Uitspraak
hierna:
NAM,
mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk heeft gepleit,
1.Christelijke Woningstichting Patrimonium Groningen,
Stichting Woningbouw Slochteren,voorheen gevestigd te Schildwolde,
3. Stichting Acantus Groep,
4. Stichting De Huismeesters,
5. Stichting De Delthe,
Stichting Steelande Wonen,voorheen gevestigd te Groningen
,gevestigd te Zuidbroek,
6b Woningstichting Wierden en Borgen,als rechtsopvolgster onder algemene titel van
Stichting Steelande Wonen,voorheen gevestigd te Groningen,
gevestigd te Bedum,
7. Stichting Uithuizer Woningbouw,gevestigd te Uithuizen,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk te noemen:
de corporaties,
hierna:
NAM,
1.Stichting Waardevermeerdering door Aardbevingen Groningen,gevestigd te Groningen,hierna: WAG,advocaat: mr. P.W. Huitema, kantoorhoudend te Groningen, die met zijn kantoorgenootmr. R. Glas heeft gepleit,2. Stichting Woonzorg Nederland,gevestigd te Voorschoten,3. Woningstichting Wierden en Borgen,gevestigd te Bedum,4. Stichting Christelijke Woongroep Marenland,gevestigd te Appingedam,geïntimeerden 2 tot en met 4 hierna gezamenlijk te noemen: de corporaties,
in eerste aanleg: eisers.
1.Het geding in eerste aanleg (in beide zaken)
2.Het geding in hoger beroep
- de memorie van grieven van NAM (met producties);
- de memorie van antwoord van de corporaties (met producties);
- de akte uitlating producties van NAM;
- de akte overlegging producties van NAM (producties 45 tot en met 56);
- de akte overlegging producties van de corporaties (producties 123 tot en met 126).
- de memorie van grieven van NAM (met producties);
- de memorie van antwoord van WAG en de corporaties (met producties);
- de akte uitlating producties van NAM;
- de akte overlegging producties van NAM (producties 45 tot en met 56);
- de akte overlegging productie van WAG (producties 109 tot en met 122 en productie 127);
- de akte overlegging producties van de corporaties (producties 123 tot en met 126).
3.De wijziging van enkele procespartijen (in beide zaken)
De vaststaande feiten (in beide zaken)4.1 Inleiding
"Artikel 1:In deze statuten zijn de volgende begrippen als volgt omschreven:(…)d. Deelnemers: De (rechts)personen en instellingen, aan wie één of meer onroerende zaken in eigendom toebehoren, waaraan tengevolge van gaswinning door de NAM ontstane aardbevingen en/of bodemdaling in de provincie Groningen of elders schade is opgetreden dan wel daardoor in waarde zijn gedaald, die de deelnemersvoorwaarden hebben onderschreven en een overeenkomst met rechtsbijstand met [B] Advocaten & Notarissen hebben ondertekend of zullen ondertekenen.(…)Artikel 3:1. Het doel van de Stichting is:a. Het behartigen van de belangen van de Deelnemers, in de ruimst mogelijk zin van het woord, waaronder begrepen de vaststelling van de schade bestaande uit waardevermindering van hun onroerende zaken, die de Deelnemers hebben geleden door gaswinning door de NAM en/of handelen of nalaten van de NAM en/of de Staat welk handelen de bodemdaling en/of aardschokken tot gevolg heeft gehad.(…)e. Het namens de Deelnemers eisen van schadevergoeding voor het handelen en/of nalaten van de NAM en/of de Staat, het voeren van onderhandelingen, het voeren van procedures en het treffen van andere rechtsmaatregelen tegen de NAM en/of de Staat teneinde de waardevermindering van het onroerend goed van de Deelnemers te verhalen.”De statuten van WAG voorzien in een bestuur, bestaande uit ten minste drie leden, benoemd door de Raad van Deelnemers, die bestaat uit alle deelnemers en waarin alle deelnemers stemrecht hebben.
"Artikel 3 -Taak Stichting.
Deze cessie ter incasso behelst tevens de lastgeving aan WAG om op eigen naam de in de considerans genoemde procedure [hof; de onderhavige procedure] te voeren en daartoe al het nodige te doen, zulks in de ruimste zin van het woord."
3 kilometer onder de grond. In de loop der tijd zijn de aardbevingen in frequentie en zwaarte toegenomen. De tot op heden zwaarste aardbeving - op 16 augustus 2012 nabij Huizinge - had een kracht van 3.6 op de schaal van Richter. Omdat de door de gaswinning geïnduceerde aardbevingen relatief ondiep plaatsvinden - de meeste (tektonische) aardbevingen vinden plaats op een diepte van 20 tot 100 kilometer onder de grond - zijn ze relatief goed voelbaar.
“Reassessment of the probability of higher magnitude earthquakes in the Groningen Gas Field”van 16 januari 2013.
gemerkt zou moeten worden;
In het hierna te vermelden instemmingsbesluit wordt hetgeen in het winningsplan is vermeld over schades als volgt samengevat:
“Naast het risico op slachtoffers leidt gaswinning ook "tot schades die niet levensbedreigend zijn, maar toch hinder veroorzaken
". Voor de karakterisering van schade maakt NAM gebruik van een internationaal aanvaarde schaal voor "schadegrenstoestanden". Dat is een vijfpuntsschaal. Schadegrenstoestand 1, doorgaans aangeduid met Damage State 1, kortweg DS1, houdt in, dat er geringe schade is opgetreden: geen structurele schade, haarscheuren in enkele muren, loslaten van stukken pleisterwerk, en dergelijke. Het andere uiterste van de schaal (schadegrenstoestand 5, DS5) houdt in dat het gebouw geheel of gedeeltelijk is ingestort. DS2 tot en met DS4 zitten daar tussenin.NAM stelt in het winningsplan: "In het geval van een voortgezette productie blijven de schade- en hindereffecten voor de bewoner bestaan. (…)
" (p. 55). NAM heeft de verwachting voor nieuwe DS3-schades dat"het gaat om een gering aantal, aangezien de drempel voor het verwachte optreden van dergelijke schade wordt overschreden vanaf ongeveer 0,15 g
(p.56). NAM stelt dat van DS1 en DS2 schades"meer een maatschappelijk effect dan een levensbedreigend effect"
uitgaat (p.56). Volgens NAM zullen"DS1 en in mindere mate DS2 schades blijven optreden"
(p. 71). NAM probeert een eerste inschatting van het aantal toekomstige schades te maken, maar concludeert dat het meldingspatroon van schades sinds de Huizinge-aardbeving niet het patroon van de bevingen volgt. In het winningsplan gaat NAM ervan uit, dat de schade naar verwachting proportioneel is in verhouding met de winning (p.77).”
SodM heeft bij brief van 13 april 2017 aan de Minister geadviseerd om bij een overschrijding van de signaleringswaarde de gaswinning te verlagen met een eerste reductiestap van 10%.
Uit een op 17 mei 2017 door Gasunie Transport Service (GTS) uitgebracht rapport, blijkt dat het ook mogelijk is om bij een jaarlijkse winning van circa 21 miljard m³ gas in een qua temperatuur gemiddeld jaar de winning van het gas gelijkmatiger te spreiden over het jaar zonder afbreuk te doen aan de leveringszekerheid, aldus de Minister. Een besluit tot verdere verlaging van het productieplafond vanuit de belangen van veiligheid en het voorkomen van schade raakt de belangen van NAM fors, maar desondanks acht de minister deze aantasting niet disproportioneel. Daarbij acht de Minister van belang dat bij de huidige stand van zaken niet kan worden vastgesteld of gedurende de looptijd van het instemmingsbesluit aan de veiligheidsnorm wordt voldaan, zodat aan het veiligheidsbelang meer gewicht moet worden toegekend.
