Uitspraak
zaak I) van
[appellant zaak1],
1.[geïntimeerde1 zaak1/appellant1 zaak2] ,
[geïntimeerde1 zaak1/appellant1 zaak2],
[geïntimeerde2 zaak1/appellante2 zaak2] Brinke,
[geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s.,
zaak II) van
1.[geïntimeerde1 zaak1/appellant1 zaak2] ,
[geïntimeerde2 zaak1/appellante2 zaak2],
[geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2],
[geïntimeerde zaak2],
1.De procedure bij de rechtbank in beide zaken
2.De procedure in hoger beroep in beide zaken
tegen de vonnissen van de rechtbank in hoger beroep gekomen. Hij heeft vervolgens een memorie van grieven ingediend. [geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s. hebben daarop gereageerd met een memorie van antwoord.
3.De van belang zijnde feiten in beide zaken
grief VIIin zaak II hebben gemaakt.
4.DE STRUCTUUR
10.WAARDERING VASTGOED
Alle objecten zijn bij aankoop getaxeerd door DTZ Zadelhoff. (…) De getaxeerde onderhandse verkoopwaarde van alle objecten bedraagt € 25.740.000 kosten koper. (…)."
verbindt zich hierbij onvoorwaardelijk en onherroepelijk, bij wijze van zelfstandige verbintenis en derhalve niet als borg of hoofdelijk medeschuldenaar, jegens de Stichting(hof: Stichting Obligatiehouders Bouw State II)
om aan de Stichting te betalen al die bedragen waarvan de Stichting zal stellen dat deze door de Uitgevende Instelling aan hem verschuldigd zijn uit hoofde van of in verband met de tussen de Uitgevende Instelling en de Stichting overeengekomen Trustakte, te vermeerderen met de in verband met dat bedrag verschuldigde rente en kosten, al dan niet ingevolge (i) een in kracht van gewijsde gegane beslissing van de bevoegde rechter, gewezen tegen de Uitgevende Instelling of (ii) een minnelijke regeling tussen de Stichting en de Uitgevende Instelling, zulks met een maximum bedrag van EUR 5.700.000 (…)."
4.De vorderingen in de procedure bij de rechtbank en de beslissingen daarop
II) te verklaren voor recht dat [geïntimeerde zaak2] in zijn hoedanigheid van bestuurder van de Stichting Obligatiehouders II en/of III jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld,
5.De beslissing van het hof in beide zaken
grief Izijn verweer, dat door de rechtbank is verworpen, dat [geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s. niet bevoegd zijn tot het voeren van deze procedure tegen [appellant zaak1] . Volgens [appellant zaak1] hebben [geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s. dit recht (die bevoegdheid) exclusief aan de Stichting Obligatiehouders Bouw State II en III gegeven, omdat in de artikelen 8.1 van de obligatievoorwaarden (zie hiervoor onder 3.7) en 8.4 van de trustakte sprake is van een zogenaamde privatieve last. [geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s. zouden om die reden in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.
grieven II tot en met VIIbestreden dat hij aansprakelijk is voor de door [geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s. gestelde schade van [geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s. Hij is het niet eens met zijn veroordeling door de rechtbank tot het betalen van schadevergoeding. In reactie daarop hebben [geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s. bij memorie van antwoord een aantal feitelijke grondslagen gesteld op grond waarvan zij menen dat [appellant zaak1] wel aansprakelijk is voor hun schade. Die grondslagen zijn te onderscheiden in i) het (doen) openbaar maken van misleidende mededelingen voorafgaand aan de beslissingen van [geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s. om deel te nemen in de fondsen met het kopen van de obligaties en ii) onrechtmatige gedragingen nadien.
‘de zekerheid van een gegarandeerd rendement te bieden’. [geïntimeerde zaak2] voegde daaraan toe:
‘daar kunt op rekenen’. Een ‘voice-over’ zegt daarop:
9 procent op jaarbasis met het Bouw State Obligatiefonds. Vraag nu de brochure aan, Bouwhuis Vastgoed.’
Ten slotte valt niet in te zien hoe de gewraakte mededeling van [geïntimeerde zaak2] in het filmpje op de website als een mededeling van [appellant zaak1] is te beschouwen. Een omzichtig opererende en oplettende belegger zal voor een verantwoorde beslissing om deel te nemen in de fondsen meer informatie vragen - zoals de in het filmpje genoemde brochure - en niet enkel afgaan op een dergelijk interview op televisie en een filmpje.
.
grief III) betwist. Volgens hem hebben [geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s. hun deelnamebeslissing in beide fondsen enkel gebaseerd op het tv-interview en het filmpje op de website en wel voordat zij de beschikking hadden over het prospectus voor de beide fondsen: zij kunnen door de tekst in de prospectussen dan ook niet misleid zijn, aldus [appellant zaak1] .
