ECLI:NL:GHARL:2021:6961

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
200.261.112
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en advisering door tussenpersoon in civiele rechtszaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure met betrekking tot een effectenleaseovereenkomst tussen Dexia Nederland B.V. en een particuliere afnemer, aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak betreft een tussenarrest van 20 juli 2021, waarin het hof de afnemer toelaat tot bewijslevering over de advisering door de tussenpersoon Spaar Select. De afnemer stelt dat hij door Spaar Select is geadviseerd om een effectenleaseovereenkomst aan te gaan, terwijl Dexia betwist dat er sprake was van advisering. Het hof overweegt dat indien bewezen wordt dat Spaar Select heeft geadviseerd, Dexia aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade van de afnemer. Het hof verwijst naar eerdere arresten waarin is geoordeeld dat Dexia wetenschap had van de advisering door tussenpersonen zonder vergunning. De afnemer heeft in eerste aanleg verschillende vorderingen ingesteld, waaronder vernietiging van de overeenkomst op grond van bedrog en dwaling, en vorderingen tot schadevergoeding. De kantonrechter heeft in conventie enkele vorderingen afgewezen, maar Dexia is veroordeeld tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen. In hoger beroep zijn de grieven van Dexia en de afnemer besproken, waarbij het hof de afnemer toelaat tot bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.261.112
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 6575585)
arrest van 20 juli 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 9 januari 2018, 21 augustus 2018 en 9 april 2019, hersteld bij vonnis van 9 mei 2019, die de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 17 mei 2019,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord, tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, met producties,
- de akte uitlating producties, tevens memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, met producties,
- de akte uitlaten van Dexia en de akte uitlaten van [geïntimeerde] van 20 april 2021,
- het proces-verbaal van het op 22 april 2021 gehouden pleidooi, met de daarin vermelde stukken.
2.2.
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1.
[geïntimeerde] en (de rechtsvoorganger van) Dexia hebben de navolgende effectenleaseovereenkomst gesloten en voortijdig beëindigd:
Nr.
Contractnr.
Naam overeenkomst
Datum overeenkomst
Betaalde maand-
termijnen/
inleg
Datum eind
afrekening
Resultaat bij beëindiging overeenkomst
I
[nummer1]
Overwaarde
Effect zonder Herbelegging
Vooruitbetaling
5-9-2001
€ 61.703,50
28-6-2012
€ 7.939,81
3.2.
Bij de totstandkoming van de overeenkomst was de tussenpersoon Spaar Select betrokken.
3.3.
[geïntimeerde] heeft gedurende de looptijd van de overeenkomst € 11.634,67 aan dividend ontvangen en een fiscaal voordeel genoten van in totaal € 2.457,48.
3.4.
Dexia heeft op 29 juni 2012 het positieve resultaat van € 7.939,81 aan [geïntimeerde] uitgekeerd.

4.Het geschil en de beslissing bij de rechtbank

4.1.
[geïntimeerde] heeft na eiswijziging in conventie – samengevat – verklaringen voor recht gevorderd primair dat de overeenkomst is vernietigd vanwege bedrog (vordering 1), subsidiair op grond van dwaling (vordering 2), meer subsidiair dat sprake is van wanprestatie (vordering 3), dat sprake is van strijd met het recht dan wel redelijkheid en billijkheid dan wel met wat maatschappelijk betamelijk is (vordering 4) dan wel dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld vanwege schending van de bijzondere zorgplicht en schending van artikel 25 Nadere Regeling 1995 (hierna: NR 1995) dan wel artikel 41 Nadere Regeling 1999 (hierna: NR 1999) (vordering 5) en gevorderd Dexia om die reden te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 53.763,69, vermeerderd met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proces- en nakosten.
4.2.
Dexia heeft de vorderingen van [geïntimeerde] bestreden en in reconventie – samengevat – gevorderd een verklaring voor recht dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen, niet is vernietigd en niet bloot staat aan vernietiging, alsook dat [geïntimeerde] niet heeft blootgestaan aan het risico van een onaanvaardbaar zware financiële last en dat Dexia aan [geïntimeerde] niets meer verschuldigd is, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
4.3.