24 miljard m³ per gasjaar verlaagd tot 21,6 miljard m³ met ingang van het gasjaar 2017-2018. Daarnaast is het tweede lid gewijzigd door te bepalen dat een aanvullende gaswinning is toegestaan tot een maximum van 5,4 miljard m³ (in plaats van 6 miljard m³) indien het aantal effectieve graaddagen hoger is dan 2370 (in plaats van 2300).
1. Gerichte vermindering van de gaswinning ten behoeve van de veiligheid;
2. Grootschalige preventieve versterking van woningen, gebouwen en infrastructuur en adequate schadeafhandeling;
3. Verbetering van het economisch perspectief van de regio door bedrijvigheid te stimuleren.
het bevorderen van de totstandkoming van het Programma Aardbevings-bestendig en Kansrijk Groningen”. In dat programma worden de hiervoor vermelde drie sporen uitgewerkt. De NCG heeft in december 2015 het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen 2016 - 2020 uitgebracht en een jaar later de geactualiseerde versie voor de jaren 2017 - 2021, waarin een overzicht wordt gegeven van alle genomen maatregelen. Het gaat om een integrale aanpak op het gebied van veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en regionale economie. De NCG dient ervoor te zorgen dat private en publieke partijen hun verantwoordelijkheden nemen.
“
Onderzoek is nodig om de versterkingsopgave in beeld te krijgen. NCG is hiermee gestart in het gebied met de hoogste seismische dreiging. De verdere prioritering is vervolgens bepaald op basis van de kwetsbaarheid van een gebouwtype, de opbouw van de ondergrond en door de gebiedsgerichte aanpak (om maximaal koppelkansen te kunnen benutten). Voor wat betreft de sterkte van gebouwen zijn nagenoeg alleen nog statistische gegevens beschikbaar. Door uit te voeren onderzoek en beoordelingen krijgt NCG steeds meer zicht op welke gebouwtypen feitelijk het meest kwetsbaar zijn.(…) De eerste beoordelingen (na inspecteren, sonderen, modelleren en berekenen) van gebouwen komen nu beschikbaar. Doordat gerekend is met de meest geavanceerde rekenwijze die de NPR kent, geven de eerste (voorlopige) berekeningen een behoorlijke duiding. De opgave is naar nu lijkt omvangrijk. Als alle woningen binnen vijf jaar beoordeeld moeten worden of zij aan de norm van 10-5 voldoen, dan moet het tempo van beoordelingen fors omhoog. Alleen al om de circa 22.000 woningen binnen de 0,2g pga-contour te beoordelen. Het gebied daarbuiten wordt zo snel mogelijk opgepakt, maar pas na afronding van de opgave binnen de 0,2g pga-contour. Tenzij nieuwe inzichten ten aanzien van risico’s noodzaken dat hier tussentijds moet worden begonnen.(…)Het is de ambitie van de NCG om binnen vijf jaar in beeld te krijgen of de woningen en andere gebouwen binnen de 0,2g pga-contour (op basis van de KNMI-kaart van oktober 2015) voldoen aan de norm van 10-5 (een kans van 1:100.000 per jaar om te overlijden door het instorten van de woning). Zodra de resultaten van inspecties en berekeningen bekend zijn, moeten woningen die versterkt moeten worden, zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen vijf jaar worden versterkt om ze te laten voldoen aan de norm. De aanpak gaat dus niet alleen over versterking, maar ook over versterking binnen een korte periode. De maatregelen in het MJP 2017-2021 zijn er op gericht dat dit kan worden bereikt. (…) De aantallen moeten echter ondergeschikt blijven aan die van de gebiedsgerichte aanpak, omdat in lijn met de prioriteringsaanpak het grootste deel van de beschikbare capaciteit daar ingezet moet worden waar het hoogste risico is. Binnen de 0,2g pga-contour bevinden zich ongeveer 22.000 woningen en 1.500 gebouwen waar veel mensen bijeenkomen. Dat betekent dat er gemiddeld 5.000 woningen en 300 overige gebouwen per jaar beoordeeld moeten worden om het doel binnen vijf jaar te halen. Dit eerste jaar is gestart met ongeveer 1.450 woningen en andere gebouwen, waarvan de eerste beoordelingen beschikbaar zijn. Daarom moet de aanpak worden versneld. Hoe de versnelling wordt vormgegeven, is in dit hoofdstuk verder uitgewerkt in 3.4.1.4.”
herstel van fysieke schadehanteerde NAM een in de zogenaamde ‘Schaderegeling’ neergelegde schadeafhandelingsprocedure. Met de uitvoering van de regeling was het Centrum Veilig Wonen belast, dat op afstand wordt aangestuurd door NAM, maar onder onafhankelijk toezicht staat. Met ingang van 31 maart 2017 heeft NAM zich teruggetrokken uit het schadeproces. Sindsdien ligt de schadeafwikkeling stil in afwachting van een nieuw schadeprotocol.
waardevermeerderingsregelingvan kracht, die inhield dat woningeigenaren met minimaal
€ 1.000,- fysieke aardbevingsschade een vergoeding van € 4.000,- ontvingen als zij investeerden in energiebesparende maatregelen. Ruim 38.000 woningeigenaren hebben een aanvraag gedaan onder deze regeling. Per 3 april 2017 is een nieuwe regeling opengesteld voor schades vanaf 1 januari 2016. In 2017 is € 40.000.000,- beschikbaar voor de regeling. Uit de kwartaalrapportage april - juni 2017 van de NCG volgt dat ruim 1.000 aanvragen zijn ingediend.
Waarderegelingopgesteld om woningeigenaren te compenseren bij verkoop of toescheiding van de woning in het kader van een boedelscheiding indien blijkt dat hun woning als gevolg van waardedaling veroorzaakt door aardbevingen minder heeft opgebracht dan zonder aardbevingen het geval zou zijn geweest. De Waarderegeling is alleen van toepassing op transacties waarbij minimaal één van de betrokken partijen niet bedrijfsmatig handelt. Tot 1 november 2017 zijn ruim 8.000 aanvragen om een vergoeding op basis van de Waarderegeling ingediend.
