Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
in eerste aanleg: gedaagde,
in eerste aanleg: eiseres,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het anticipatie-exploot van 20 augustus 2015,
3.De vaststaande feiten
11 mei 1999 met een overeengekomen leasesom van € 623,01.
3.5 Eveneens bij brief van 20 februari 2006 heeft Leaseproces namens [appellant] aan Dexia bericht dat zij de nietigheid van de overeenkomsten inroept wegens het ontbreken van een vergunning als bedoeld in artikel 9 van de Wet op het Consumentenkrediet, althans deze overeenkomsten vernietigt, althans ontbindt, op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, onrechtmatige daad, misleidende reclame en/of dwaling en is Dexia gesommeerd binnen twee weken alle door [appellant] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, terug te betalen, alsmede BKR te Tiel op de hoogte te stellen van de vernietiging van de overeenkomsten.
3.8 Bij brief van 21 december 2011 heeft Dexia aan [appellant] meegedeeld te zullen overgaan tot betaling aan haar van een schadevergoeding berekend aan de hand van het hiervoor bedoelde hofmodel. Bij de berekening van de omvang van de schade is Dexia ervan uitgegaan dat het aangaan van de effectenleaseovereenkomsten voor [appellant] destijds geen onaanvaardbaar zware financiële last vormde als bedoeld in de jurisprudentie, zodat geen (gedeeltelijke) vergoeding aan [appellant] van de door haar destijds betaalde inleg heeft plaatsgevonden. Uitsluitend een gedeelte van de restschuld, zijnde een bedrag van
€ 3.315,27, inclusief wettelijke rente tot en met 31 december 2011, is op of omstreeks
18 januari 2012 aan [appellant] vergoed.
3.9 Bij brief van 25 januari 2012 heeft Leaseproces mede namens [appellant] aan Dexia bericht dat [appellant] zich haar rechten ten aanzien van alle vorderingen op Dexia voorbehoudt.
3.10 De gemachtigde van Dexia heeft bij brief van 28 maart 2014 [appellant] de mogelijkheid geboden om aan te tonen dat zij nog recht zou hebben op schadevergoeding. Indien [appellant] zou menen geen recht meer te hebben op enige schadevergoeding, kon zij de bij de laatste brief gevoegde “waiver” ondertekenen en retourneren. [appellant] heeft niet binnen de genoemde termijn gereageerd.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
- het overtreden van het verbod op cold calling (grief 2);
- de betaling van resterende termijnen (boete) bij tussentijdse beëindiging (grief 3);
- buitengerechtelijke kosten (grief 4).
5.4 Voorafgaand aan het bespreken van de grieven merkt het hof op dat [appellant] bij het pleidooi heeft aangevoerd dat Vero is opgetreden als orderremisier, dat sprake is van advisering door Dexia en dat Dexia (destijds Legio-Lease) een cliëntprofiel had dienen op te stellen. Dexia heeft zich tegen deze stellingen verzet en betoogd dat deze niet binnen het bereik van de grieven van [appellant] vallen. Het hof is met Dexia van oordeel dat deze stellingen voor het eerst tijdens het pleidooi in de procedure in hoger beroep zijn ingenomen. Het hof vat de inhoud van de stellingen op als nieuwe grieven, die in de zin van de in artikel 347 lid 1 Rv besloten liggende twee-conclusieleer te laat zijn opgeworpen. Het hof zal daarom op deze stellingen niet ingaan.
advisering door tussenpersoon5.5 [appellant] heeft met een beroep op de arresten van de Hoge Raad van
eigennaam handelde, maar
in naam van Dexia, met het doel om tussen Dexia als aanbieder en de potentiële afnemer een financiële effectenleaseovereenkomst te sluiten. Vero is derhalve opgetreden als vertegenwoordiger van Dexia en niet als zelfstandig tussenpersoon. Nu er geen enkel aanknopingspunt is om aan te nemen dat Vero als cliëntenremisier (dienstverlener) is
5.16 Artikel 2 van overeenkomst III (met datum 5 maart 1999; zie hiervoor onder 3.1) luidt als volgt:
rentetermijnen bij [appellant] in rekening gebracht (een bedrag van € 255,21 bij overeenkomst IV en € 867,09 bij overeenkomst V). Deze laatste berekening is naar het hof aanneemt gunstiger voor [appellant] dan wordt vermeld in de contractuele regeling, waarin uitgegaan wordt van
maandtermijnen. Bij het aldus in rekening brengen van toekomstige rentetermijnen is geen gebruik gemaakt van de regel tot contant maken. Volgens de wettelijke regeling van artikel 7A:1576e BW zou [appellant] de resterende leasesom (het totaal van de aankoopsom en de rente over de gehele looptijd) verschuldigd zijn, contant gemaakt tegen 5% per jaar. Dexia heeft op grond van de contractuele regelingen de bovengenoemde bedragen (in totaal een bedrag van in totaal € 1.170,58) in rekening gebracht. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, en zonder enige verdere aanknopingspunten in het dossier, valt niet in te zien waarom de door Dexia in de eindafrekeningen op basis van de contracten gevolgde berekeningswijze ten opzichte van de destijds bestaande wettelijke regeling een ‘aanzienlijke verstoring van het evenwicht’ tussen de uit de overeenkomsten van partijen voortvloeiende rechten en verplichtingen veroorzaakt ten nadele van de consument en aldus sprake zou zijn van een oneerlijk beding in de zin van bedoelde Richtlijn. [appellant] heeft haar mogelijke vordering op dit punt op geen enkele wijze toegelicht. Ook grief drie faalt mitsdien.
6.De slotsom
805,14