In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een informatiebeschikking die door de Inspecteur is afgegeven op 6 oktober 2017. Deze beschikking betreft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2004 tot en met 2016. De Inspecteur handhaafde de informatiebeschikking bij uitspraak op bezwaar van 16 september 2019, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en stelde belanghebbende een termijn van zes weken om de gevraagde informatie te verstrekken. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat het nemo-teneturbeginsel en het evenredigheidsbeginsel zijn geschonden. De Inspecteur voerde aan dat de informatiebeschikking terecht was afgegeven en dat de navorderingstermijn niet was overschreden.
Tijdens de zitting op 13 april 2022 werd de zaak behandeld. Belanghebbende werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, terwijl de Inspecteur werd bijgestaan door twee vertegenwoordigers. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel had gehandeld en dat de informatiebeschikking niet vernietigd hoefde te worden. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet had aangetoond dat de navorderingstermijn voor het jaar 2004 was vervallen, omdat er uitstel voor het doen van aangifte was verleend. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.