Het hof heeft de beschikkingen bekrachtigd en heeft daartoe – voor zover in cassatie van belang – het volgende overwogen.
Het hof stelt vast dat de werknemer niet tijdig is teruggekeerd van vakantie. Tussen partijen staat vast dat de werknemer tot 20 augustus 2018 verlof mocht opnemen en dat hij dus vóór die dag uit Marokko had moeten terugkeren. Op 20 augustus 2018 was hij echter nog in Marokko. Hij is pas later teruggekeerd, nadat hij al op staande voet was ontslagen. De werknemer stelt dat zijn verlofaanvraag niet had mogen worden geweigerd, hetgeen [verweerster] betwist. Wat daar ook van zij, dit doet niet af aan het feit dat hij op 20 augustus 2018 op zijn thuisadres althans in de nabijheid daarvan had dienen te zijn. Aan de werknemer was immers verlof verleend tot en met 19 augustus 2018. De werknemer heeft verder aangevoerd dat er geen re-integratieactiviteiten waren gepland. Ook dat is niet relevant; hij had in elk geval beschikbaar moeten zijn voor overleg daarover. (rov. 3.9)
Voorts staat vast dat, toen [verweerster] vroeg om opheldering, de werknemer onjuiste informatie heeft verstrekt. Hij heeft namelijk op de vraag van [verweerster] om een bewijs dat hij een terugvlucht naar Nederland had geboekt vóór 20 augustus 2018, een foto van een gefabriceerd e-ticket opgestuurd. Bovendien heeft de werknemer, nadat [verweerster] op de onjuistheden had gewezen, niet meer gereageerd. Een en ander heeft zwaar gewogen bij de beslissing van [verweerster] om de werknemer op staande voet te ontslaan. (rov. 3.10)
Naar het oordeel van het hof is dit ook terecht. (rov. 3.11) De werknemer heeft verklaringen voor het valse vliegticket gegeven, maar dit verweer wordt niet steekhoudend geoordeeld. (rov. 3.12-3.13)
De werknemer wist dat [verweerster] een verklaring wilde omtrent zijn afwezigheid en dat hij dus bereikbaar moest blijven. Hij mocht er niet van uitgaan dat hij met het opsturen van de foto van het vliegticket en de doktersverklaring inderdaad de gevraagde opheldering had verschaft. Voor zover de werknemer de e-mail van 24 augustus 2018 waarin [verweerster] hem een laatste termijn geeft om opheldering te verschaffen, pas heeft gelezen nadat hij al op staande voet was ontslagen, komt dit dus voor zijn risico. (rov. 3.15)
De werknemer heeft met de doktersverklaring geen adequate uitleg gegeven voor zijn afwezigheid. (rov. 3.17) Van de werknemer had mogen worden verwacht dat, als hij inderdaad ziek was geworden, hij dit uit zichzelf vóór 20 augustus 2018 aan [verweerster] zou hebben bericht. (rov. 3.18)
Het hof deelt niet het standpunt van de werknemer dat [verweerster] geen hoor en wederhoor heeft toegepast alvorens tot ontslag op staande voet over te gaan. (3.19) [verweerster] heeft voldaan aan haar verplichting om zorgvuldig relevante informatie in te winnen. Uit de gang van zaken blijkt dat door [verweerster] onderzoek is gedaan om te kunnen beoordelen of de werknemer ongeoorloofd afwezig is en dat de werknemer daarop met onvolledige en onjuiste informatie heeft gereageerd. [verweerster] heeft de werknemer voldoende gelegenheid gegeven om opheldering te verschaffen. (rov. 3.20)
Gelet op het voorgaande was op 27 augustus 2018 een situatie ontstaan waarin van [verweerster] redelijkerwijs niet langer kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In de gegeven omstandigheden behoefde [verweerster] niet te wachten tot de werknemer uit Marokko zou zijn teruggekeerd. Ook behoefde [verweerster] niet te volstaan met een lichtere sanctie, mede in aanmerking genomen dat zij op 23 augustus 2018 al een loonstop had toegepast. (rov. 3.21)
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, leveren de door [verweerster] gegeven ontslaggronden voor zover besproken en in onderlinge samenhang bezien een dringende reden in de zin van art. 7:678 lid 1 BW op. Daarbij gaat het in het bijzonder om het feit dat de werknemer niet tijdig is teruggekeerd van vakantie en daarover onjuiste informatie heeft verstrekt. Dit moet worden bezien in de context, die ook in de ontslagbrief is weergegeven, dat [verweerster] de werknemer bij herhaling moet vragen om uitleg en dat de reacties van de werknemer nieuwe twijfels oproepen totdat hij uiteindelijk niets meer van zich laat horen. Ook voor de werknemer moest het duidelijk zijn dat hij door zijn handelwijze het vertrouwen van [verweerster] in hem ernstig beschadigde. (rov. 3.22) De aard en ernst van deze dringende reden afwegende tegen door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden, is het ontslag op staande voet gerechtvaardigd. (rov. 3.23)
De werknemer komt niet in aanmerking voor een transitievergoeding. Het handelen en nalaten van de werknemer waardoor de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dient als ernstig verwijtbaar te worden aangemerkt. De gegeven omstandigheden geven geen aanleiding om op grond van redelijkheid en billijkheid een gehele of gedeeltelijke transitievergoeding toe te kennen. Van een relatief kleine misstap is geen sprake. De gevolgen van de beëindiging van het dienstverband voor de inkomenspositie van de werknemer als kostwinner leiden niet tot een ander oordeel. (rov. 3.25)
Uit het vorenoverwogene blijkt dat de werknemer door schuld aan [verweerster] een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. Bijgevolg is de werknemer een vergoeding verschuldigd als bedoeld in art. 7:677 lid 2 BW. (rov. 3.26)