Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[appellant],
de curator,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering van de beslissing
grief 14strekt mede tot uiteenzetting van het systeem van 2:248 BW en kan als zodanig niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. De uiteenzetting door [appellant] is overigens ten dele onjuist.
grieven 10 tot en met 13 en grief 14 ten delegericht.
van buiten komende, niet aan hem toe te rekenen belangrijke oorzaak van het faillissement aannemelijk maakt. Wel verlangt artikel 2:248, lid 2 BW dat de bestuurder door het voeren van bepaalde feiten en omstandigheden aantoont dat er zich een andere belangrijke oorzaak van het faillissement dan onbehoorlijk bestuur heeft voorgedaan. Die oorzaak kan ook gelegen zijn in fouten of misrekeningen van de bestuurders, zolang maar niet geoordeeld kan worden dat geen redelijk denkend bestuurder – onder dezelfde omstandigheden – aldus gehandeld zou hebben. Vgl. HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:233.
grief 16wordt een beroep gedaan op artikel 2:248 lid 3 BW.
grieven 1 tot en met 9zijn gericht tegen de overwegingen van de rechtbank waarop zij haar oordeel baseert dat, ook los van het bewijsvermoeden van artikel 2:248 lid 2 BW, het kennelijk onbehoorlijk bestuur van [appellant] is komen vast te staan.
Grief 15bevat een bewijsaanbod.
Grief 18is gericht tegen de conclusie van de rechtbank in rov. 4.9 dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur aan de zijde van [appellant] waarbij aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement van Groustins. Met
grief 19wordt het daarop voortbordurend oordeel bestreden dat [appellant] aansprakelijk is voor het tekort in het faillissement van Groustins en dat de vordering van de curator tot betaling van een voorschot van € 600.000.- toewijsbaar is.
Wij komen verder tot de conclusie dat de administratie niet zodanig is gevoerd dat te allen tijde de eigen rechten en verplichtingen van de ondernemer duidelijk blijken." En: "
Wij komen ook tot de conclusie dat de administratie niet zodanig is ingericht dat de controlemedewerkers van de Belastingdienst een controle binnen een redelijke termijn kunnen uitvoeren."
Er zijn door ons geen schriftelijke vastleggingen aangetroffen in de administratie van Groustins B.V. waarin melding is gemaakt over de wijze van factureren waarbij de vergoeding voor de bouwactiviteiten verricht aan Nijlandstaete op of omstreeks 1 september 2009 niet langer toekwamen aan Groustins B.V. maar aan Comfort Beheer B.V."