In de Regeling Waardedaling, waarin de voorwaarden van de Waarderegeling zijn vastgelegd, is onder meer het volgende bepaald:
“1.1 NAM biedt deze Regeling aan ter compensatie van aantoonbare waardedaling na een volledig afgeronde verkoop en de daaropvolgende juridische levering (deze juridische levering hierna te noemen “levering”) van woning(en) als gevolg van het risico op aardbevingen die het gevolg zijn van de gaswinning door NAM in het Groningen-veld. Vaststelling en vergoeding van deze waardedaling vindt plaats volgens de in deze Regeling genoemde procedures.1.2 De Regeling is bestemd voor eigenaren van een woning gelegen in een van de volgende gemeenten: Appingedam, Bedum, Delfzijl, Eemsmond, Loppersum, Slochteren, Ten Boer, Winsum, De Marne, Hoogezand-Sappemeer of Menterwolde (hierna aangeduid als het “Gebied”) die hun woning hebben verkocht en geleverd na 25 januari 2013 (hierna in het enkelvoud aangeduid als de “Verkoper”). Hieronder wordt ook begrepen transacties van woningen waarbij: (i) Verkoper bedrijfsmatig handelt, maar koper niet bedrijfsmatig handelt of (ii) Verkoper niet bedrijfsmatig handelt, maar koper wel bedrijfsmatig handelt of (iii) sprake is van een (echt)scheiding of (iv) sprake is van een erfrechtelijke verkrijging.(…)3.3 Voor de beoordeling zal NAM voor de betreffende woning en op basis van de kenmerken van die woning een inschatting (laten) maken van het verschil tussen de gerealiseerde verkoopprijs, en de verkoopprijs zoals die gerealiseerd zou zijn door de Verkoper in een situatie zonder aardbevingsrisico. Dit verschil, met inachtneming van de verdere bepalingen van deze Regeling, betreft de waardedaling als omschreven onder 3.4 (“Waardedaling”).3.4 Voor de beoordeling zullen alle invloeden en marktcondities die niet het gevolg zijn van het risico op aardbevingen en een eventuele marktverstorende werking van de Regeling worden geëlimineerd. De Verkoper heeft daarnaast de plicht zijn schade zo veel mogelijk te beperken door een zo hoog mogelijke verkoopprijs te realiseren, die recht doet aan de marktwaarde definitie. Indien NAM bij beoordeling van de aanvraag tot het oordeel komt dat Verkoper niet heeft voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht, zal NAM dit meenemen bij de bepaling van de Waardedaling.”In een voetnoot bij artikel 3.4 wordt opgemerkt:
“Voor de definitie van marktwaarde wordt aangesloten op de IVS 2013: Marktwaarde is het geschatte bedrag waartegen een object tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper na behoorlijke marketing in een zakelijke transactie zou worden overgedragen op de waardepeildatum, waarbij de partijen met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang zouden hebben gehandeld. De marktwaardedefinitie is in 2009 geadopteerd door NVM, NVR, VBO, RICS en Vastgoedpro.”
Koopinstrument, in het kader waarvan in het gebied binnen de 0,2 PGA-contour woningen worden opgekocht die onverkoopbaar blijken te zijn. De woningeigenaren ontvangen 95% van de taxatiewaarde (de marktwaarde) van hun woning. In het Meerjarenprogramma 2017 - 2021 van de NCG is vermeld dat 55 woningen zijn opgekocht en dat zal worden onderzocht of en op welke wijze een vervolg zal worden gegeven aan het Koopinstrument. Eigenaren die menen dat hun woning door de aardbevingen onverkoopbaar zijn geworden kunnen onder bijzondere omstandigheden ook een beroep doen op de Commissie Bijzondere Situaties.
“3.3 GaswinningDe impact van de aardbevingen in Groningen is enorm. Alle facetten daarvan blijven hoog op de agenda. Bij alles geldt: veiligheid staat voorop. We nemen maatregelen om de behoefte aan Groningengas te verminderen. Dit maakt de verdere stapsgewijze verlaging van de winning mogelijk, die noodzakelijk is voor de veiligheid in het gaswinningsgebied én de veiligheid bij afnemers. Daarnaast werken we aan preventie, herstel en perspectief boven de grond. Herstel en versterking van woningen, gebouwen, monumenten en infrastructuur moet centraal staan; niet de discussie over de verantwoordelijkheidsverdelingen. De afhandeling van schade en herstel wordt onafhankelijk van de NAM. Voor de investeringen in de leefbaarheid en economie van de regio wordt een fonds ingesteld.Veilige en verantwoorde gaswinning De maatregelen die nodig zijn om de veiligheid van de gaswinning te verankeren worden doorgevoerd. Tegelijkertijd zal bij besluiten over gaswinning ook gekeken worden naar de veiligheidsrisico’s die samenhangen met leveringszekerheid. Doel is om in de periode tot 2021 de vraag naar Groningengas met 3 miljard kubieke meter (bcm) te verminderen ten opzichte van 2017. Volgens de huidige inzichten verkleint zowel minder winning als een vlakkere winning het aardbevingsrisico. Tegelijkertijd is duidelijk dat we ruimte moeten maken en behouden om in de toekomst snel te kunnen reageren op nieuwe inzichten en gebeurtenissen als de veiligheid daarom vraagt. Het meet- en regelprotocol dat door NAM is ontwikkeld en door het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) getoetst wordt, kan helpen om het gasveld op een verantwoorde manier te exploiteren. Deze aanbeveling van het SodM nemen we over. De daling van de vraag zal daarom voor ongeveer de helft gebruikt worden om ruimte te creëren om ´vlakker” te winnen.(…) Aan het eind van de kabinetsperiode zal de winning naar verwachting circa 1,5 bcm lager kunnen liggen dan volgens het meest recente winningsbesluit van 21.6 bcm (per okt 2017). Het verschil in de daling van de vraag (3 miljard kubieke meter) en de daling van de winning (1,5 miljard kubieke meter) geeft de buffer die nodig is om veiligheid in de ondergrond te combineren met een stabiele en veilige gasvoorziening bij de mensen thuis. Dit is de vlakke winning zoals het SodM die adviseert. Na 2021 kan een verdere verlaging worden verwacht. Scenario’s hiervoor worden door het kabinet uitgewerkt.(…)Investeringen in herstel en preventie De schade in het gaswinningsgebied is groter dan alleen materieel. Veel mensen zijn geconfronteerd met onzekerheid, waar perspectief op een nieuwe toekomst nodig is. Competentieconflicten tussen publieke en private partijen verergeren deze situatie. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) krijgt in overleg met de regio een wettelijk verankerde onafhankelijke positie. De NAM wordt op afstand gezet bij de afhandeling van schade en herstel en bij versterking. Onder onafhankelijke publieke regie komt er een schadefonds. Dit laat onverlet de financiële verantwoordelijkheid van de NAM. Er komt een met de regio afgestemd schadeprotocol waarmee bewoners worden geholpen en waardoor zij geen last hebben van strijd tussen publieke en private partijen. De NCG zal bezien hoe gegarandeerd kan worden dat bewoners tegen redelijke kosten toegang tot rechtsbijstand kunnen krijgen. De huidige arbitrage-regelingen blijven bestaan. De versterking van woningen en gebouwen blijft noodzakelijk. Want de realiteit is dat door gaswinning spanning in de ondergrond is opgebouwd die ook in de toekomst kan leiden tot aardbevingen, ook nu de gaswinning wordt afgebouwd. Met een programmatische aanpak zal onder regie van de NCG de herstel en versterkingsopgave ter hand worden genomen. De NCG wordt eveneens gevraagd een opkoopregeling uit te werken in het verlengde van de Pilot Koopinstrument.Regiofonds voor nieuw perspectief op economische versterking en leefbaarheid Met ingang van 2018 valt een jaarlijks bedrag ter grootte van 2½ % van de aardgasbaten ten deel aan een fonds voor de regio, hetgeen op dit moment neerkomt op 50 miljoen euro per jaar. Voor de versterking van de economie en leefbaarheid sluit het Rijk met de provinciale en gemeentelijke bestuurders een tripartiet bestuursakkoord voor een investeringsprogramma gericht op het versterken van de economische structuur van het gebied, waarbij een prominente rol voor Groningen op het gebied van energietransitie en duurzaamheid centraal staan. In het fonds komt geld beschikbaar voor zorgprofessionals en geestelijke verzorgers voor de begeleiding van mensen die psychische klachten hebben overgehouden aan de aardbevingsproblematiek. Het Erfgoedloket en het Erfgoed-adviesteam worden gecontinueerd. De financiering hiervan zal, via het fonds voor de regio kunnen lopen. De herstel- en versterkingswerkzaamheden, waarvoor de NAM financieel verantwoordelijk is, worden zo veel mogelijk gecombineerd met werkzaamheden die gericht zijn op verduurzaming van huizen en economische structuurversterking waarvoor middelen in het fonds voor de regio bestemd zijn. De provincie Groningen kan de nationale koploper worden bij de energietransitie en als kenniscentrum op dit gebied functioneren. Het fonds kan hierbij helpen.”
