i) een verplichting aangaat namens de vennootschap terwijl hij weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap deze verplichting niet zal kunnen nakomen en geen verhaal zal bieden voor de ten gevolge van de wanprestatie te lijden schade, dan wel
  • ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt en daardoor aan haar wederpartij schade berokkent.
In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat een bestuurder van een vennootschap jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld wanneer hem een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
4.9.
Voor de onder (i) bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat, kort gezegd, persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie is gerechtvaardigd dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt kan worden gemaakt (de zogenoemde Beklamel-norm in HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521, NJ 1990/286). Het door de bestuurder aangaan van de handeling namens de vennootschap wordt in die gevallen beoordeeld.
4.10.
In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen. In de onder (ii) bedoelde gevallen draait het, kort gezegd, om frustratie van betaling en verhaal.
4.11.
Het ligt bij de hiervoor onder (i) en (ii) bedoelde gevallen op de weg van de benadeelde crediteur om te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat de betreffende bestuurder persoonlijk jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld.
4.12.
[gedaagde 2] is – middels Envy – indirect bestuurder van SFI. Ten aanzien van de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon geldt het volgende (zie HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:275). Artikel 2:11 BW bepaalt dat de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon tevens hoofdelijk rust op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is. Artikel 2:11 BW is van toepassing in alle gevallen waarin een rechtspersoon in zijn hoedanigheid van bestuurder aansprakelijk is op grond van de wet. Daaronder valt ook de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder die is gebaseerd op artikel 6:162 BW. Deze aansprakelijkheid rust dan tevens hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder daarvan bestuurder is. Dit betekent dat voor vestiging van de aansprakelijkheid van een bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder niet de aanvullende eis geldt dat de schuldeiser stelt, en zo nodig bewijst, dat ook die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Uit de aard van de bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW volgt echter wel dat als een rechtspersoon-bestuurder aansprakelijk is op die grond, een bestuurder van die rechtspersoon-bestuurder aansprakelijkheid op grond van artikel 2:11 BW (alsnog) kan voorkomen door te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hem persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt van de gedragingen waarop de aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder is gebaseerd.
4.13.
Volgens Mabelo is [gedaagde 2] als indirect bestuurder van SFI aansprakelijk jegens haar uit hoofde van onrechtmatige daad. De rechtbank denkt daar anders over en overweegt daartoe het volgende.
4.14.
Om tot aansprakelijkheid van [gedaagde 2] als indirect bestuurder van SFI te komen, moet de vennootschap zich ten tijde van het aangaan van de overeenkomst in een uitzichtloze situatie bevinden en over onvoldoende continuïteitsperspectief beschikken. Naar het oordeel van de rechtbank was daarvan ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van geldlening geen sprake. SFI heeft onweersproken aangevoerd dat zij een samenwerking is aangegaan met MVS, omdat MVS wilde overgaan tot de ontwikkeling van mestverwerkingsinstallaties op grotere schaal. Onder verwijzing naar het investeringsvoorstel van MVS (productie 15 van SFI c.s.) wijst SFI c.s. er onweersproken op dat voorafgaand aan het project uitvoerig onderzoek is gedaan naar onder meer de markt, de productie en de techniek in verband met mestverwerkingsinstallaties. Op het moment dat Mabelo in het project stapte, was al € 3.200.000,00 geïnvesteerd, waren afnemers en leveranciers al gecontracteerd en vergunningen voor de lange termijn verkregen. Het investeringsvoorstel beschrijft ook de risico’s en de financiële prognose voor de periode 2015-2026. De prognose houdt rekening met aflossing van de leningen aan de investeerders en betaling van het rendement en de aflosbonus daarover. Uit de prognose blijkt de verwachting dat aan deze verplichtingen zou kunnen worden voldaan. SFI c.s. heeft onweersproken aangevoerd dat de lening van Mabelo en het afgesproken rendement daarop door MVS met de inkomsten uit het mestverwerkingsproject aan SFI zouden worden betaald, waarna SFI deze bedragen aan Mabelo zou betalen. Dit is vastgelegd in de geldleningsovereenkomst tussen SFI en MVS (zie 2.5), op welke lening dezelfde betalingsvoorwaarden van toepassing zijn als op de lening tussen SFI en Mabelo. Alleen de looptijd verschilt: MVS moest de lening aan SFI binnen drie jaar, uiterlijk op 30 december 2018 aflossen, terwijl de lening van Mabelo aan SFI uiterlijk op 30 december 2020 moest worden afgelost. SFI c.s. voert dus terecht aan dat zij – aangezien een positief resultaat van het mestverwerkingsproject gelet op het voorgaande in de lijn der verwachting lag – ruim voor het einde van de leningsovereenkomst in staat zou zijn geweest aan haar verplichtingen jegens Mabelo te voldoen.
