Uitspraak
Autoschade Zutphen B.V.,
in eerste aanleg: verweerster, verzoekster in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.2. Het geding in hoger beroep
- de brief van de raadsman van ASZ van 15 oktober 2021 met producties 14 en 15;
23 mei 2022 of zoveel eerder als mogelijk is.
3.De feiten
(…) U vraagt mij hoe de procedure van de schade afhandelingen is. Is het wel of geen
4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
€ 337.676,88 bruto;
VII. de gefixeerde schadevergoeding ter grootte van € 16.577,04 bruto;
VIII. de transitievergoeding ter grootte van € 22.102,72 bruto;
IX. de wettelijke rente over de vergoedingen onder VI, VII en VIII vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
5.De beoordeling in hoger beroep
Hoeveel geld heb ik voor jezelf privé heb weggenomen? Ik gok het. Dat zal ongeveer € 1500, - tot € 2000, - euro zijn. [naam1] weet er niet van. Ik tank ook weleens privé de auto ’s van hieraf. Dat zijn de leenauto 's. Ik weet dat ik hier gezeik krijg als ik de tankpas veel gebruik. Ik tank de leenauto 's dan met mijn eigen pas af en dan haal ik het geld uit de kas.” Hoewel [verweerder] de omstandigheden waaronder deze verklaring is afgelegd heeft bestreden zoals hiervoor is overwogen, heeft hij de feitelijke juistheid van dit deel van de verklaring niet bestreden. In eerste aanleg heeft hij zelf ook gesteld dat hij tussen de € 1.500,- en € 2.000,- in privé heeft opgenomen. Ook de kantonrechter is daarvan uitgegaan (rechtsoverweging 4.3.2). In de uitspraak van de kantonrechter van 2 maart 2022 wordt voorts overwogen dat nu [verweerder] heeft erkend dat hij een bedrag van € 2.000,- contant uit de kas heeft opgenomen dat door hem niet is verantwoord, in een later (eind)vonnis deze vordering zal worden toegewezen (rechtsoverweging 2.12). Het hof gaat er daarom vanuit dat [verweerder] zich een bedrag van tenminste € 1.500,- maar in feite € 2.000,- heeft toegeëigend.
Dringende redenen zullen onder andere aanwezig geacht kunnen worden: (….)
zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt; (…)”. Dat hier van verduistering althans het wederrechtelijk toeeigenen van gelden van de werkgever sprake was, staat vast.
Wat de bedrijfsvoering was? Dat er een zwart klusje werd gedaan en de opbrengsten in eigen zak terecht kwamen. [naam6] wist ervan in die tijd. Net na de overname hebben wij het een tijdje niet gedaan. Enige tijd na de overname weer wel.” Kennelijk heeft [verweerder] zijn voormalige activiteiten na de overname hervat, naar eigen zeggen overigens is het nooit anders geweest. Dat in het verleden zowel de witte inkomsten van het bedrijf als de zwarte inkomsten binnen de familie van [verweerder] bleven, was in elk geval na de overname niet meer aan de orde. [verweerder] heeft ook erkend dat hij zich in retrospectief realiseert dat er niet had moet worden gerommeld (verweerschrift in hoger beroep sub 69). Het hof acht het handelen van [verweerder] ontoelaatbaar. Dat [naam3] in een incidenteel geval nadien akkoord is gegaan met één enkele zwarte transactie maakt het oordeel niet anders. Desgevraagd kon [verweerder] dit bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook niet nader feitelijk concretiseren, met name niet hoe vaak het was voorgekomen en welke bedragen daarmee gemoeid waren. Verder staat vast dat [naam3] een contant bedrag van € 2.500,- juist alsnog in de administratie heeft verantwoord, hetgeen juist op het tegenovergestelde duidt dan [verweerder] heeft gesteld. Ook de stelling van [verweerder] dat een klant uiteindelijk alsnog giraal heeft betaald is niet komen vast te staan. Ook het beroep van [verweerder] op de buitengerechtelijk afgelegde verklaringen van [naam7] , [naam8] en [naam9] kan hem niet baten. Deze verklaringen zijn onvoldoende concreet over de kernvraag of [verweerder] met [naam3] c.s. een afspraak over een zwart geld circuit had.
De afspraak met [naam3] was dat wij een zwarte kas zouden hebben en dat zouden delen met zijn drieën. Dat was de afspraak toen ik hier begon. Ik denk dat er € 4000,- tot € 5000,- zwart in de kas zat. Dit is opgehaald en ik heb niets ontvangen.”Nu [verweerder] deze stellingen niet voldoende heeft geconcretiseerd in het licht van het partijdebat, wordt niet aan bewijslevering toegekomen, nog daargelaten dat ook op vragen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep [verweerder] niet meer concreet is geworden hoe een en ander zou zijn afgesproken en uitgevoerd. Enige feitelijke onderbouwing van het verweer ontbreekt.
“
Periode 1
De transitievergoeding is niet verschuldigd indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst:
Wat betreft de vraag over een dringende reden in combinatie met geen verwijtbaarheid van de werknemer en het wel/niet verschuldigd zijn van de transitievergoeding, luidt het antwoord dat in die situatie uiteraard een transitievergoeding verschuldigd is.”. Uit het voorgaande volgt dat niet is uitgesloten dat een werknemer die rechtsgeldig op staande voet is ontslagen, recht heeft op een transitievergoeding.
of zoals in dit geval, van een ontslag op staande voet. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat dit zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). De regering heeft benadrukt dat het criterium “ernstig verwijtbaar handelen of nalaten” door de rechter met terughoudendheid moet worden toegepast. In de parlementaire geschiedenis is een aantal (niet limitatieve) voorbeelden van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever gegeven. Uit deze voorbeelden en enkele andere passages uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat bij ernstig verwijtbaar handelen sprake moet zijn van uitzonderlijke situaties. Het moet gaan om duidelijke en uitzonderlijke gevallen van onrechtmatige gedragingen, die te kwalificeren zijn als duidelijk strijdig met goed werkgeverschap en op één lijn te stellen zijn met de gegeven voorbeelden. De gemene deler van deze gedragingen/voorbeelden is dat de werkgever zich bewust is dan wel behoort te zijn van het de arbeidsrelatie van partijen verstorende karakter van zijn handelen. Voorts kan er reden zijn voor ernstige verwijtbaarheid als sprake is van escalatie door de opstelling van de werkgever. Bij de beoordeling van het verzoek moeten