“Effecten van aardbevingen op de waarde en waardering van woningenAardbevingen kunnen een effect hebben op de waarde en daarmee de waardering van het onroerend goed van Acantus. Dit kan effect hebben op de waardering in de jaarrekening en raakt zowel de marktwaarde in verhuurde staat als de bedrijfswaarde. De rechtbank in Assen heeft in 2015 uitspraak gedaan waardoor waardedaling van onroerend goed als gevolg van aardbevingen aangemerkt kan worden als schade en daarmee in aanmerking komt voor een vergoeding van de exploitant, de NAM. De NAM is tegen deze uitspraak in beroep gegaan. Het effect van aardbevingen op de marktwaarde is per definitie onderdeel van de marktwaarde zoals deze is opgenomen in de balans van Acantus. Externe deskundigen (taxateurs) geven aan dat voor de gemeente Delfzijl vertraging waar te nemen is op verkopen. In de gemeente Delfzijl is sprake van daling van de leegwaarde. Het aantal transacties neemt hier af en transacties vinden vooral plaats tussen lokale partijen en bewoners. Voor de toekomst verwacht Acantus een toename van het risico op waardedaling als gevolg van aardbevingen in Delfzijl. Acantus heeft in 2016 samen met de andere corporaties in het aardbevingsgebied Prof. Dr. G. de Kam (RUG) gevraagd de waardedaling te kwantificeren. Een eerste doorrekening komt uit op een waardeverlies voor alle 48.616 corporatiewoningen van afgerond € 134 miljoen, 3,0 procent van de totale waarde van de portefeuille (op WOZ-basis) in het aardbevingsgebied. Het aandeel van Acantus hierin bedraagt rond 3.000 woningen, met een totale WOZ-waarde in 2012 van ruim € 327,7 miljoen. Voor de woningen van Acantus is hierop een waardeverlies berekend van € 15,3 miljoen, zijnde 4,7 procent. De genoemde waardedaling is gebaseerd op een methode ontwikkeld aan de TU-Delft, waarbij de waardedaling wordt afgeleid van het aantal schademeldingen in een viercijferig postcodegebied. Deze methode is (net als andere benaderingen) niet vrij van kritiek. In 2017 gaan de gezamenlijke corporaties verder met het doen van onderzoek naar waardedaling. Hiervoor is onder meer contact gezocht met het kadaster.Voor DAEB-vastgoed gewaardeerd op basis van bedrijfswaarde c.q. de bedrijfswaarde zoals opgenomen in de toelichting bij de jaarrekening, is het effect slechts beperkt waarneembaar, omdat dit vastgoed gewaardeerd is op basis van de contante waarde van de exploitatiekasstromen. Voor de daarbij gehanteerde uitgangsposities wordt verwezen naar de toelichting in paragraaf 5.4 (waarderingsgrondslagen) en paragraaf 5.5 (toelichting op de balans) zoals opgenomen in de toelichting op de jaarrekening. Het effect van afnemende verhuurbaarheid in de toekomst c.q. dalende restwaarde aan einde levensduur door aardbevingsschade is op dit moment onbekend en daarmee niet in de waardering begrepen. De gehanteerde parameters bij de bedrijfswaardebepaling zijn echter aan toenemende onzekerheden onderhevig als gevolg van de huidige ontwikkelingen.(…)Gevolgen voor de jaarrekeningAls gevolg van bovenstaande omstandigheden bestaan belangrijke onzekerheden ten aanzien van de waardering van het DAEB- en niet-DAEB-vastgoed per 31 december 2016. Gezien de status van de inventarisatie van de technische en economische schade aan het vastgoed, de status van de Nederlandse Praktijkrichtlijn voor aardbevingsbestendig bouwen, het ontbreken van voldoende referentie-transacties (zeker bij complexgewijze verkopen die de basis vormen voor een marktwaarde waardering) en de lopende gesprekken en procedures met de NAM en overige stakeholders zijn de financiële consequenties hiervan vooralsnog niet op voldoende betrouwbare wijze te bepalen. Acantus heeft tevens beoordeeld of zij financieel in staat is om de gevolgen van de aardbevingsschade (timingverschil tussen uitgaande kasstromen als gevolg van schadeherstel en -beperking en extra kosten in haar bedrijfsvoering én te ontvangen vergoedingen) op te vangen en de toekomstige bedrijfsvoering te kunnen continueren. Naar de mening van het bestuur, met de kennis per balansdatum is er geen aanleiding om te veronderstellen dat Acantus hier niet toe in staat zou zijn. Een mogelijke lagere waardering van het vastgoed heeft geen effect op de leningsvoorwaarden, de financiering is geborgd bij het Waarborgfonds waarbij per balansdatum aan de criteria van het Waarborgfonds (zijnde rentedekking, Debt-Service-Coverage-Ratio en Loan-to-value) wordt voldaan. Deze situatie leidt niet tot directe opeisbaarheid van de financiering. Acantus schat dit risico ten aanzien van de continuïteit op dit moment nog als laag in.”
“
Waardedaling en compensatieregeling voor woningcorporatiesEen ander probleem voor corporaties doet zich voor door de waardedaling van woningen. Dit komt op termijn tot uitdrukking in de financiële positie en de mogelijkheid die corporaties hebben te investeren dan wel financiering aan te trekken.De huidige compensatieregeling is beperkt, geldt alleen voor particulieren en wordt (pas) uitgekeerd bij verkoop. Voor corporaties moet dus een andere regeling komen en deze moet gaan gelden voor het hele aardbevingsgebied.”
“De Aw constateert dat de aardbevingsproblematiek in Groningen extra risico’s oplevert voor de corporaties in dit gebied. In deze brief leest u welke waarnemingen de Aw deed tijdens de bijeenkomst van 2 december 2015 over de problematiek (…). U leest ook welke (financiële) risico’s en consequenties de Aw aan deze problematiek verbindt en de wijze waarop het toezicht op de corporaties in het aardbevingsgebied wordt ingekleed.(…)Vanwege de grote onzekerheden en risico’s neemt de Aw bijna alle C14-corporaties op in de reguliere monitoring. Alleen Stichting Wold- en Waard is hiervan uitgezonderd, omdat deze geen bezit heeft in het aardbevingsgebied. De aangeleverde dPi 2015 is het uitgangspunt voor individuele gesprekken. Deze gesprekken kunnen leiden tot nadere afspraken en interventies.”
