Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
21 juni 2018 blijkt dat [appellant] toch op deze zitting is verschenen en dat hem daar een kopie van het vonnis van 14 juni 2018 is verstrekt. Dat het vonnis [appellant] mede niet heeft bereikt omdat hij de aangetekende brief niet (tijdig) had afgehaald, kan hem niet worden aangerekend nu hij er, gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken, niet op bedacht was en ook niet hoefde te zijn dat de gevraagde aanvulling van stukken niet had plaatsgevonden en hij nadere berichten van de rechtbank kon verwachten met betrekking tot zijn verzoek. Aannemelijk is dat sprake is geweest van een ongelukkige gang van zaken waardoor [appellant] niet-ontvankelijk is verklaard in zijn eerste WSNP-verzoek. Gelet hierop en nu [appellant] bovendien onweersproken heeft gesteld dat hem door de rechtbank was medegedeeld dat hij een tweede WSNP-aanvraag kon doen, valt niet zonder meer in te zien waarom ten aanzien van zijn tweede WSNP-verzoek sprake is van misbruik van bevoegdheid.
18 april 2018 en 18 juli 2018 is bovendien komen vast te staan dat [appellant] Zuidweg & Partners niet op 24 april 2016 heeft verzocht om schuldhulpbemiddeling, maar (twee jaar later) op 24 april 2018, waardoor ook niet is gebleken van talmen met het indienen van de verzoeken of met het verstrekken van relevante informatie.
4 september 2018 en [appellant] ’ faillietverklaring vernietigen en bepalen dat de behandeling van het faillissementsverzoek van de Ontvanger van 5 april 2018 wordt geschorst totdat bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak op het tweede WSNP-verzoek van [appellant] zal zijn beslist. Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad zal het hof deze zaak niet terugwijzen maar aan zich houden en daarover te zijner tijd beslissen, tenzij [appellant] bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak tot de WSNP zal zijn toegelaten en op grond van artikel 3a lid 3 Fw het faillissementsverzoek van de Ontvanger daardoor van rechtswege zal zijn komen te vervallen.
8 oktober 2018, wordt daaraan, zoals begroot door de curator en niet weersproken door de Ontvanger, nog een bedrag toegevoegd voor het bijwonen van de faillissementszitting van
15 oktober 2018, te weten een bedrag van 2 uren à € 262,61 (uurtarief curator), te vermeerderen met 4% aan verschotten en dat alles vermeerderd met 21% btw, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 660,93. Daarom zal het hof het salaris curator en de faillissementskosten vaststellen op een bedrag van € 8.701,17 (inclusief btw).
4.De beslissing
23 augustus 2018 en 4 september 2018 en, opnieuw rechtdoende:
€ 8.701,17 inclusief btw en bepaalt dat dit bedrag ten laste komt van de Ontvanger;
29 oktober 2018.