ECLI:NL:GHARL:2020:8890

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
200.278.271/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige executie en privacybescherming van zakelijke e-mailaccounts in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt tussen Dutch Solar Systems B.V. (DSS) en een voormalig directeur, betreft het een hoger beroep in kort geding over de vraag of de executie van een eerder vonnis door de voormalig directeur onrechtmatig is. In een eerder kort geding bij de rechtbank Amsterdam is DSS verboden om toegang te verschaffen tot de e-mailaccounts van de voormalig directeur en om privé-gegevens te gebruiken of te delen. De voormalig directeur stelt dat DSS deze verboden heeft overtreden en vordert betaling van dwangsommen.

De rechtbank Overijssel heeft de vordering van DSS tot staking van de uitvoering van het Amsterdamse vonnis afgewezen, evenals de vorderingen van de voormalig directeur. Het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank Overijssel en legt uit dat de executierechter zich moet beperken tot het toetsen van de uitvoeringshandelingen aan de inhoud van het Amsterdamse vonnis. Het hof benadrukt dat de bescherming van de privacy van de voormalig directeur onder artikel 8 EVRM valt, en dat de toegang tot zakelijke e-mailaccounts en het gebruik van privé-gegevens aan strikte voorwaarden zijn gebonden.

Het hof concludeert dat DSS in strijd heeft gehandeld met de verboden uit het Amsterdamse vonnis door derden toegang te geven tot de e-mailaccounts van de voormalig directeur. De vorderingen van DSS worden afgewezen, en de voormalig directeur wordt in het gelijk gesteld wat betreft de verbeurde dwangsommen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel en legt DSS de kosten van het principaal hoger beroep op.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.278.271
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 245187)
arrest in kort geding van 3 november 2020
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Dutch Solar Systems B.V.,
gevestigd te Goor,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: DSS,
advocaat: mr. R.C. de Mol,
en
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [de voormalige directeur] ,
advocaat: mr. P.L. Tjiam.
Samenvatting
1. Dit is één van de vele procedures in een strijd tussen (de topman van) DSS en een voormalig directeur van het bedrijf. In een eerder kort geding bij de rechtbank Amsterdam is DSS verboden zich toegang te verschaffen of derden toegang te geven tot e-mailaccounts bij DSS van de voormalig directeur en tot privé-documenten die zich nog in dossierkasten van DSS bevinden. Ook is aan DSS verboden gebruik te maken van uit deze accounts of dossierkasten gehaalde privé-gegevens en deze te delen met derden. De voormalig directeur zegt dat DSS deze verboden heeft overtreden en daarom de op overtreding van het verbod gestelde dwangsommen moet betalen.
2. De rechtbank Overijssel heeft de vordering van DSS tot staking van de uitvoering van het Amsterdamse vonnis door inning van de dwangsommen afgewezen. Ook de vorderingen van de voormalig directeur, die over die uitvoering gaan, zijn afgewezen.
3. Het hof is het eens met het vonnis van de rechtbank Overijssel. De motivering van dit oordeel volgt hierna.

1.De procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst naar de inhoud van het vonnis van 15 april 2020 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel (locatie Almelo) heeft gewezen (hierna: het bestreden vonnis) [1] .

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 11 mei 2020 (met grieven en met producties),
- een schriftelijke conclusie van eis,
- de memorie van antwoord/tevens van incidenteel hoger beroep (met producties),
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
2.2
Op 16 september 2020 hebben pleidooien plaatsgevonden, waarbij de advocaten pleitnotities hebben gehanteerd. Ter gelegenheid van het pleidooi is akte verleend van de volgende stukken die de advocaten voorafgaand aan het pleidooi hebben overgelegd:
- een akte met aanvullende producties 83 tot en met 92 van [de voormalige directeur] ,
- een akte met aanvullende productie 93 van [de voormalige directeur] ,
- een akte met aanvullende producties 17 tot en met 28 van DSS,
- een akte met aanvullende producties 94 tot en met 96 van [de voormalige directeur] ,
- een akte wijziging eis van DSS.