"BI(Bouwhuis Investments )
verbindt zich hierbij onvoorwaardelijk en onherroepelijk, bij wijze van zelfstandige verbintenis en derhalve niet als borg of hoofdelijk medeschuldenaar, jegens de Stichting om aan de Stichting te betalen al die bedragen waarvan de Stichting zal stellen dat deze door de Uitgevende Instelling aan hem verschuldigd zijn uit hoofde van of in verband met de tussen de Uitgevende Instelling en de Stichting overeengekomen Trustakte, te vermeerderen met de in verband met dat bedrag verschuldigde rente en kosten, al dan niet ingevolge (i) een in kracht van gewijsde gegane beslissing van de bevoegde rechter, gewezen tegen de Uitgevende Instelling of (ii) een minnelijke regeling tussen de Stichting en de Uitgevende Instelling, zulks met een maximum bedrag van EUR 5.700.000 (…)."
bij aanvang van de fondsenzal worden aangehouden. [geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s. moeten redelijkerwijs hebben begrepen, net als een ‘maatman-belegger’, dat dit een vermogensbestanddeel is, dat is gebaseerd op prognoses en dat aan fluctuaties onderhevig is. Ook hier geldt daarnaast dat [geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s. onvoldoende hebben onderbouwd dat i) sprake is van misleiding of anderszins onrechtmatig handelen ii) causaal verband bestaat met hun schade en iii) welk persoonlijk ernstig verwijt [appellant zaak1] van dit alles valt te maken.
artikel 2:383 BW op Bouw State Holding opgenomen. Op grond van de toelichting van [appellant zaak1] op die vordering moet worden aangenomen dat die vordering is ontstaan in verband met de verwerving van de aandelen in Bouw State II en III door Bouw State Holding van Oenema Beheer respectievelijk Bouwhuis Vastgoed. Dat deze lening een andere achtergrond zou hebben is door [geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s. niet voldoende gemotiveerd gesteld. Van misleiding is aldus geen sprake, omdat deze verwerving in het prospectus is vermeld. [geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s. hebben weliswaar het opnemen van de betreffende vordering in de jaarrekeningen vanaf 2008 ‘opvallend’ genoemd (dagvaarding eerste aanleg, 114), maar niet dat dit onjuist is en aan deze kwalificatie is door hen verder geen duiding gegeven of gevolg verbonden.
€ 1.582.111,-. De stelling dat het hierbij feitelijk gaat, zo begrijpt het hof de uitleg van [appellant zaak1] bij dit overzicht, om betalingen aan crediteuren van Bouw State II en III ‘via de holding’ is door [appellant zaak1] niet onderbouwd. Om welke schulden en welke schuldeisers het daarbij is gegaan is niet duidelijk gemaakt. [appellant zaak1] heeft ook niet toegelicht waarom voor deze indirecte manier van betaling is gekozen. Het verweer van [appellant zaak1] dat de fondsen bij aanvang over voldoende middelen beschikten om de onroerende zaken aan te kopen en kosten te voldoen en er geen geld beschikbaar was om uit de huuropbrengsten de door [geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s. gestelde betalingen te doen overtuigt daarbij niet zonder meer, omdat daarmee niet is verklaard dat kennelijk toch betalingen zijn verricht aan Bouw State Holding.
€ 2.182.750,- heeft ontvangen. Voor de periode daarna kunnen [geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s. slechts gissen naar wat er gebeurd is. Daarnaast hebben zij gewezen op een betaling van € 122.750,- van de Stichting Obligatiehouders Bouw State III aan Bouwhuis Vastgoed en overboekingen van Bouw State Holding aan [appellant zaak1] zelf. [appellant zaak1] heeft tijdens het pleidooi terecht opgemerkt dat de mutatieoverzichten betrekking hebben op de bankrekening van Bouwhuis Vastgoed, maar hij heeft daarmee niet inhoudelijk bestreden dat de door [geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s. genoemde overboekingen kloppen.
- [geïntimeerde zaak2] in de proceskosten te veroordelen.
In die omstandigheden kan, zo al zou kunnen worden geoordeeld dat de stichtingen jegens [geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s. tekort zijn geschoten of onrechtmatig hebben gehandeld, niet tot het oordeel worden gekomen dat [geïntimeerde zaak2] als voorzitter persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van dergelijk tekortschieten of onrechtmatig handelen. Het hof heeft daarbij mede betekenis gehecht aan de (niet door [geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s. weersproken) stelling van [geïntimeerde zaak2] dat hij zich heeft verdiept in de prospectussen en de structuur van de fondsen, zich heeft laten adviseren door accountants van Deloitte, die mede op verzoek van [geïntimeerde zaak2] de prospectussen hebben doorgerekend en beoordeeld op betrouwbaarheid en nadien de jaarrekeningen van de fondsen hebben opgesteld over de jaren 2007 en 2008. Dat wijst niet op onzorgvuldig handelen van [geïntimeerde zaak2] .
in zaak Ihet vonnis van de rechtbank van 13 december 2017 van de rechtbank vernietigen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof in die zaak [geïntimeerden zaak1/appellanten zaak2] c.s. in de proceskosten van [appellant zaak1] in de procedure bij de rechtbank veroordelen. Die worden vastgesteld op € 5.034,-.
zaak IIzal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen.
9.De proceskosten in hoger beroep
€ 1.649,- voor verschotten (griffierechten) en op € 4.741,50 voor salaris advocaat (1,5 punten in tarief V). Het hof heeft daarbij voor het in beide zaken gecombineerde pleidooi anderhalf punt toegerekend aan zaak I en een half punt aan zaak II, omdat het zwaartepunt in het pleidooi bij zaak I lag. Voor een proceskostenveroordeling in verband met het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep in zaak II ziet het hof geen grond.
10.De beslissing
€ 4.741,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;