Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure bij de rechtbank
2.De procedure in hoger beroep
- het proces-verbaal van het pleidooi van 8 juli 2020, met de daarin vermelde stukken,
- de brief van 1 oktober 2020 van mr. Maliepaard met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal.
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing bij de rechtbank
- zijn inleg, vermeerderd met rente vanaf de datum waarop de betaling aan Dexia is gedaan tot aan de dag van algehele voldoening;
verminderd met:
- hetgeen door Dexia aan [geïntimeerde] is uitgekeerd, vermeerderd met rente vanaf de datum waarop de uitkering is gedaan tot aan de dag van algehele voldoening.
Verder heeft de kantonrechter Dexia veroordeeld in de proceskosten.
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“accountmanager”.
execution onlydienst, en moest dus zeker gebeuren bij een door een tussenpersoon aangebrachte effectenleaseovereenkomst (die alsdan in het onderhavige geval niet was aangegaan). Daargelaten dat het hof de argumenten van [geïntimeerde] niet op de gestelde wijze terugleest in de brief van de STE, merkt het hof op dat de STE in de genoemde brief Dexia in ieder geval niet erop heeft gewezen dat het informeren ook diende te geschieden bij het aangaan van een effectenleaseovereenkomst. Daarbij staat dit (mogelijke) nalaten door Dexia naar het oordeel van het hof niet in de weg aan de verwerping van het beroep op de billijkheidscorrectie. Voor zover [geïntimeerde] argumenten heeft aangevoerd die hierboven niet zijn behandeld, maken deze het oordeel evenmin anders.
“Euro Effect 20”in de kolom onder
“Maandbetaling”een bedrag van ƒ 150,- ingevuld, maar op basis van deze informatie kon geen order worden uitgevoerd. Met
“Euro effect 20”wordt waarschijnlijk het fonds
“Labouchere Euro Effect Certificaat”bedoeld dat in de (latere) overeenkomst wordt vermeld, maar uit het aanvraagformulier zelf blijkt dit niet. Evenmin blijkt uit het aanvraagformulier hoeveel van deze certificaten moeten worden gekocht. Ook wordt geen aankoopbedrag voor de certificaten genoemd, maar slechts het maandbedrag dat [geïntimeerde] wenst te besteden, zonder vermelding waaruit dit maandbedrag is opgebouwd (Welk deel heeft betrekking op aflossing, welk deel op rente, blijft de verhouding tussen aflossing en rente gedurende de looptijd van de overeenkomst gelijk?).
- resterende termijnen (boete) bij tussentijdse beëindiging.
6.De slotsom
- griffierecht € 313,-
7.De beslissing
€ 450,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] wat betreft het principaal hoger beroep vastgesteld op € 313,- voor griffierecht en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;