Van het pleidooi is proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.
2.3
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.

3.De beslissing in hoger beroep

kern geschil
3.1
DSS legt de vraag voor of de executie door [de voormalige directeur] van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 24 september 2019 (hierna: het Amsterdamse vonnis) onrechtmatig is en daarmee of de door [de voormalige directeur] geïnde dwangsommen zijn verbeurd.
taak executierechter
3.2
Bij de beantwoording van deze vraag moet het hof als executierechter zich volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad [2] beperken tot het toetsen van de door DSS verrichte uitvoeringshandelingen aan de inhoud van de veroordeling in het Amsterdamse vonnis, waarbij dat vonnis moet worden uitgelegd. Doel en strekking van de veroordeling zijn daarbij het richtsnoer. De reikwijdte van een verbod is beperkt tot gedragingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij door het verbod worden bestreken.
uitleg Amsterdams vonnis
3.3
Het gaat hier met name om onderdeel 5.3 van het dictum van het Amsterdamse vonnis, waarin DSS wordt verboden:
a. zich toegang te verschaffen of aan derden toegang te geven tot de e-mailaccounts van [de voormalige directeur] bij DSS en haar zusterbedrijf Wagner Solar GmbH of tot privé-documenten die zich nog in dossierkasten bij deze bedrijven bevinden (verbod a) en
b. gebruik te maken van reeds uit deze e-mailaccounts (of dossierkasten) gehaalde privé-gegevens van [de voormalige directeur] , waaronder het delen daarvan met derden (verbod b).
Een uitzondering op beide verboden is geformuleerd in r.ov 4.9 van het vonnis: een fraudeonderzoek door een onafhankelijk bureau is wel toegestaan.
3.4
In r.ov 4.3 van het Amsterdamse vonnis is overwogen dat ook privéberichten die vanuit een zakelijk e-mailaccount (van de werkgever) verstuurd worden door een werknemer onder de bescherming van artikel 8 EVRM vallen, met verwijzing naar rechtspraak daarover [3] . Het inzien van die communicatie levert een schending van het recht op privacy op, die slechts gerechtvaardigd is als daar een legitieme reden voor is en aan vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Uit het vonnis blijkt dat de Amsterdamse voorzieningenrechter ook afgewogen heeft (conform de rechtspraak over artikel 8 EVRM) of de schending van de privacy van [de voormalige directeur] proportioneel was (wat is in het kader van een fraudeonderzoek relevant) en of er minder belastende manieren waren om die fraude te onderzoeken dan een volledige inzage door DSS van de e-mailaccounts (en dossierkasten) van [de voormalige directeur] (namelijk door het fraudeonderzoek door een onafhankelijk bureau te laten uitvoeren).
Het hof neemt dit alles tot uitgangspunt bij de uitleg van het Amsterdamse vonnis en de beoordeling van deze zaak.
3.5
Nadere uitleg van het Amsterdamse vonnis met die uitgangspunten leidt het hof tot het oordeel dat met verbod a bedoeld wordt dat DSS in het geheel geen toegang heeft tot de zakelijke e-mailaccounts van [de voormalige directeur] en die toegang ook in het geheel niet aan derden mag verschaffen (tenzij aan een onafhankelijk bureau in het kader van fraudeonderzoek). Deze uitleg ligt ook voor de hand, nu door het toegang verschaffen het hele account en alle e-mails daarin geopenbaard worden, hetgeen bij de toetsing door de Amsterdamse voorzieningenrechter van de privacy-inbreuk aan de proportionaliteit- en subsidiariteitsvereisten een rol zal hebben gespeeld. Bij fysieke dossiers kan immers makkelijker op voorhand (voordat de verschillende dossiers worden geopend) onderscheiden worden tussen zakelijke en privé-dossiers. Dat verklaart ook het onderscheid dat in verbod a gemaakt wordt tussen enerzijds het algemeen geformuleerde verbod toegang te verschaffen of geven “tot de e-mailaccounts van [de voormalige directeur] ” en anderzijds “tot de privé-documenten van [de voormalige directeur] die zich nog in dossierkasten bevinden”.