4.15.
Tegen deze achtergrond kan niet worden geconcludeerd dat [gedaagde 2] als indirect bestuurder van SFI bij het aangaan van de overeenkomst van geldlening wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat SFI haar verplichtingen uit hoofde van de geldleningsovereenkomst niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou kunnen bieden voor de schade die Mabelo hierdoor zou lijden. Mabelo heeft voorts onvoldoende concrete en specifieke feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot deze conclusie zouden kunnen leiden. Ten aanzien van [gedaagde 2] als indirect bestuurder van SFI komt dus niet vast te staan dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 2:11 BW.
4.16.
Het oordeel over de aansprakelijkheid geldt ook ten aanzien van PFT, van welke vennootschap [gedaagde 2] direct bestuurder is. Op het moment dat PFT de garantie aanging, bevond zij zich niet in een uitzichtloze situatie en beschikte zij nog over voldoende continuïteitsperspectief. Mabelo heeft daarover althans naar aanleiding van de verweren van SFI c.s. niets meer gesteld. SFI c.s. heeft onweersproken aangevoerd dat PFT maat was in een maatschap die een mestverwerkingsinstallatie had laten bouwen die sinds 2014 operationeel was en mest verwerkte en dat zij in de toekomst meerdere participaties in door MVS te bouwen mestverwerkingsinstallaties zou nemen, maar dat dit er vanwege het faillissement van MVS uiteindelijk niet van is gekomen. PFT beschikte ten tijde van het verstrekken van de garantie dus over vermogen en er was zicht op meer vermogen. In het licht hiervan kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat [gedaagde 2] met de afgifte van de garantie namens PFT een verplichting is aangegaan terwijl hij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat PFT als garantsteller deze verplichting niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg van de wanprestatie te lijden schade. Van aansprakelijkheid van [gedaagde 2] als bestuurder van PFT is dus geen sprake.
4.17.
Ten aanzien van Envy – van welke vennootschap [gedaagde 2] eveneens rechtstreeks bestuurder is – ligt dit anders. Uit de gedeponeerde jaarrekeningen van Envy (productie 21 van Mabelo) blijkt dat Envy nooit enig actief of eigen vermogen heeft gehad. De waarde van Envy bestond uit de waarde van SFI. Zoals Envy zelf stelt, was voorzien dat zij geen vermogen zou hebben of genereren totdat de lening van SFI aan Mabelo zou zijn afgelost. Envy kon dus niet aan de afgegeven garantie voldoen indien deze – bij niet-aflossing van de lening – zou worden getrokken. De garantie was daarmee een lege huls. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het gaat om een harde garantie en niet slechts, zoals SFI c.s. betoogt, om een “badstop” ter voorkoming van het “weglekken” van inkomsten uit het mestverwerkingsproject via SFI naar gelieerde vennootschappen (zie hierboven 4.3).
4.18.
Tegen deze achtergrond is [gedaagde 2] naar het oordeel van de rechtbank met de afgifte van de garantie namens Envy een verplichting aangegaan terwijl hij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat Envy als garantsteller deze verplichting niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg van de wanprestatie te lijden schade. Daarmee doet het hierboven onder (i) bedoelde geval zich voor.
4.19.