“
In dit laatste hoofdstuk zijn de belangrijkste bevindingen uit de negen deelonderzoeken naar de effecten van de aardbevingen op het functioneren van de woningmarkt in de negen gemeenten uit het kerngebied van de bevingen in kaart gebracht. De meest in het oog springende resultaten uit deze negen deelonderzoeken zijn het gevoel van onzekerheid en onveiligheid, de sterk gedaalde leefbaarheid, het gebrek aan vertrouwen en transparantie met betrekking tot het ontwikkelde beleid en de ingezette procedures bij de bewoners in het aardbevingsgebied. Deze uitkomsten leiden tot psychosociale problemen bij een deel van de bewoners uit het aardbevingsgebied. Van de bijna 53.000 huishoudens in de negen aardbevingsgemeenten voelen ruim 15.000 huishoudens zich onveilig. Dat is 29% van het totaal aantal huishoudens. Bijna 4.000 huishoudens kampen met psychische problemen als gevolg van de aardbevingsproblematiek. Over het algemeen geldt, hoe groter de aardbevingsintensiteit (gemeten aan de hand van het aantal vastgestelde schades), hoe groter de impact van de aardbevingen op het wonen. Van een heel sterke samenhang is echter geen sprake: in de gebieden met een lagere aardbevingsintensiteit is de impact van de aardbevingen vaak groter dan op basis van het aantal schades verwacht kan worden, terwijl voor het gebied met een hoge aardbevingsintensiteit juist het omgekeerde geldt. Ook de bewoners van gebieden met een lagere aardbevingsintensiteit ervaren duidelijk de negatieve gevolgen van de aardbevingsproblematiek. Hierbij gaat het niet alleen om de concrete fysieke effecten van de aardbevingen, maar ook om onzekerheid over de impact van toekomstige aardbevingen en het negatieve beeld dat de regio als gevolg van de aardbevingsproblematiek heeft gekregen. Kortom, overal in het aardbevingsgebied heeft de aardbevingsproblematiek een substantiële impact op het wonen en het woongenot, waarbij de aardbevingsintensiteit (samen met een aantal andere determinanten waaronder bevolkingskrimp) vervolgens zorgt voor een nadere ruimtelijke differentiatie van deze impact. Ook gaat het feitelijk niet alleen over de aardbevingsproblematiek maar over de gaswinningsproblematiek over de volle breedte.”
“
• In dit onderzoek is het effect van aardbevingen en aardbevingsrisico op de huizenprijzen in een nieuw afgebakend risicogebied in de provincie Groningen onderzocht. Het onderzoek richt zich op de periode van augustus 2012 (de beving in Huizinge) tot en met juni 2017. Er is zowel naar een eventueel imago-effect voor het gebied als geheel, als naar het effect van de bevings- en schadehistorie op de verschillende plekken in het gebied gekeken.• Uit het onderzoek blijkt dat een imago-effect binnen een gebied met dertig procent of meer geaccepteerde schadegevallen ten opzichte van de totale woningvoorraad aannemelijk is en binnen een gebied met twintig procent of meer schadegevallen niet uit te sluiten. Het risicogebied is daarom gedefinieerd als het gebied met twintig procent of meer geaccepteerde schadegevallen ten opzichte van de totale woningvoorraad.• Binnen dat risicogebied komt het netto prijseffect voor de gehele periode gemiddeld uit op 2,2% per woning. Omdat de bevings- en schadehistorie sterk variëren, is het prijseffect afhankelijk van de specifieke ligging binnen het risicogebied en zijn er grote individuele verschillen.• Ook lijkt het prijseffect van aardbevingen en aardbevingsrisico te variëren in de tijd. Aan het begin van de periode – van augustus 2012 (‘Huizinge’) tot en met januari 2014 (de aankondiging van diverse compenserende maatregelen) – was het gemiddelde prijseffect het grootst. Sindsdien – en met name sinds juni 2016 (de aankondiging van verdere productiebeperkingen) – is het gemiddelde prijseffect afgenomen, en lijken de verschillen binnen het risicogebied juist verder toe te nemen.”
“Bij het merendeel van de respondenten is sprake van een probleem met de verkoop. Het motief om te verkopen is voor een deel van de respondenten rechtstreeks verbonden aan de impact van aardbevingen, voor veel anderen is het een bijkomend motief. Daarnaast is er een groep die min of meer los van de aardbevingsimpact hoe dan ook wil verkopen, maar daarin wel belemmerd wordt door de moeilijke markt in het aardbevingsgebied. (…) Wanneer een woning eenmaal in een ‘prop in de markt’ is terecht gekomen, heeft een kleine verlaging van de vraagprijs niet veel effect meer. Voor verkopers die weigeren de vraagprijs substantieel te verlagen, of dat zich simpelweg niet kunnen veroorloven, leidt het uitblijven van de verkoop tot grote frustratie. Men kan de eigen toekomstplannen niet meer realiseren en heeft het gevoel gevangen te zitten. Datzelfde overkomt na verloop van langere tijd ook de groep respondenten met een minder acute urgentie, maar niettemin een onmiskenbare wens om te verkopen. Daarbij horen bijvoorbeeld ouderen die naar een meer geschikte andere woning zoeken. Van de woningen die nog niet verkocht zijn, is de tekoopduur bij het sluiten van de enquête bijna 2 jaar. Dat is beduidend hoger dan wat in NVM rapportages en CBS onderzoek wordt gerapporteerd. Ook de mate waarin de vraagprijs wordt verlaagd, is groter dan de trend van de prijsontwikkeling van verkochte woningen die in CBS onderzoek wordt gerapporteerd. Het zelfde patroon is ook zichtbaar bij de woningen die wel verkocht zijn, deze springen er op beide punten eveneens ongunstiger uit dan de trends van NVM en CBS. We zien naar verhouding de meest ongunstige afwijkingen bij vrijstaande woningen. De laatste vraagprijs (die geldt op het moment dat een woning verkocht wordt) ligt gemiddeld genomen bij onze respondenten 6% boven de verkoopprijs. In dit opzicht wijkt de uiteindelijke transactieprijs niet veel af van wat in andere niet-overspannen woningmarkten rond de zomer van 2016 gebruikelijk was. Datzelfde geldt voor de verhouding met de WOZ waarde, zij het dat voor specifieke woningen in aardbevingsgemeenten de WOZ waarden soms extra zijn verlaagd in verband met het prijsdrukkend effect dat aan aardbevingen wordt toegeschreven. De mate waarin de verkoopduur langer wordt en vraagprijzen verlaagd worden, hangt samen met de intensiteit van aardbevingsinvloed in het 4 pc gebied waar de woning staat, maar ook met de vraag of de woning zelf schade heeft. Of die schade hersteld is, of zichtbaar is voor kopers heeft voor een aantal uitkomsten van het verkoopproces minder invloed. Er is een duidelijke samenhang tussen schademeldingspercentage per pc 4 gebied en variabelen die significant van invloed zijn op het verkoopproces. Hierbij kan worden gedacht aan impact op woongenot, stress, ongenoegen over de rompslomp van schadeherstel, verhuisgeneigdheid, al dan niet weer een woning in het aardbevingsgebied willen kopen. Maar ook de daadwerkelijke schade aan de te verkopen woning (hoe vaak, hoe zwaar, al dan niet hersteld of zichtbaar) heeft invloed: vaak gaat het dan om de eerste twee aspecten van schade, voor sommige aspecten van het proces ook herstel en/of zichtbaarheid. (…)Naast de impact van aardbevingen hangt het succes van de verkoop ook samen met het type woning: vrijstaande woningen en twee onder een kap woningen worden moeilijker verkocht dan rijwoningen en de enkele appartementen in de respons. Voor een deel daarmee samenhangend doen zich ook meer problemen voor in het hogere prijssegment.