3.6
Verbod b dient zo uitgelegd te worden dat in het geheel geen gebruik gemaakt mag worden van gegevens die DSS al uit die e-mailaccounts of dossierkasten had gehaald en dat die in het geheel niet gedeeld mogen worden met derden (behalve bij een fraudeonderzoek door een onafhankelijk bureau). Ook dit ligt voor de hand, omdat verbod b blijkens de bewoordingen daarvan (“reeds …gehaalde…gegevens”) ziet op gegevens die op het moment van het wijzen van het vonnis al uit de e-mailaccounts of dossierkasten gehaald waren en die de voorzieningenrechter kennelijk als “privé-gegevens” heeft aangemerkt. In r.ov 4.10 van het Amsterdamse vonnis staat bovendien vermeld als doel van de veroordelingen te voorkomen (in de toekomst dus) dat DSS nog verdere privé-gegevens uit e-mailaccounts of dossierkasten verspreidt.
3.7
Een dergelijk vergaande strekking van het tot (onder meer) DSS gerichte verbod is blijkens r.ov 4.5 tot en met 4.7 van het Amsterdamse vonnis bedoeld en in de ogen van de voorzieningenrechter kennelijk gerechtvaardigd, doordat DSS haar eveneens vergaande beweringen onder meer over betrokkenheid van [de voormalige directeur] bij porno en het exploiteren van sekslijnen niet heeft kunnen staven, evenmin als het twitteren door [de voormalige directeur] onder nep-namen. Voor zover DSS stelt dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen gegevens die tot de administratie van DSS behoren en “zuivere” privégegevens in het account van [de voormalige directeur] bij DSS, verwerpt het hof dat. Op grond van de in het Amsterdamse vonnis bedoelde Europese jurisprudentie valt in beginsel het gehele account onder het bereik van art. 8 EVRM. Een uitleg zoals door DSS voorgestaan, zou deze bescherming immers uithollen.
uitleg “fraudeonderzoek door onafhankelijk bureau”
3.8
DSS heeft aangevoerd dat zowel AB Com als Lumen Lawyers zijn aan te merken als onafhankelijke bureaus die onderzoek doen of hebben gedaan naar de vraag of [de voormalige directeur] gedurende haar werk bij DSS of haar zustervennootschap Wagner Solar fraude heeft gepleegd. In het kader van dat onderzoek hebben deze twee bedrijven toegang gekregen tot (dan wel stukken gehaald uit) het zakelijke e-mailaccount van [de voormalige directeur] en dat mocht op grond van het Amsterdamse vonnis, zodat de executie door [de voormalige directeur] onrechtmatig is.
3.9
De Amsterdamse voorzieningenrechter heeft in r.ov 4.9 overwogen dat het door hem opgelegde verbod niet in de weg staat aan een fraudeonderzoek door een onafhankelijk bureau. In het bestreden vonnis is dit zo uitgelegd dat het niet alleen moet gaan om een bureau dat onafhankelijk van partijen opereert, maar ook om een instantie met voldoende statuur, opgedaan door specifieke onderzoekservaring en voldoende kennis van adequaat forensisch onderzoek op het gebied van fraude. Het hof onderschrijft deze uitleg van het Amsterdamse vonnis. DSS heeft hier slechts tegen ingebracht dat deze uitleg ten onrechte extensief is en gaat vervolgens (in de toelichting op grief 3) met name in op de vraag of AB Com als onafhankelijk van DSS moet worden gezien. Daarmee heeft DSS deze uitleg van “fraudeonderzoek door een onafhankelijk bureau” in hoger beroep onvoldoende gemotiveerd betwist.