Dit brengt mee dat [gedaagde 2] als bestuurder van Envy jegens Mabelo aansprakelijk is uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid en dat hij is gehouden de schade die Mabelo als gevolg daarvan heeft geleden te vergoeden. De rechtbank zal de vorderingen 7 en 8 daarom toewijzen, met inachtneming van het volgende. De onder 7 gevorderde verklaring voor recht is gezien het voorgaande uitsluitend toewijsbaar voor zover deze betrekking heeft op Envy. De rechtbank zal dit hierna onder de beslissing tot uitdrukking brengen. De onder 8 genoemde contractuele rente komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de namens Envy afgegeven garantie uitsluitend betrekking heeft op terugbetaling van het aan SFI geleende bedrag en niet op betaling van rente of enig ander bedrag (zie hierboven 4.3). De in vordering 8 genoemde aflosbonus komt evenmin voor vergoeding in aanmerking, omdat, nu geen sprake is geweest van gehele aflossing van de lening door SFI, de aflosbonus niet verschuldigd is geraakt (zie ook hierboven 4.4). De vordering van Mabelo strekt bovendien niet tot nakoming van de verbintenis uit de overeenkomst van geldlening, maar tot schadevergoeding wegens bestuurdersaansprakelijkheid. De eveneens in vordering 8 gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden betrokken in de beoordeling van vordering 6 (zie hierna 4.21).
4.20.
Gelet op het voorgaande heeft Mabelo geen belang meer bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde 2] wel of niet partij is bij de overeenkomst van geldlening, welke vraag partijen verdeeld houdt in het kader van het gevorderde onder 1 tot en met 5. De rechtbank laat een beoordeling van die kwestie dan ook achterwege.
Vordering 6: buitengerechtelijke kosten
4.21.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten overweegt de rechtbank dat deze ten aanzien van geen van gedaagden toewijsbaar is. Mabelo heeft namelijk niet gesteld dat zij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt.
Vordering 9: beslagkosten, proceskosten en nakosten
4.22.
Mabelo vordert SFI c.s. te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 2.710,93 voor verschotten en € 2.491,00 voor salaris advocaat (1 rekest × € 2.491,00), samen € 5.201,93.
4.23.
SFI c.s. wordt overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom (hoofdelijk) de proceskosten dragen. De rechtbank begroot deze kosten aan de kant van Mabelo op:
- dagvaarding € 102,19
- griffierecht 2.866,00
- salaris advocaat
6.227,50(2,5 punten × tarief € 2.491,00)
Totaal € 9.195,69
4.24.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als vermeld onder de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de bij akte ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 16 december 2021 aan [gedaagde 2] verweten gedragingen voor zover deze bestaan uit het aangaan van de garantieverplichting namens Envy een voldoende ernstig verwijt opleveren en [gedaagde 2] daarom als bestuurder van Envy heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt,
5.2.
verklaart voor recht dat Mabelo daardoor schade heeft geleden bestaande uit het verlies van de uitgeleende hoofdsom van € 350.000,00,
5.3.
veroordeelt SFI c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Mabelo te betalen een bedrag van € 350.000,00 (driehonderdvijftigduizend euro), ten aanzien van SFI vermeerderd met de contractuele rente van 10% per jaar over het toegewezen bedrag met ingang van 31 december 2020 tot de dag van volledige betaling, en ten aanzien van [gedaagde 2] vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 31 december 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt SFI om aan Mabelo te betalen het rentebedrag van € 35.000,00 over het jaar 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt SFI om aan Mabelo te betalen het rentebedrag van € 35.000,00 over het jaar 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening,
5.6.
veroordeelt SFI om aan Mabelo te betalen het rentebedrag van € 35.000,00 over het jaar 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening,
5.7.
veroordeelt SFI c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 5.201,93, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.8.
veroordeelt SFI c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Mabelo tot op heden begroot op € 9.195,69, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.9.
veroordeelt SFI c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat SFI c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.10.
verklaart de onderdelen 5.3 tot en met 5.9 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.K.J. Steketee en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022.
JE/MS