Uitspraak
en die bij de rechtbank optrad als eiser
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De achtergrond van het geschil
medewerkingte verlenen aan de vestiging van een nieuw bedrijf aan de [adres2] en dat de gemeente daaraan heeft voldaan. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake was van onvoorziene omstandigheden omdat [appellant] zelf heeft stilgezeten althans geen initiatieven heeft ontplooid om andere locaties te zoeken.
“(…) 6. Voor zover [appellant] zijn vordering stoelt op een verplichting van de gemeente uit een overeenkomst overweegt de rechtbank als volgt.7.1 De gemeente heeft ontkend dat een dergelijke verplichting bestaat en heeft gewezen op het vonnis van deze rechtbank van 5 april 2000. Daarin heeft de rechtbank onder andere overwogen dat de gemeente niet meer heeft gedaan dan overeen te komen dat zij haar medewerking zou verlenen aan de [adres2] en dat zij deze medewerking ook naar behoren heeft verleend. Evenmin was de gemeente volgens de rechtbank gehouden andere locaties te zoeken voor [appellant] . [appellant] heeft aangevoerd dat de gemeente zich niet op dit vonnis kan baseren omdat het geen gezag van gewijsde heeft, aangezien [appellant] hoger beroep heeft ingesteld en op dit hoger beroep nooit is beslist.7.2 (…) Het vonnis van 5 april 2000 is echter niet in kracht van gewijsde gegaan. Daarvan is alleen sprake als tegen een vonnis geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat. In deze zaak is het hoger beroep echter nog aanhangig, zij het dat deze procedure kennelijk is geroyeerd dan wel op de slaaprol is geplaatst. (…)7.4 Dat betekent dat de rechtbank opnieuw dient te beoordelen of voor de gemeente een relevante verplichting uit overeenkomst bestond.8.1 De rechtbank ziet echter geen reden tot een ander oordeel dan is neergelegd in het vonnis van 5 april 2000.(…)8.5 Evenals in het vonnis van 5 april 2000, oordeelt de rechtbank nu dat de gemeente heeft voldaan aan haar verplichting haar best te doen voor de locatie [adres2] . Een verklaring van geen bezwaar is aangevraagd. Dat gedeputeerde staten deze verklaring hebben geweigerd (…), ligt buiten de macht van de gemeente. De weigering heeft formele rechtskracht gekregen en moet ook tussen partijen geacht worden zowel wat inhoud als wijze van totstandkoming betreft, rechtmatig te zijn. Beiden waren immers in staat in beroep te gaan tegen het besluit van gedeputeerde staten. (…)
“3.1 Het komt [appellant] gelet op de huidige situatie niet meer opportuun voor op te komen tegen hetgeen die rechtbank heeft overwogen en beslist met betrekking tot de door [appellant] aangevoerde grondslagen “Verplichtingen uit overeenkomst” (rov.n 7.1 t/m 8.7 in dat vonnis) voor zover het dan en daar de overeenkomst tot hervestiging van [appellant] aan de [adres3] betreft, en “Verplichtingen uit toezeggingen” (rov. 9 in dat vonnis). (…)”2.6 Het hof heeft in zijn arrest van 21 mei 2013 [2] overwogen:
“4.2 [appellant] heeft bij memorie van grieven (sub 3.1) uitdrukkelijk verklaard niet op te komen tegen de rechtsoverwegingen 7.1 tot en met 8.7 en 9 van het bestreden vonnis. Daarmee liggen de in eerste aanleg aangevoerde grondslagen ter zake van de gestelde overeenkomst en gestelde toezeggingen, in hoger beroep niet voor. (….)”. Na dit arrest zijn op 28 januari 2014 en op 16 september 2014 arresten gewezen in deze procedure.
“ (…)3.2 [appellant] vordert in dit geding, voor zover in cassatie van belang, schadevergoeding van de gemeente, op te maken bij staat. Deze vordering heeft hij primair gegrond op de hiervoor in 3.1 onder (iii) genoemde overeenkomst die zijns inziens de verplichting voor de gemeente meebracht om zorg te dragen voor herhuisvesting van zijn bedrijf, en de hiervoor in 3.1 onder (ii) genoemde bevestiging die volgens hem eenzelfde toezegging inhield.(…)3.3.2 De hiervoor in 3.2 genoemde primaire grondslag van de vordering heeft [appellant] in hoger beroep niet meer aan de orde gesteld.”Het cassatieberoep is verworpen.
primaira. voor recht te verklaren dat de gemeente Hengelo tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit de verbintenissen tussen de gemeente Hengelo en [appellant] in het kader van de verkoop van het onroerend goed aan de [adres1] te [plaats1] en de koopovereenkomst te ontbinden;
b. de gemeente te veroordelen tot teruggave van het onroerend goed op straffe van een dwangsom;
c. de gemeente te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan [appellant] , op te maken bij staat;
subsidiaira. te verklaren voor recht dat de gemeente tekort is geschoten in de nakoming van de voornoemde verbintenissen;
meer subsidiaira. de koopovereenkomst te ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden en/of redelijkheid en billijkheid;
b. de gemeente te veroordelen tot teruggave van het onroerend goed op straffe van een dwangsom;
c. de gemeente te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan [appellant] , op te maken bij staat;
meest subsidiair
f1.911.500 (€ 867.400,47);
b. de gemeente te veroordelen tot betaling van € 277.486,47, vermeerderd met rente, aan [appellant] .
3.De beoordeling door het hof
Verder is van belang bij het aanvragen van een verklaring van geen bezwaar dat nooit op voorhand kan worden uitgesloten dat een dergelijke verklaring niet wordt afgegeven. De rechtbank heeft verder nog overwogen dat [appellant] met betrekking tot het zoeken van andere locaties zelf heeft stilgezeten en dit heeft [appellant] in hoger beroep niet gemotiveerd weersproken. Tegen de achtergrond van deze omstandigheden levert het feit dat geen verklaring van geen bezwaar is afgegeven geen onvoorziene omstandigheid op. Daarnaast is het hof van oordeel dat, zelfs als van een onvoorziene omstandigheid sprake zou zijn, deze, gelet op de genoemde feiten en omstandigheden, niet van dien aard is dat de gemeente naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Grond voor wijziging of ontbinding van de vereenkomst is er dus niet. Bij deze stand van zaken komt het hof niet toe aan de andere verweren van de gemeente, waaronder haar beroep op verjaring en op rechtsverwerking.