AB Com kwalificeert niet
3.1
In het bestreden vonnis heeft de Almelose voorzieningenrechter (in r.ov 4.11) uitgebreid gemotiveerd dat AB Com niet voldoet aan de genoemde kwalificaties, onder meer omdat AB Com kennelijk opereert op het gebied van export en import, maar niet gebleken is dat het bureau ervaring heeft op het gebied van forensisch onderzoek naar fraude. Ook dit oordeel heeft DSS niet of summier en daarmee onvoldoende gemotiveerd betwist zodat vast staat dat AB Com niet kwalificeert. Haar opmerking dat AB Com onderzoeksvaardigheden had die noodzakelijk zijn om gestolen goederen te onderscheppen, legt geen gewicht in de schaal, omdat dit niet als forensisch onderzoek zoals bedoeld door de Amsterdamse rechter (en op juiste wijze uitgelegd door de Almelose rechter) is aan te merken.
3.11
DSS heeft verder niet (of onvoldoende gemotiveerd) betwist dat zij AB Com toegang heeft gegeven tot de zakelijke e-mailaccounts van [de voormalige directeur] of dat zij de daaruit of uit dossierkasten gehaalde gegevens aan AB Com heeft verstrekt. Zij voert slechts aan dat niet alle e-mailbestanden kwalificeren als privé-gegevens en dat het zakelijke gegevens betreft die tot de administratie van DSS behoren. Zoals hiervoor overwogen is het hof van oordeel dat het Amsterdamse vonnis bedoelt (i) dat DSS zich in het geheel geen toegang mag verschaffen tot de zakelijke e-mailaccounts van [de voormalige directeur] en (ii) die toegang ook in het geheel niet aan derden mag verschaffen en (iii) evenmin de uit die accounts gehaalde gegevens aan derden mag verstrekken (tenzij aan een onafhankelijk bureau in het kader van fraudeonderzoek en dat is AB Com niet).
Lumen Lawyers kwalificeert evenmin
3.12
Vast staat dat DSS Lumen Lawyers heeft gevraagd onderzoek te doen naar de vraag of [de voormalige directeur] fraude heeft gepleegd in het kader van haar functie bij DSS en Wagner Solar. Ook staat vast dat DSS Lumen Lawyers toegang heeft gegeven tot de zakelijke e-mailaccounts van [de voormalige directeur] . Dit blijkt uit de mail van mr. Verbruggen van 18 februari 2020 aan [de voormalige directeur] en is ook niet betwist door DSS.
3.13
[de voormalige directeur] heeft onder meer aangevoerd dat Lumen Lawyers [de bestuurder/aandeelhouder] van DSS en Strukton (één van de andere bedrijven van [de bestuurder/aandeelhouder] ) bijstaat in een strafrechtelijke zaak die verband houdt met een FIOD-inval bij Strukton in februari 2019. DSS heeft niet betwist dat mr. Verbruggen van Lumen Lawyers al als (strafrecht)advocaat van [de bestuurder/aandeelhouder] en Strukton optrad voordat hem kennelijk gevraagd is onderzoek te doen naar fraude door [de voormalige directeur] . Daarnaast heeft [de voormalige directeur] negen aanvullende omstandigheden genoemd waaruit volgens haar blijkt dat Lumen Lawyers niet onafhankelijk opereert, waaronder het feit dat mr. Verbruggen voorlopige bevindingen van zijn onderzoek heeft gedeeld met mr. De Mol, die deze bevindingen heeft gebruikt in één van de andere procedures tegen [de voormalige directeur] .