De kantonrechter heeft in conventie de vorderingen 1 t/m 4 afgewezen en vordering 5 toegewezen. De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld wegens schending van de bijzondere zorgplicht en vanwege schending van artikel 25 NR 1999 en artikel 41 NR 1999 en heeft Dexia veroordeeld tot betaling van 100% van de schade, becijferd op een bedrag van € 39.671,54, te vermeerderen met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van Dexia afgewezen, met veroordeling van Dexia in de kosten van de reconventie.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

omvang hoger beroep
5.1.
Dexia heeft tegen het vonnis van de kantonrechter zeven grieven aangevoerd. Bij akte van 20 april 2021 heeft Dexia haar grieven I (verjaring), IV (eigen schuld) en V (de afwijzing van haar vordering in reconventie) ingetrokken. Dexia berust derhalve in de afwijzing door de kantonrechter van haar vorderingen in reconventie. Bij akte van dezelfde datum heeft [geïntimeerde] verklaard afstand te doen van haar standpunten omtrent bedrog, dwaling en aankoop van aandelen. Daarmee berust [geïntimeerde] in de afwijzing door de kantonrechter van de vorderingen 1 t/m 4. Daarnaast heeft [geïntimeerde] in deze akte afstand gedaan van haar vordering tot voldoening van buitengerechtelijke kosten.
5.2.
De volgende geschilpunten liggen in het principaal hoger beroep nog voor:
- de advisering door Spaar Select als cliëntenremisier (grieven II – III);
- de buitengerechtelijke kostenveroordeling (grief VI);
- de proceskostenveroordeling (grief VII).
In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ligt nog voor:
- het handelen van Spaar Select als orderremisier.
beroep op billijkheidscorrectie - advisering
5.3.
In de rechtspraak van de Hoge Raad is geoordeeld dat er reden is voor afwijking van het aanbod van Dexia tot afwikkeling van de door haar aan een afnemer toegebrachte schade conform het hofmodel in de situatie dat een cliëntenremisier zonder vergunning een (beleggings)advies aan de afnemer heeft verstrekt en Dexia hiervan wist dan wel behoorde te weten. [1] Deze afwijking vindt haar grondslag in een beroep op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101, lid 1, slotzin, BW wegens schending van artikel 41 NR 1999. Volgens Dexia heeft de kantonrechter ten onrechte het beroep van [geïntimeerde] op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW aanvaard.
5.4.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van verboden advisering is dat de tussenpersoon een cliëntenremisier was en niet beschikte over een vergunning om (beleggings)adviezen te mogen geven. Tussen partijen is niet in geschil dat Spaar Select daartoe geen vergunning had. Als maatstaf geldt voorts dat sprake moet zijn van een op de specifieke situatie van de particuliere belegger toegesneden advies. Dit moet worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Uit de arresten van dit hof van 3 november 2020 blijkt op welke wijze het hof invulling heeft gegeven aan dit toetsingskader. Naar deze arresten wordt verkort verwezen. [2]
5.5.
[geïntimeerde] heeft met betrekking tot de advisering aan hem door Spaar Select in eerste aanleg onder meer het volgende aangevoerd:
- [geïntimeerde] is telefonisch benaderd door een telemarketeer van Spaar Select. Allereerst werden hem wat vragen gesteld en werd gevraagd of ze hem vrijblijvend een tijdschrift mochten sturen. [geïntimeerde] ontving vervolgens het tijdschrift 'Het Effect'. In dit tijdschrift werd weergegeven dat de overwaarde van de woning benut kon worden als inleg voor een aandelenleasecontract. De extra opgenomen hypotheek kon na 5 jaar weer worden teruggestort in de hypotheek.
- [geïntimeerde] werd kort na ontvangst van het tijdschrift opnieuw gebeld door Spaar Select. Aan [geïntimeerde] werd gevraagd of hij wellicht een doelstelling had. [geïntimeerde] gaf aan dat hij graag een aanvulling op zijn pensioen wilde en zijn hypotheek aflossen, waarna hij een afspraak heeft gemaakt. Nadat de afspraak was gepland zijn er nog financiële vragen aan [geïntimeerde] gesteld.
