Uitspraak
1.[appellant1] ,
[appellant1],
[appellant2],
[appellanten] c.s.,
de Claimstichting,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.Eisvermeerdering in hoger beroep
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
de grieven I en II in het principaal appelgericht. Met
grief I in het incidenteel appelwordt betoogd dat het prospectus ook op andere onderdelen dan door de rechtbank genoemd misleidend is, namelijk ter zake van:
conceptvan een hypotheekakte. Ten slotte blijkt uit het geheel van de prospectus duidelijk dat de aan te trekken obligaties mede nodig zijn om de aankoop van de panden te financieren. Op grond van dit alles blijkt uit het prospectus voldoende duidelijk dat de Spaanse appartementen ten tijde van de uitgifte van het prospectus nog geen eigendom waren van het fonds en dat er (dus) ook nog geen (eerste) hypotheekrecht ten gunste van het fonds op was (en kon zijn) gevestigd. In zoverre is geen sprake van misleiding, maar dit is ook niet het verwijt dat de Claimstichting in de kern maakt.
principale grieven I en IIdit bestrijden, falen zij, voor het overige slagen zij. Voor zover met
grief Iin het incidenteel appel wordt betoogd dat er op nog meer punten sprake was van misleiding, faalt deze grief.
grief III in het principaal appelwordt bestreden dat sprake is van een persoonlijk ernstig verwijt aan de zijde van de bestuurder van het fonds met betrekking tot de misleiding in het prospectus. De Claimstichting heeft dat bestreden en heeft daarnaast (in het incidenteel appel) betoogd dat [appellant2] op dit onderdeel ook pro se aansprakelijk is. Het hof zal een en ander gezamenlijk bespreken. Verwezen wordt naar het in rov. 5.2.2 uiteengezette toetsingskader.
voldoende ernstigpersoonlijk verwijt kan worden gemaakt, te meer, nu [appellant2] vertrouwde op het woord van een grote partij met wie hij in het verleden probleemloos had samengewerkt. De Claimstichting denkt daar anders over en hamert in deze context op het feit dat de oplevering in werkelijkheid ernstig is gestagneerd, dat de appartementen uiteindelijk pas in 2009 in het fonds zijn gekomen en dat de huurstroom al die tijd is uitgebleven. Het gaat er echter niet om wat er achteraf gezien is gebeurd, maar om wat de bestuurder ten tijde van diens gewraakte handelen of nalaten voorzag of behoorde te voorzien. Naar het oordeel van het hof kan uit de door de Claimstichting gestelde feiten en omstandigheden niet de conclusie worden getrokken dat de bestuurder in de toenmalige omstandigheden voorzag of had behoren te voorzien dat er een reëel gevaar bestond dat de appartementen aanzienlijk later zouden worden opgeleverd dan was gepland. Het hof komt dan ook tot de slotsom dat op dit onderdeel geen sprake is van een ernstig persoonlijk verwijt aan de zijde van de bestuurder.
principale grief IIIslaagt.
principale grief IV (de tweede met dat nummer),voor zover die is gericht tegen de door de rechtbank op dit onderdeel gegeven verklaring voor recht.
grief IV (de eerste met dat nummer) in het principaal appelgericht.
bevoegdheidgeeft, niet de verplichting). Het gaat erom of met de kennis van toen de gemaakte keuze niet in het belang kan worden geacht van de vennootschap en haar schuldeisers als geheel (waaronder dus niet alleen de obligatiehouders, maar ook de bank en leveranciers, zoals genoemd in de conclusie van antwoord onder 117), of voorzienbaar was dat de vennootschap als gevolg van de gemaakte keuze haar verplichtingen niet zou (kunnen) nakomen en of de bestuurder ter zake van de gemaakte keuze persoonlijk een ernstig verwijt treft. Een en ander dient gemotiveerd door de Claimstichting te worden gesteld, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [appellanten] c.s., die naast hetgeen zij ter verdediging van de gemaakte keuze hebben aangevoerd, ook nog hebben betoogd dat het fonds ten onder is gegaan door slechte publiciteit (de actie van Bartels als genoemd in rov. 2.22), de kredietcrisis en de keuze van de opvolgend bestuurder van het fonds om tijdens het dieptepunt van de kredietcrisis de panden in het fonds (ook de Nederlandse) tegen afbraakprijzen te verkopen. De Claimstichting heeft naar het oordeel van het hof niet aan haar hiervoor bedoelde stelplicht voldaan, laat staan dat zij een voldoende concreet en gespecificeerd bewijsaanbod ter zake heeft gedaan.
grief IV(de eerste met dat nummer) in het principaal appel. Daarmee slaagt tevens in zoverre de
tweede grief met nummer IV in het principaal appel, voor zover die is gericht tegen de door de rechtbank op dit onderdeel gegeven verklaring voor recht.