3.14
Tegenover deze gemotiveerde stellingen van [de voormalige directeur] heeft DSS onvoldoende aangevoerd om Lumen Lawyers als “onafhankelijk bureau” in de zin van het Amsterdamse vonnis te kunnen aanmerken. De verwijzing door DSS naar de onafhankelijke positie die een advocaat in het algemeen op grond van de Advocatenwet moet innemen is daarvoor onvoldoende. De omstandigheid dat dit advocatenkantoor in andere geschillen DSS, [de bestuurder/aandeelhouder] of Strukton bijstaat, duidt immers op een (nauwe) betrokkenheid bij DSS. Gelet op de achtergrond van het geschil tussen partijen en gelet op het geëscaleerde karakter daarvan is het aannemelijk dat de Amsterdamse voorzieningenrechter het oog heeft gehad op een instantie die op enige afstand van beide partijen kan opereren. Dat Lumen Lawyers heeft getoond die afstand te kunnen en willen bewaren heeft DSS onvoldoende onderbouwd.
executie Amsterdamse vonnis niet onrechtmatig
3.15
[de voormalige directeur] heeft in het namens haar aan DSS betekende exploit van 5 maart 2020 (hierna: het exploit) opgesomd op welke wijze en hoe vaak DSS volgens haar de in het Amsterdamse vonnis neergelegde verboden heeft overtreden:
(i) verbod a is overtreden doordat DSS aan AB Com Services B.V. (hierna: AB Com) toegang heeft gegeven tot de e-mail-accounts van [de voormalige directeur] bij DSS;
(ii) verbod a is bovendien (driemaal) overtreden doordat DSS aan (drie advocaten werkzaam bij) Lumen Lawyers toegang heeft gegeven tot de e-mail-accounts van [de voormalige directeur] bij DSS;
(iii) verbod b is 16 maal overtreden doordat DSS gebruik heeft gemaakt van privé-gegevens uit de e-mailaccounts of dossierkasten van [de voormalige directeur] en die heeft gedeeld met AB Com. Dit blijkt uit het feit dat in het concept-rapport van AB Com van 6 december 2019 (hierna het rapport van AB Com) op 16 plaatsen wordt verwezen naar e-mailcorrespondentie van [de voormalige directeur] ;
(iv) verbod b is overtreden doordat DSS gebruik heeft gemaakt van privé-gegevens uit de e-mailaccounts of dossierkasten van [de voormalige directeur] en die heeft gedeeld met Lumen Lawyers.
3.16
Aanvankelijk stelde [de voormalige directeur] dat € 210.000,- aan dwangsommen was verbeurd, zoals gespecificeerd in het exploit. [de voormalige directeur] heeft inmiddels de stelling ingenomen dat
€ 170.000,- aan dwangsommen is verbeurd; dat bedrag is door DSS ook aan haar betaald.
Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van [de voormalige directeur] hierop de volgende toelichting gegeven:
- € 10.000,- is verbeurd doordat DSS aan Lumen Lawyers als organisatie, dus niet per individuele advocaat, toegang heeft verleend tot de zakelijke e-mailaccounts, waarmee verbod a is overtreden;
- € 160.000,- is verbeurd primair doordat DSS gebruik heeft gemaakt van privé-gegevens uit de e-mailaccounts of dossierkasten van [de voormalige directeur] en die heeft gedeeld met AB Com, waardoor verbod b zestien maal is overtreden en subsidiair doordat verbod a is overtreden, door AB Com toegang te geven tot de genoemde e-mailaccounts.