- Toen de adviseur, [de medewerker van Spaar Select] , van Spaar Select Almelo, op bezoek kwam had hij een Persoonlijk Financieel Plan bij zich. Daarbij was de adviseur uitgegaan van de telefonisch verstrekte financiële gegevens. In het plan was vermeld welke doelstelling [geïntimeerde] had en met welke producten deze doelstelling bereikt kon worden. De adviseur gaf het advies om een extra hypotheek op te nemen waarmee de inleg betaald kon worden.
- Het tijdschrift en het Persoonlijk Financieel Plan zijn niet bewaard gebleven bij [geïntimeerde] .
- Volgens zijn schriftelijke verklaring – overgelegd in eerste aanleg – vroeg [de medewerker van Spaar Select] [geïntimeerde] naar hun financiële situatie: “
hij had een map met diverse financiële producten bij zich, waarbij wij bij de aandelen lease terecht kwamen. Dat was een product waarbij je geen geld kon verliezen, en winst kon maken voor later een pensioen aan te vullen en hypotheek na 5 jaar weer kon worden afgelost. De rente kon betaald worden door de dividend gelden die hierdoor werden uitgekeerd.”
5.6.
In hoger beroep heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat in het gesprek aan de orde kwam hoeveel [geïntimeerde] erop achteruit zou gaan indien hij de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben bereikt. Aan [geïntimeerde] is toen geadviseerd om te sparen voor een aanvulling op zijn pensioen en dat te doen door de overwaarde van zijn huis te benutten. De aanvraag van de tweede hypothecaire lening is volgens [geïntimeerde] ook door [de medewerker van Spaar Select] geregeld. [de medewerker van Spaar Select] is in totaal vier keer bij [geïntimeerde] langs geweest. Daarbij heeft hij een uitgebreid persoonlijk advies aan [geïntimeerde] gegeven. Dat advies is ook op schrift gesteld, maar in de loop der jaren zoekgeraakt. Bij pleidooi in hoger beroep heeft [geïntimeerde] zijn stellingname enigszins gewijzigd: het financieel plan was niet al opgesteld voordat de adviseur bij [geïntimeerde] kwam, maar is pas opgesteld nadat hij een keer bij [geïntimeerde] was geweest. Ook klopt het volgens [geïntimeerde] niet dat de adviseur vier keer langs is geweest. Daarnaast heeft [geïntimeerde] op vragen van het hof verklaard dat [de medewerker van Spaar Select] een dikke map bij zich had met allerlei verzekeringsproducten, maar die had [geïntimeerde] al. Toen heeft [de medewerker van Spaar Select] hem effectenleaseproducten getoond van diverse verzekeringsmaatschappijen en een product van Labouchere.
“Hij begon te vertellen over aandelenlease, maar ik had het geld niet om dat in te brengen (…) Ik wist dat ik iets van overwaarde had, maar hoe of wat, dat wist ik verder niet” (…) “Na dat eerste gesprek is dhr. [de medewerker van Spaar Select] dat bij de bank Labouchere gaan navragen. Hij kwam toen nog een keer terug en zei dat ik een hypotheek moest aanvragen. Die tweede hypotheek heeft hij voor mij geregeld. Bij de Postbank heeft hij een tweede hypotheek van € 45.000,- geregeld. Hij kwam met de aanbieding van de Postbank aan zetten (…) Ik ben zelf niet bij de bank geweest. Dat heeft hij allemaal gedaan. Ik moest alleen naar de notaris om de akte te laten passeren. Dat was een notaris in mijn woonplaats. Ik kende die notaris niet. Ik kwam bij die notaris via dhr. [de medewerker van Spaar Select] .”[geïntimeerde] heeft een rekening bij de Postbank geopend en [de medewerker van Spaar Select] heeft bij de Postbank een tweede hypotheek van € 45.000,- geregeld.