grief II, onderdeel a, incidenteel appel) dat door diverse vennootschappen uit de Bouwhuisgroep bedragen aan het fonds zijn onttrokken. Zij verwijst naar het overzicht op bladzijde 21 van de memorie van antwoord/grieven incidenteel appel in combinatie met de door haar als productie 38 bij de conclusie van repliek overgelegde bankafschriften van de rekening van de Stichting Obligatiehouders. [appellanten] c.s. hebben aangevoerd dat in het prospectus op pagina 23 staat vermeld dat door Bouwstate V een bedrag van € 3.320.000,- zal worden doorgestort naar Bouwstate V SL om de aankoop van het Spaans onroerend goed voor € 3.100.000,- en de overdrachtsbelasting van € 217.000,- te financieren. Dienovereenkomstig is het bedrag van € 2.080.000 in tranches vanaf de rekening van de Stichting Obligatiehouders via de holdings doorgestort naar Ibiza Penthouse Holding SL en zijn al die gelden conform het prospectus besteed aan het aantrekken van de objecten en de daarmee verband houdende kosten. Daarbij geldt volgens [appellanten] c.s. dat “niets is verdwenen in de zakken van” enig tot de Bouwhuisgroep behorende vennootschap. Ter staving van dat verweer hebben [appellanten] c.s. als productie 31 bij de conclusie van dupliek een financieel overzicht overgelegd. In de conclusie van dupliek hebben [appellanten] c.s. voorts vanaf randnummer 89 tot en met 112 een uitvoerig gemotiveerde financiële verantwoording gegeven, waarnaar zij in hoger beroep hebben verwezen. Hieruit blijkt volgens [appellanten] c.s. dat de financiering van het onroerend goed binnen Bouw State V conform het prospectus heeft plaatsgevonden en dat alle binnen het fonds beschikbare middelen voor de verwerving van dat onroerend goed en de ontstane extra kosten zijn gebruikt. Voor andere doeleinden waren er volgens hen geen middelen beschikbaar. Naar het oordeel van het hof heeft de Claimstichting in het licht van dit uitvoerige verweer en de genoemde productie haar stelling onvoldoende onderbouwd, terwijl voorts een voldoende concreet en specifiek bewijsaanbod ontbreekt. Nu aldus de gestelde onrechtmatige onttrekkingen niet vaststaan, kan bestuurdersaansprakelijkheid noch aansprakelijkheid pro se op dit onderdeel worden aangenomen.
grief II onderdeel b, incidenteel appel) dat in de periode juni tot en met november 2008 obligatierente is betaald ten laste van de obligatie-inleg, terwijl de rente uit de huurinkomsten, dan wel de concerngarantie diende te worden voldaan.
Per ingang van juni 2008 was het fonds rente verschuldigd over de uitgegeven obligaties. Het is juist dat de Stichting Obligatiehouders aan de obligatiehouders rente heeft voldaan uit het saldo op haar bankrekening. Dat saldo bestond echter niet alleen uit door obligatiehouders betaalde gelden maar tevens uit de zojuist genoemde betalingen van € 400.000 en € 450.000 zoals verricht door Bouw State Holding en Bouw State V. Onjuist is dus dat de obligatiehouders als zodanig uit hun eigen inleg zijn voldaan. In 63 en verder van de repliek stelt de Claimstichting dan ook ten onrechte dat obligatierente is uitbetaald ten laste van de inleg omdat er geen huren zijn binnengekomen tot eind december 2008.
grief II onderdeel c, incidenteel appel) dat [appellanten] c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door "Bouw State V op een zodanige wijze in te richten, dat zij na 2009 niet meer in staat is geweest haar financiële verplichtingen jegens de Obligatiehouders na te komen”. Het gaat dan met name om de onrechtmatige onttrekkingen, het betalen van obligatierente ten laste van de obligatie-inleg en het niet verstrekken van de achtergestelde lening en het eigenvermogen. Het hof stelt vast dat het onderhavige verwijt in wezen de optelsom is van een aantal verwijten, die reeds hiervoor afzonderlijk zijn verworpen. Onder verwijzing daarnaar faalt de grief eveneens op dit onderdeel.
grief V in het principaal appelgericht.
grief V in het principaal appel. Het hof ziet aanleiding om de tweede vraag als eerste te beantwoorden. Om te kunnen beoordelen of schade is geleden, dient de situatie waarin het gewraakte handelen/nalaten achterwege was gebleven vergeleken te worden met die waarin de obligatiehouders in werkelijkheid zijn komen te verkeren.
grief Vin het principaal appel in zoverre en behoeft de vraag of [appellant1] een ernstig verwijt kan worden gemaakt niet te worden beantwoord.
grief III van het incidenteel appelbetoogd dat [appellant1] ook anderszins als bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld, namelijk door:
grief IV incidenteel appel) en dat niet alleen voor recht moet worden verklaard dat [appellant1] onrechtmatig heeft gehandeld, maar ook dat hij aansprakelijk is, met veroordeling van [appellant1] tot betaling van schadevergoeding.
Grief IV in het incidenteel appelfaalt.
grief IIIin het bijzonder) faalt dan ook in zoverre.
grief V(de ontvankelijkheid) op zich terecht voorgedragen maar leidt dat uiteindelijk niet tot vernietiging van het bestreden vonnis. De
grieven I tot en met IVfalen.
Grief VI in het incidenteel appel(beslagkosten) faalt daarmee ook, nu is geoordeeld dat de vordering tot schadevergoeding niet toewijsbaar is.