3.17
Het hof is van oordeel dat de op deze manier toegelichte executie van het Amsterdamse vonnis niet onrechtmatig is. Uit het voorgaande volgt dat verbod a inderdaad (éénmaal) is overtreden, doordat aan Lumen Lawyers (als niet onafhankelijk bureau) toegang is verleend. [de voormalige directeur] heeft voorts in het exploit 16 specifieke passages in het rapport van AB Com opgesomd waarin verwezen wordt naar correspondentie van [de voormalige directeur] , volgens haar afkomstig uit haar e-mailaccounts. DSS heeft daar slechts tegenover gesteld dat in het rapport van AB Com verwezen wordt naar zuiver zakelijke correspondentie en zakelijke documenten die tot de administratie van DSS behoren, niet naar (privé) gegevens van [de voormalige directeur] . Doordat echter in het rapport van AB Com steeds de term “correspondentie” wordt gebruikt, zonder dat de aard van die correspondentie wordt toegelicht of de bedoelde correspondentie of documenten worden overgelegd valt niet na te gaan waarop precies gedoeld wordt. In het kader van haar betwisting had van DSS mogen worden verwacht dat zij de onderliggende stukken van het rapport van AB Com zou overleggen, zodat op basis daarvan kon worden beoordeeld in hoeverre van overtreding van het Amsterdamse vonnis sprake was. Ook lag het op de weg van DSS om, als zij niet zestien maal de stukken aan AB Com heeft verstrekt, te verklaren hoe AB Com dan toegang tot die stukken heeft gekregen. DSS heeft dit nagelaten. DSS heeft daarmee haar betwisting dat verbod b zestien maal is overtreden onvoldoende gestaafd, terwijl dit wel op haar weg lag. Het hof gaat daarom uit van de juistheid van de primaire stelling van [de voormalige directeur] , dat wil zeggen dat verbod b zestien maal is overtreden. Het rapport van AB Com biedt daarvoor naar zijn bewoordingen ook voldoende grondslag. DSS heeft ook niet toegelicht waaruit kan worden afgeleid dat het in het rapport (telkens) documenten c.q. gegevens betreffen die niet uit het account van [de voormalige directeur] afkomstig zijn (geweest). Het ook hier door DSS aangebrachte onderscheid tussen bedrijfsgegevens en privégegevens van [de voormalige directeur] volgt het hof niet, waarbij verwezen wordt naar hetgeen hiervoor is overwogen onder r.ov 3.7.
conclusie ter zake de vorderingen van DSS
3.18
DSS heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de executie onrechtmatig is. [de voormalige directeur] heeft voldoende onderbouwd dat de dwangsommen zijn verbeurd tot € 170.000,-. De vorderingen van DSS tot staking van de opeising van de dwangsommen en tot terugbetaling van reeds geïnde dwangsommen zullen dus worden afgewezen. [de voormalige directeur] heeft gesteld dat de in het kader van deze executie gelegde beslagen inmiddels zijn opgeheven. DSS heeft dit niet betwist en heeft dus geen belang meer bij de vordering tot opheffing van die beslagen, zodat ook die vordering wordt afgewezen.
de vorderingen van [de voormalige directeur]
3.19
[de voormalige directeur] heeft (bij de rechtbank in reconventie) sub I betaling gevorderd van de verbeurde dwangsommen tot € 170.000,-. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft [de voormalige directeur] geen grieven in incidenteel beroep gericht. Zij heeft ook geen belang bij deze vordering, nu is gebleken dat dit bedrag al betaald is.
3.2
[de voormalige directeur] heeft sub II verhoging van de dwangsommen gevorderd die per keer of per dag verbeurd kunnen worden en verhoging van het door de Amsterdamse rechter opgelegde maxima. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen en [de voormalige directeur] heeft daar bezwaar tegen gemaakt.
Hoewel voldoende vast staat dat [de voormalige directeur] belang houdt bij handhaving van de verboden die neergelegd zijn in het Amsterdamse vonnis, zeker omdat DSS die meermalen heeft overtreden en de strijd tussen partijen nog niet geluwd lijkt te zijn, is het hof (helaas) niet overtuigd dat een hogere dwangsom of een hoger maximum een effectieve prikkel is om DSS te weerhouden van overtredingen in de toekomst. De vordering sub II zal daarom worden afgewezen.