“Ik durfde wel € 45.000 in te leggen”en
”Ik had zelf bedacht dat ik € 45.000,- nog wel kon dragen. Dat kwam uit mijn koker, dat is mij niet opgedrongen”.Een deel van het bedrag (€ 25.000,-) heeft [geïntimeerde] gebruikt als vooruitbetaling (inleg) in de effectenleaseovereenkomst. Wat hij met het overige geld heeft gedaan kan hij zich niet meer herinneren, mogelijk heeft hij dat gebruikt om aan zijn betalingsverplichtingen (maandtermijnen) na de 60e maand te kunnen voldoen.
5.7.
Dexia weerspreekt in hoger beroep de door [geïntimeerde] uit voormelde gang van zaken getrokken conclusie, namelijk dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan. Dexia bestrijdt meer in het bijzonder dat uit de door [geïntimeerde] overgelegde notariële afrekening zou blijken dat Spaar Select [geïntimeerde] heeft geadviseerd. Het hof overweegt als volgt.
5.8.
Uit de voorgaande omstandigheden, mede beschouwd tegen de achtergrond van het aanvraagformulier en de overeenkomst die zijn overgelegd, volgt dat Spaar Select betrokken is geweest bij de totstandkoming van de overeenkomst, maar hieruit volgt niet noodzakelijk dat sprake is geweest van advisering door Spaar Select. De enkele omstandigheid dat er tussen [geïntimeerde] en [de medewerker van Spaar Select] een of meer gesprekken hebben plaatsgehad, is daarvoor onvoldoende en in de documenten kan zonder nadere onderbouwing, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van Dexia, onvoldoende steun worden gevonden voor zijn stelling dat hij destijds (mondeling en schriftelijk) is geadviseerd. Volgens [geïntimeerde] heeft [de medewerker van Spaar Select] hem intensief begeleid bij de aanvraag en totstandkoming van het product Overwaarde Effect, onder meer door voor hem de tweede hypothecaire lening bij de Postbank te verzorgen. Dit standpunt heeft hij voor het eerst bij pleidooi in hoger beroep naar voren gebracht. Ook zijn stelling dat zijn keuze voor het opnemen van een extra hypothecaire lening het gevolg is geweest van het gesprek met [de medewerker van Spaar Select] , na inventarisatie en analyse van zijn financiële situatie, heeft hij tijdens het pleidooi voor het eerst betrokken. Beide stellingen ontberen een nadere onderbouwing. Tegen die achtergrond concludeert het hof dat Dexia de stellingen van [geïntimeerde] dat hij een op de persoon toegesneden advies heeft gekregen voldoende gemotiveerd heeft weersproken. Dat laat echter onverlet, dat de stellingen van [geïntimeerde] op zichzelf voldoende zijn om – indien bewezen – tot het oordeel te kunnen komen dat sprake is geweest van een op zijn persoonlijke situatie toegesneden advies. Nu de bewijslast van de stelling dat hem een beleggingsadvies is verstrekt op [geïntimeerde] rust, zal [geïntimeerde] conform zijn bewijsaanbod worden toegelaten tot nadere bewijslevering van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat Spaar Select [geïntimeerde] heeft geadviseerd omtrent het aangaan van de overeenkomst.
5.9.
Indien het bewijs wordt geleverd en komt vast te staan dat Spaar Select [geïntimeerde] heeft geadviseerd, heeft naar het oordeel van het hof ten aanzien van de overige geschilpunten het volgende te gelden.
wetenschap
5.10.
Voor het beroep op de billijkheidscorrectie is naast het vereiste van advisering door tussenpersoon ook vereist dat Dexia wist of behoorde te weten dat de tussenpersoon in kwestie – Spaar Select – [geïntimeerde] zodanig heeft geadviseerd dat zij buiten de grens van haar vrijstelling is getreden. Naar het oordeel van het hof is dat het geval. Ter motivering van deze beslissing wordt als volgt overwogen.
5.11.