(…)Het onderzoek maakt duidelijk dat er als gevolg van de aardbevingen in hoge mate sprake is van een gesloten regionale woningmarkt. Voor zover verkopen slagen is er uitstroom naar buiten de regio, maar er komen heel weinig kopers van buiten de regio naar binnen. Het stigma effect van aardbevingen zorgt ervoor dat kopers van buiten de regio wegblijven. Die lijken niet gevoelig te zijn voor verschillen in aardbevingsimpact binnen de regio, maar mijden het gebied in zijn totaliteit. Dit verzwakt de onderhandelingspositie van verkopers. Binnen de regio zoeken mensen heel gericht naar mogelijkheden om een betere of meer gewilde / meer geschikte woning te kopen, en in specifieke marktsegmenten is er daarom nog steeds omzet, soms ook met een korte verkoopduur en een redelijke prijs. Schade aan de individuele woning maakt niet dat deze onverkoopbaar wordt, maar heeft wel invloed op prijs en verkoopduur, en op de manier waarop verkopers in het proces staan. Omdat een belangrijk deel van de transacties die nog wel plaats vinden gesloten wordt tussen personen uit de regio betekent dit dat de (potentiële) verkopers van vandaag de kopers van morgen zijn die op hun beurt weer kunnen bijdragen aan het oplossen van het probleem van een volgende verkoper – een ‘treintje dat moet gaan rijden’. Er is een hoge mate van overeenstemming tussen wat de respondenten zeggen over wat kopers belangrijk vinden (met een accent op ‘schademanagement’) en wat de dingen zijn waar zij zelf als koper op zouden letten. Daaruit concluderen we dat het segment van de markt dat nog dynamiek heeft gedomineerd wordt door een bijzonder goed geïnformeerde groep potentiele kopers die bekend is met de regio. (…)Tegelijk is er een segment woningen dat feitelijk buiten de marktcirculatie staat. Dat wordt bijvoorbeeld geïllustreerd door de onverminderd slechte verwachtingen over vraagprijs en verkoopsucces in de logboeken. Het feit dat woningen uit dit gestagneerde segment niet of nauwelijks worden verkocht draagt er wel aan bij dat de prijzen in de segmenten waar nog wel omzet is redelijk op peil blijven. Binnen dit globale beeld zijn nog een groot aantal deeluitkomsten te vermelden:(…) De aardbevingen zijn bij een kwart van de respondenten een belangrijke reden om hun woning te koop te zetten. Ruim de helft van de respondenten heeft de vraagprijs tussentijds verlaagd. Aardbevingen zijn als reden om de vraagprijs te verlagen belangrijker dan de algemene situatie op de woningmarkt (zoals de crisis die achter ons ligt) of krimp. Publiciteit over aardbevingen draagt bij aan een stigma van woningen dat negatief uitwerkt op het verkoopproces van individuele woningen, maar respondenten beseffen tegelijk dat aandacht voor de aardbevingsproblematiek in landelijke media nodig is om het beleid te beïnvloeden. Bijna een kwart van de woningen is in de loop van het verkoopproces een of meerdere keren kort van de markt genomen. In dit onderzoek is de verkoop / tekoopduur bepaald door alle perioden dat een woning te koop stond samen te nemen. Een meerderheid van de respondenten dacht in augustus 2016 het komende jaar de vraagprijs te moeten verlagen; de respondenten die van oktober 2016 tot april 2017 logboeken hebben bijgehouden verwachten (nog) geen keer ten goede. Driekwart van de woningen heeft schade, voor het merendeel is deze (gedeeltelijk) erkend door NAM/CVW. Het erkende bedrag ligt echter gemiddeld ongeveer de helft lager dan het geclaimde bedrag. Vier van de vijf geïnteresseerde kopers houden rekening met aardbevingen, en vooral de verschillende aspecten van schade aan de woning hebben hun belangstelling.(…) Bijna de helft van de respondenten doet voor eigen rekening aanvullende investeringen bij schadeherstel en/of toepassing van de waardevermeerderingsregeling. Hiervan kon geen significant effect op de kans op verkoop worden aangetoond, maar het is wel een factor die bijdraagt aan een hogere verkoopprijs.(…) Voor een woning met goed en netjes gerepareerde schade zou het grote merendeel van de respondenten (toch) minder bieden dan voor een identieke woning zonder schade.
“
Take measures to ensure physical safety and mental health of the people residing in the area of gas extraction in Groningen, as well the security and safety of their homes; provide proper compensation to the victims; and prevent future occurences of damage related to gas extractions.”
5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg (in beide zaken)
Primair:
k. voor recht zal verklaren dat NAM jegens de corporaties onrechtmatig handelt en heeft gehandeld op grond van artikel 6:177 lid 1 sub b BW en/of artikel 6:174 lid 3 BW en/of artikel 6:162 BW;
€ 63.666,56, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen vergoeding en
Zij heeft het volgende beslist:
“
5.1 verklaart jegens Stichting WAG en de woningcorporaties in beide zaken voor recht dat NAM aansprakelijk is voor de schade bestaande uit waardevermindering van de onroerende zaken gelegen in het gebied waar aardbevingen ten gevolge van gaswinning door NAM voorkomen, en dat die schade voor vergoeding in aanmerking komt ongeacht of er fysieke schade aan de onroerende zaken is opgetreden en ongeacht of de onroerende zaken al dan niet zijn verkocht,
en NAM veroordeeld in de proceskosten, onder uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de veroordelingen tot betaling van een geldsom en onder afwijzing van het meer of anders gevorderde.
a. NAM is op grond van artikel 6:177 BW aansprakelijk voor schade door bodemdaling ten gevolge van gaswinning. NAM heeft die aansprakelijkheid ook erkend (r.o. 4.22);
b. Het staat niet ter discussie dat de aardbevingen in Groningen worden veroorzaakt door de gaswinning (r.o. 4.2.3);
c. Indien de aardbevingen tot schade leiden, dient NAM deze schade te vergoeden. Deze schade kan in beginsel ook bestaan uit waardedaling van onroerende zaken, zelfs als deze waardedaling uitsluitend wordt veroorzaakt door het risico op toekomstige bevingen (r.o. 4.2.3 slot);
d. De vorderingen van WAG en de corporaties zijn slechts toewijsbaar indien de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Dat betekent dat er voldoende aanwijzingen moeten bestaan dat onroerende zaken in het gebied waar aardbevingen door gaswinning voorkomen als gevolg daarvan in waarde zijn gedaald, ook als zij geen fysieke schade hebben geleden (r.o. 4.3.1);
f. In de beschikbare onderzoeksrapporten is sprake van een gemiddelde waardedaling van enkele procenten. Of in een bepaald geval daadwerkelijk sprake is van waardedaling zal in afzonderlijke procedures moeten worden vastgesteld. Er kan niet worden uitgesloten dat bepaalde woningen niet of nauwelijks in waarde zullen zijn gedaald en andere woningen meer in waarde zijn gedaald dan de in de rapporten vermelde gemiddelde percentages (r.o. 4.3.6 en 4.3.7);
g. Bij het antwoord op de vraag of de schade abstract kan worden begroot, dient voorop te worden gesteld dat abstracte schade(berekening) geen wettelijk begrip is. Artikel 6:97 BW bepaalt dat de rechter de schade dient te begroten op de wijze die het meest met zijn aard in overeenstemming is. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand dient te worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de rechter de schade abstract kan begroten mits deze wijze van begroting in overeenstemming is met de schade. Er kan niet uit worden afgeleid in welke gevallen een abstracte wijze van schadevergoeding op zijn plaats is. Ook in de jurisprudentie is geen duidelijke lijn te onderkennen als het gaat om de vraag wanneer de abstracte methode kan worden toegepast (r.o. 4.4.8 en 4.4.9);
h. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt wel dat kan worden geabstraheerd van de vraag of de waardevermindering door verkoop wordt gerealiseerd en van het feit dat de schade naar het moment van de beschadiging wordt begroot van het feit dat de schade door tijdverloop wegebt. Uit het Oranje Nassaumijnen-arrest kan worden afgeleid dat schadevergoeding wegens waardevermindering van een onroerende zaak kan worden afgeleid door de enkele belasting met een duurzaam risico. Uit de besproken arresten kan worden geconcludeerd dat rechtvaardiging voor toepassing van een abstracte schadeberekening kan worden gevonden in de omstandigheid dat sprake is van een blijvende of duurzame waardevermindering en dat abstracte berekening van schade haar grens vindt waar deze ertoe leidt dat meer dan de werkelijk geleden schade wordt vergoed (r.o. 4.4.10 t/m 4.4.12);
i. De eigenaren van onroerende zaken kunnen reeds op dit moment door de aannemelijk geachte waardevermindering (zie hiervoor onder e) in hun vermogen worden getroffen, zodat sprake kan zijn van schade die voor vergoeding in aanmerking komt. De aard van deze schade verzet zich er niet tegen dat zij wordt vastgesteld ongeacht verkoop. De begroting van de schade behoeft dan ook niet te worden uitgesteld enkel en alleen omdat nog niet tot verkoop van de woning is overgegaan (r.o. 4.4.14);
j. De fluctuatie in de waardeontwikkeling noch de door NAM verwachte gunstige effecten van bovengrondse en ondergrondse maatregelen staan eraan in de weg om de schade reeds nu (ongeacht verkoop) te begroten. Daarbij is van belang dat er geen enkel aanknopingspunt is voor de gedachte dat de waardevermindering binnen afzienbare termijn volledig zal verdwijnen (r.o. 4.4.15);
k. Bij de begroting van de schade vanwege schadevermindering mag enkel de invloed van de aardbevingen meewegen; normale marktomstandigheden dienen buiten beschouwing te worden gelaten. Ook kan rekening worden gehouden met bestaande en toekomstige ontwikkelingen (waaronder het risico op aardbevingen met een heviger frequentie) die naar verwachting een aantoonbaar en duurzaam effect kunnen hebben op de uiteindelijke omvang van de schade. Dat dient in een vervolgprocedure te geschieden. Vergoeding van een dergelijk risico en verdiscontering van goede en kwade kansen staat eraan in de weg dat de benadeelden op dezelfde gronden en op hetzelfde feitencomplex een nieuwe vordering kunnen indienen indien dat risico zich daadwerkelijk realiseert (r.o. 4.4.16);
l. Het reeds nu vergoeden van schade bestaande uit waardevermindering leidt niet tot een onredelijk resultaat. Dat sprake is van schade vanwege waardevermindering is voldoende zeker. Nu niet te verwachten is dat binnen afzienbare tijd een eindtoestand zal worden bereikt en nu bij de begroting rekening kan worden gehouden met goede en kwade kansen, staat het feit dat het moeilijk is de omvang van de schade te begroten op zichzelf niet aan vergoeding in de weg. Het is onrechtvaardig wanneer vergoeding van de waardevermindering, die het gevolg is van de gaswinning door NAM - waarbij NAM, de Staat en de samenleving veel baat hebben - pas kan plaatsvinden bij verkoop van de woning en/of staking van de gaswinning (r.o. 4.4.17);
m. De slotsom is dat WAG en de corporaties in beginsel nu - ongeacht verkoop en ongeacht of sprake is van fysieke schade - aanspraak kunnen maken op vergoeding van schade vanwege waardevermindering van onroerende zaken ten gevolge van de gaswinning (r.o. 4.4.18);
n. Een afzonderlijke verklaring voor recht dat deze schade volgens de leer van de abstracte schadeberekening
dientte worden begroot is niet toewijsbaar. De methode van schadeberekening kan niet voor alle betrokken woningen worden vastgesteld omdat de situatie zich door verkoop van de woningen kan wijzigen. Bij verkoop ligt concrete begroting van de schade vanwege waardevermindering in de rede (r.o. 4.4.18);
o. Niet valt in te zien waarom de corporaties niet dezelfde vorm van schade lijden als particuliere woningeigenaren, zodat ook zij belang hebben bij de gevorderde verklaring voor recht dat deze schade reeds nu voor vergoeding in aanmerking komt. Indien de schade van de corporaties bestaat uit bijvoorbeeld financieringsschade lijkt een concrete berekening voor de hand te liggen (r.o. 4.4.18 slot);
p. Indien schade bestaande uit waardevermindering ongeacht verkoop wordt vastgesteld, is de schade ontstaan en de vordering tot schadevergoeding opeisbaar op het tijdstip waarop de waardevermindering is opgetreden. Dat tijdstip is vanwege het karakter van de waardevermindering - die zich “glijdend” heeft gemanifesteerd - hier niet exact vast te stellen. In de gegeven omstandigheden is het hanteren van de taxatiedatum als uitgangspunt voor de waardering het meest in overeenstemming met de redelijkheid en billijkheid. Opgemerkt moet worden dat individuele belanghebbenden in beginsel niet een tweede keer een schadevergoeding kunnen claimen (r.o. 4.4.20);
q. Gelet op het voorgaande komt de door gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van de peildatum niet voor toewijzing in aanmerking. Er bestaat geen grond om op dit punt een onderscheid te maken tussen woningen met en zonder fysieke schade (r.o. 4.4.20).
6.Ontvankelijkheid
grieven 10 tot en met 12bestrijdt NAM het oordeel van de rechtbank dat WAG in haar (primaire) vorderingen kan worden ontvangen. In grief 11 wordt voorts betoogd dat de woningcorporaties niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen. Het hof zal deze grieven gezamenlijk bespreken.
voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt[cursivering Hof]. Met de regeling van art. 3:305a BW is beoogd een effectieve en efficiënte rechtsbescherming te bieden aan personen voor wier belangen een rechtspersoon als bedoeld in die bepaling opkomt. Een collectieve actie is in beginsel mogelijk als de bij de vordering betrokken belangen zich voor bundeling lenen.
3:305a BW per 1 juli 2013 (Kamerstukken 33126, nr. 7) waarin de Minister opmerkt:
NJ1993, 573. Echter, in hoger beroep heeft NAM dit ontvankelijkheidsverweer, wat daar verder van zij, prijsgegeven door op een uitdrukkelijk vraag van het hof te antwoorden dat tegen de subsidiaire vorderingen geen ontvankelijkheidsverweer wordt gevoerd. Het hof ziet mede daarom ook ambtshalve geen aanleiding voor een ander oordeel, temeer nu de vorderingen oorspronkelijk (inleidende dagvaarding) al strekten tot verklaringen voor recht aangaande "door de deelnemers aan de Stichting WAG geleden en nog te lijden schade" en NAM in geen enkel procedureel belang is geschaad door het ontbreken van een incident tot voeging of tussenkomst
(door WAG, die zelf al partij was in die procedure ten aanzien van vorderingen gebaseerd op precies dezelfde grondslagen
).Het voorgaande betekent dat WAG in haar subsidiaire vorderingen gebaseerd op volmacht en lastgeving ten aanzien van de in productie 75 genoemde deelnemers kan worden ontvangen. Waar in de eerste subsidiaire verklaring voor recht mede wordt gevorderd namens "toekomstige deelnemers" is de vordering echter te onbepaald. Die toekomstige deelnemers konden op dat moment vanzelfsprekend nog geen volmacht of last aan WAG hebben gegeven. Het hof tekent hierbij aan dat in hoger beroep bij gelegenheid van de pleidooien weliswaar een actuele deelnemerslijst door WAG is overgelegd , echter zonder dat dit heeft geleid tot aanpassing van de (subsidiaire) vorderingen.