3.21
[de voormalige directeur] heeft sub III afschrift gevorderd van een aantal bescheiden; de vordering is gebaseerd op artikel 843a Rv. Deze vordering heeft de rechtbank afgewezen bij gebrek aan spoedeisend belang. [de voormalige directeur] heeft daar bezwaar tegen gemaakt, maar ook het hof zal deze vordering afwijzen. Uit de door DSS vóór de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde stukken blijkt dat er tussen (onder meer) DSS enerzijds en [de voormalige directeur] anderzijds een bodemprocedure aanhangig is bij de rechtbank Amsterdam. In die bodemprocedure zijn kennelijk (voor zover opgemaakt kan worden uit de beperkte selectie van processtukken die aan het hof zijn overgelegd) zowel door DSS als door [de voormalige directeur] vorderingen op grond van artikel 843a Rv tegen elkaar zijn ingesteld. Nu de bodemprocedure kennelijk al in een vergevorderd stadium is (zo begreep het hof bij de mondelinge behandeling) heeft [de voormalige directeur] onvoldoende gesteld om aan te nemen dat zij nog (spoedeisend) belang heeft bij beoordeling van de artikel 843a Rv-vordering in deze procedure in kort geding.
3.22
[de voormalige directeur] heeft ten slotte eveneens onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat zij op dit moment nog (in hoger beroep van een kort geding, terwijl ook een bodemprocedure loopt) voldoende spoedeisend belang heeft bij vordering IV (een verbod om gebruik te maken van het rapport van AB Com, waaronder het versturen van het rapport aan derden, het verwijzen naar het rapport in de media of in correspondentie aan derden en het publiceren, delen of openbaar maken van het rapport). DSS heeft toegezegd geen gebruik meer te maken van dit rapport. [de voormalige directeur] heeft vervolgens haar stellingen dat het rapport nog steeds wordt gebruikt door DSS niet of onvoldoende onderbouwd. Voor zover het zo is dat het rapport nog vermeld wordt op websites van derden of media heeft [de voormalige directeur] onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat DSS het in haar macht heeft het gebruik van dat rapport te beëindigen.
3.23
De conclusie luidt dat ook de vorderingen van [de voormalige directeur] worden afgewezen.

4.De slotsom

4.1
Het principaal beroep (door DSS ingesteld) en het incidenteel beroep (door [de voormalige directeur] ingesteld) gaan beide niet op. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
4.2
Voor een veroordeling van DSS in de werkelijk gemaakte proceskosten, zoals [de voormalige directeur] heeft gevorderd, ziet het hof onvoldoende aanleiding. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad [4] is hiervoor alleen plaats als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten blijven. Dat is hier in onvoldoende mate aan de orde.
4.3
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof DSS in de kosten van het principale beroep veroordelen. [de voormalige directeur] zal de kosten van het incidenteel beroep moeten dragen.
4.4
De kosten voor de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van [de voormalige directeur] worden begroot op € 332,- voor griffierecht en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten x tarief II ad € 1.074,- per punt).
De kosten voor het incidenteel beroep aan de zijde van DSS worden begroot op € 1.074,-.
4.5
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel (zittingsplaats Almelo) van 15 april 2020;
5.2
veroordeelt DSS in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [de voormalige directeur] vastgesteld op € 332,- aan griffierecht en op € 2.148,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
5.3
veroordeelt [de voormalige directeur] in de kosten van het incidenteel beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van DSS vastgesteld op € 1.074,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
5.4
veroordeelt DSS in de nakosten, begroot op € 157,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval DSS niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
5.5
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordelingen betreft) uitvoerbaar bij voorraad.
5.6
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, M.B. Beekhoven van den Boezem en J. Sap, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 november 2020.

Voetnoten

1.gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met als kenmerk: ECLI:NL:RBOVE:2020:1503.
2.Hoge Raad 20 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1367, Hoge Raad 15 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9400 en Hoge Raad 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0431.
3.kennelijk wordt gedoeld op o.m. EHRM 3 april 2007, ECLI:NL:XX:2007:BA6786, NJ 2007, 617 (Copland) zie r.ov 41 en EHRM 5 september 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0905JUD006149608
4.HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:BV7828 r.ov 5.1.