Dit hof heeft in zijn arresten van 3 november 2020 waarin verboden advisering is aangenomen op basis van de discussie tussen partijen in die zaken en de daarbij overgelegde documenten omtrent de vereiste wetenschap bij Dexia geoordeeld dat zij wist dan wel behoorde te weten dat de tussenpersonen in die zaken, waaronder met name ook Spaar Select, de afnemers regelmatig niet slechts algemeen over deze producten informeerden, maar de producten ook onderdeel lieten zijn van een specifiek op de persoon toegesneden advies en dat het daarom op de weg van Dexia als vergunninghoudende financiële instelling lag om te verifiëren of de bij haar aangebrachte cliënt in die zin was geadviseerd. Nu zij dat naliet en het risico van verboden advisering zich verwezenlijkte, oordeelde het hof dat Dexia wetenschap had van de advisering of dat behoorde te weten. Het hof verwijst naar deze zaken die bij Dexia en – via Leaseproces – bij de afnemers bekend zijn. [3]
5.12.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] in de onderhavige zaak (op basis van dezelfde stukken als in de zaken van 3 november 2020 naar voren zijn gebracht) voldoende aangetoond dat Dexia in algemene zin wist, althans behoorde te weten dat Spaar Select haar klanten regelmatig adviseerde en dat Dexia kan worden verweten dat zij onder de gegeven omstandigheden heeft nagelaten om te controleren of sprake was van verboden advisering bij [geïntimeerde] . Op basis van de overgelegde producties zoals benoemd in de arresten van 3 november 2020, komt het hof tot het oordeel dat Dexia wist, althans behoorde te weten, van de advisering door Spaar Select. Nu Dexia de aan de overgelegde stukken ontleende citaten en de conclusies die [geïntimeerde] hieraan verbindt onvoldoende gemotiveerd en concreet heeft tegengesproken, moet er in rechte van worden uitgegaan dat – indien de advisering door Spaar Select bewezen wordt
Dexia wetenschap had behoren te hebben van die advisering. Voor zover door Dexia in deze zaak meer of andere producties zijn overgelegd als in de bedoelde zaken van 3 november 2020 acht het hof deze onvoldoende overtuigend om tot een ander oordeel te komen. Het hof verwijst verder naar en neemt over wat het in de hiervoor genoemde arresten op dit onderdeel heeft overwogen.
5.13.
De conclusie luidt dat het beroep van [geïntimeerde] op de billijkheidscorrectie slaagt in het geval hij slaagt in het aan hem opgedragen bewijs dat hij door Spaar Select is geadviseerd. In dat geval zal Dexia de schade van [geïntimeerde] volledig moeten vergoeden. In het geval [geïntimeerde] niet slaagt in de hem gegeven bewijsopdracht, ligt de vraag voor of Spaar Select heeft gehandeld als orderremisier en op die grond het beroep van [geïntimeerde] op de billijkheidscorrectie slaagt. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
beroep op billijkheidscorrectie – doorgeven effectenorders
5.14.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep als verweer en incidentele grief aan haar beroep op de billijkheidscorrectie ook ten grondslag gelegd dat Spaar Select is opgetreden als orderremisier en dat Dexia doordat zij een effectenorder van Spaar Select heeft aanvaard, heeft gehandeld in strijd met artikel 41 NR 1999. Volgens [geïntimeerde] rechtvaardigt dat eveneens een afwijking van de wijze van schadeverdeling conform het hofmodel. Dexia heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.
5.15.
Het debat over de vraag of een tussenpersoon bij de totstandkoming van een effectenleaseovereenkomst (ook) is opgetreden als orderremisier heeft zich in de rechtspraak op dit moment toegespitst op de vraag of het aanvraagformulier dat door de tussenpersoon aan de aanbieder van het effectenleaseproduct is toegezonden kan worden beschouwd als een “order” onder de Wte 1995. In het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2020 [4] is geoordeeld dat de feitenrechter dat moet beoordelen aan de hand van de omstandigheden van het geval. Voor de vaststelling dat een aanvraagformulier als een order kwalificeert is tenminste vereist dat het formulier, zo nodig in samenhang met de gegevens die overigens tussen partijen zijn uitgewisseld, een voldoende duidelijke specificatie bevat van het soort transactie dat moet worden verricht en van de effecten waarop de voorgenomen transactie betrekking heeft, zowel naar soort als naar aantal of naar het met de transactie in één bepaald effect gemoeide bedrag.
