In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2012 en 2013. De belanghebbende, geboren in 1952 en enig aandeelhouder van [D] B.V., was in geschil met de Inspecteur van de Belastingdienst over de rechtmatigheid van de opgelegde navorderingsaanslagen, de beschikking revisierente, de beschikkingen belastingrente en de boetebeschikkingen. De Inspecteur had de navorderingsaanslagen opgelegd op basis van een boekenonderzoek, waarbij onder andere werd gekeken naar leningen van [D] aan de zoon van belanghebbende en de pensioenaanspraak van belanghebbende die als loon uit vroegere dienstbetrekking werd aangemerkt.
De belanghebbende had tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland hoger beroep ingesteld, nadat de rechtbank de beroepen ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 10 februari 2021, die via videobellen plaatsvond, zijn de standpunten van beide partijen besproken. De Inspecteur concludeerde tot vernietiging van de boetebeschikkingen, terwijl belanghebbende een vergoeding voor immateriële schade verzocht in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het Hof oordeelde dat de navorderingsaanslagen terecht waren opgelegd, maar dat de boetebeschikkingen moesten worden vernietigd. Het Hof oordeelde ook dat de pensioenaanspraak van belanghebbende terecht als loon uit vroegere dienstbetrekking werd aangemerkt, omdat deze feitelijk voorwerp van zekerheid was geworden. De belanghebbende werd in het gelijk gesteld voor wat betreft de immateriële schade, die werd vastgesteld op € 1.000. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover het de navorderingsaanslag 2012, de belastingrente en de boetebeschikkingen betreft, en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.