In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die door belanghebbende, een B.V., is voldaan voor zeven geïmporteerde voertuigen. De rechtbank Gelderland had eerder op 30 september 2019 een uitspraak gedaan waarbij het beroep van belanghebbende met betrekking tot één van de auto’s gegrond werd verklaard, terwijl de overige beroepen ongegrond werden verklaard. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Tijdens de digitale zitting op 8 juli 2021 zijn de partijen gehoord, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de Inspecteur aanwezig waren.
Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende BPM heeft voldaan voor de registratie van zeven auto’s, maar dat zij bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van deze BPM. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat de Inspecteur de hoorplicht niet had geschonden en dat de BPM voor de auto’s correct was vastgesteld, met uitzondering van auto 2, waarvoor een vermindering was toegewezen. Het Hof heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en de argumenten van belanghebbende verworpen.
Belanghebbende heeft verder betoogd dat de Inspecteur verplicht was om kenteken- en tenaamstellingsgegevens van de auto’s te overleggen, maar het Hof oordeelde dat de Inspecteur deze gegevens ter zitting had ingebracht en dat er geen schending van de hoorplicht was. Het Hof heeft ook de argumenten van belanghebbende over de heffing van BPM voor geïmporteerde auto’s in vergelijking met binnenlandse auto’s verworpen, en geoordeeld dat de BPM correct was geheven.
Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep gegrond verklaard voor auto 5, waarbij de verschuldigde BPM werd verminderd tot € 466. De Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de Inspecteur en de rechten van belastingplichtigen in het kader van BPM-heffingen.