5.16.
Het hof heeft – naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2020 – in meerdere arresten overwogen dat uit het aanvraagformulier niet zonder meer blijkt dat sprake is geweest van het doorgeven van een effectenorder door de tussenpersoon aan Dexia. [5] Overige tussen partijen gewisselde documenten ontbreken vaak en werpen daardoor geen ander licht op de beoordeling. Het hof verwijst ter motivering van zijn oordeel naar genoemde (eigen) arresten. [6] In de onderhavige zaak heeft Dexia bij akte van 20 april 2021 een aanvraagformulier in het geding gebracht. Op het aanvraagformulier zijn handgeschreven de persoonsgegevens van [geïntimeerde] vermeld. Onderaan het formulier staat handgeschreven het contractnummer genoteerd. Blijkens de faxregel bovenin is het formulier door Spaar Select Twente op 31 augustus 2001 verzonden. Op het formulier staan 13 producten vermeld. Met de hand is het product Overwaarde Effect zonder herbelegging aangekruist. Daarnaast is handgeschreven vermeld dat een bedrag van fl. 55.200,-vooruitbetaald zal worden. Naar het oordeel van het hof bevat het aanvraagformulier met de enkele vermelding van het bedrag dat vooruitbetaald zal worden onvoldoende specifieke informatie om daaruit een uitvoerbare aankooporder in de zin van de hiervoor genoemde rechtspraak van de Hoge Raad uit af te leiden. Gesteld noch gebleken is dat voorafgaand aan de opstelling door Dexia van de inhoud van de overeenkomst nog andere gegevens tussen partijen zijn gewisseld. Dat de overeenkomst zelf wel informatie bevat over de specifieke (hoeveelheid) financiële instrumenten die door Dexia zullen worden gekocht, maakt het oordeel niet anders omdat de inhoud van deze overeenkomst en de uitvoering daarvan door Dexia is bepaald. Zoals het hof in zijn eerdere arresten heeft geoordeeld, beschouwt het een louter ondersteunende rol van de tussenpersoon als “postbode” en vraagbaak met betrekking tot de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst niet als het doorgeven van een order.
5.17.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van [geïntimeerde] op de billijkheidcorrectie op de grondslag dat Spaar Select zou zijn opgetreden als orderremisier, eveneens wordt verworpen. De incidentele grief van [geïntimeerde] faalt.
buitengerechtelijke kosten
5.18.
Dexia heeft een grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij buitengerechtelijke kosten verschuldigd is (grief VI). [geïntimeerde] heeft bij akte van 20 april 2021 zijn verweer omtrent de buitengerechtelijke kosten ingetrokken. Het hof heeft meermaals geoordeeld dat de werkzaamheden, zoals deze door [geïntimeerde] zijn genoemd, niet als buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen en verwijst naar die uitspraken en daaraan ten grondslag liggende jurisprudentie. [7] De grief van Dexia slaagt.
5.19.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [geïntimeerde] toe tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat Spaar Select [geïntimeerde] heeft geadviseerd omtrent het aangaan van de overeenkomst met Dexia;
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] uitsluitend bewijs door bewijsstukken wenst te leveren, hij die stukken op de roldatum van
17 augustus 2021in het geding dient te brengen;
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. B.J. Engberts die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen ( [geïntimeerde] in persoon en Dexia vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het beantwoorden van vragen in staat is) bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat [geïntimeerde] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen over de periode van september 2021 tot en met november 2021 van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum van
17 augustus 2021waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [geïntimeerde] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Brand, B.J. Engberts en W.C. Haasnoot, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. W.C. Haasnoot en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2021.

Voetnoten

1.HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 en ECLI:NL:HR:2016:2015 en HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
2.Zie o.m. Hof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8992, ECLI:NL:GHARL:2020:8984 en ECLI:NL:GHARL:2020:8990.
3.Zie o.m. Hof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8984.
4.HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:809.
5.HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:809 en Hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8890.
6.Hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8990 en ECLI:NL:GHARL:2020:8993.
7.HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.