- desnoods ambtshalve - een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat uit. Hieruit volgt dat de rechter, voor zover hem dat mogelijk is in het licht van het debat van partijen en met inachtneming van het contradictoire beginsel (hoor en wederhoor), de geschilpunten die partijen verdeeld houden dadelijk kan beslissen, ook als dat geschilpunten zijn die op zichzelf genomen in de schadestaat nog (verder) aan de orde kunnen worden gesteld, zoals vragen van causaal verband (o.a. HR 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010: BL2229,
NJ 2010, 229en, recent, HR 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2774). In dit licht valt niet in te zien waarom een beslissing over de vraag of de woningcorporaties recht hebben op vergoeding van waardevermindering ongeacht fysieke beschadiging en ongeacht verkoop niet reeds in de hoofdzaak kan worden genomen, juist nu in die hoofdzaak uitvoerig hoor en wederhoor op dit punt heeft plaatsgevonden. Grief 11 wordt dus in zoverre verworpen.
7.Prejudiciële vragen?
8.Bespreking van de (overige) grievenReikwijdte van het appel
Het hof zal dan ook, om een dergelijke reformatio in peius te voorkomen, slechts beoordelen of de subsidiaire variant van de door de rechtbank toegewezen vorderingen van WAG toewijsbaar zijn. Voor wat betreft de vorderingen van de corporaties geldt dat in hoger beroep alleen de toewijsbaarheid van de vordering onder l. en het slot van n. nog aan de orde is.
Het voorgaande betekent dat in het hoger beroep, naast de in eerste aanleg toegewezen vorderingen onder b., d., l., p., q., slot van c. en slot van n., de toewijsbaarheid van de vorderingen onder g., h., slot van i. (WAG), l., en p. en q. (WAG en de corporaties) aan de orde is. Ten aanzien van de vorderingen onder i. en m. - de vorderingen betreffende de peildatum - geldt dat de rechtbank in de overwegingen wel een peildatum heeft genoemd en dat daartegen ook een grief is gericht. De peildatum zal in dat kader aan de orde komen.
- materieel - niet in een nadeliger positie dan zij zou hebben verkeerd indien het vonnis in eerste aanleg in stand zou zijn gebleven.
Kernvraag
grieven 1 tot en met 9 en 15, in volle omvang aan het hof voor. De grieven hangen met elkaar samen. Het hof zal ze dan ook tezamen behandelen.
Toetsingskader
“
Aan dit artikel is een nieuwe eerste zin toegevoegd, die beoogt een wettelijke basis te geven aan abstracte en andere wijzen van schadebegroting. Het komt erop neer dat de rechter bij de begroting van schade en ook bij de keuze op welke wijze de begroting moet plaatsvinden, een grote mate van vrijheid heeft (…). Zoals reeds aangestipt, geeft de regel aan de rechter mede de vrijheid om tot een abstracte wijze van schadeberekening te komen. Op de vraag in welke gevallen deze op haar plaats is, is moeilijk een algemeen antwoord te geven. Dit antwoord is dan ook in beginsel aan de rechter overgelaten. Wel bevat het nieuwe wetboek voor een aantal belangrijke gevallen bijzondere regels op dit punt, met name in de artikelen (…).”
De rechter heeft dus een aanzienlijke, maar niet een onbegrensde vrijheid. Deze vrijheid betekent immers niet dat de rechter in een bepaald type gevallen naar believen kan kiezen en nu eens concreet en dan weer abstract mag begroten. In gevallen waarin in de rechtspraak van de Hoge Raad is gekozen voor een abstracte benadering (zoals bij beschadiging van roerende zaken) is daarmee duidelijk dat zij ook in vergelijkbare gevallen aangewezen is (AG Hartlief, ECLI:NL:PHR:2016:1123, nr. 4.11).
NJ 2009, 387) overwoog de Hoge Raad:
“
3.3 (…) Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat zijn schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval.3.4 Op dit uitgangspunt zijn in de rechtspraak echter, zowel op praktische gronden als om redenen van billijkheid, in bijzondere gevallen uitzonderingen aanvaard.”
Dat betekent niet dat deze arresten niet van belang zijn. Ze kunnen helpen om het gebied waarbinnen abstracte schadebegroting in beginsel mogelijk (dus niet: geboden) is, af te bakenen. Om die reden zal het hof nagaan wat de Hoge Raad in die arresten over de aan hem voorgelegde situaties heeft beslist.
Wanneer uit de te bespreken arresten volgt dat de aan het hof voorgelegde situatie in lijn ligt met situaties waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat abstractie niet mogelijk is, dan wel geheel uit de toon valt bij de door de Hoge Raad berechte situaties waarin werd geoordeeld dat abstractie wel kon plaatsvinden, vormt dat een aanwijzing dat abstractie in dit geval niet voor de hand ligt.
Wanneer uit de bespreking van de arresten volgt, dat abstractie ook in dit geval in beginsel mogelijk is, zal het hof daarna beoordelen of abstractie in dit geval ook daadwerkelijk moet plaatsvinden. Bij die beoordeling is, zoals overwogen, doorslaggevend of abstractie tot een redelijk resultaat leidt en doelmatig is.
Arresten van de Hoge Raad over abstracte schadebegroting van waardevermindering
NJ 1964, 449) overwoog de Hoge Raad dat de eigenaar van een bij een aanrijding beschadigde auto naast de (abstract begrote) herstelkosten ook aanspraak heeft op resterend waardeverlies, ook al ‘realiseert’ dat waardeverlies zich niet omdat hij niet verkoopt, en ook al zal dit waardeverlies naarmate de tijd verstrijkt ‘wegebben’. De Hoge Raad overwoog:
“
dat dit een en ander echter niet wegneemt, dat het vermogen van den eigenaar door de aanrijding terstond een vermindering ondergaat gelijk aan de vermindering van de waarde van den auto, die het gevolg is van de omstandigheid, dat bij de waardebepaling in aanmerking moet worden genomen het op dat ogenblik te waarderen, door de aanrijding geschapen risico van het blijken van een gebrek;
"
NJ 1979, 384) betreft een geschil over de toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht. Op grond van deze wet heeft Binnendijk aanspraak op vergoeding van zijn schade vanwege de aanleg en instandhouding door EMI van een hoogspanningsleiding boven zijn perceel. Binnendijk heeft onder meer aanspraak gemaakt op schade vanwege waardevermindering van zijn perceel, maar deze schadepost is in hoger beroep door de rechtbank afgewezen omdat “
een zodanige waardevermindering zonder meer nog niet een (concrete) schade oplevert, welke ingevolge art. 1 Belemmeringenwet Privaatrecht voor vergoeding in aanmerking komt.”
De Hoge Raad casseerde:
“In de in art. 1 der wet voorkomende woorden 'behoudens schadevergoeding' is geen beperking van het recht op schadevergoeding gelegen, en uit de geschiedenis van de wet blijkt, dat is gedacht aan een recht op volledige schadevergoeding. De opvatting dat de in waardevermindering gelegen schade op zichzelf niet voor vergoeding in aanmerking komt, vindt derhalve in de wet geen steun. Aan het recht op vergoeding van deze schade staat niet in de weg, dat de omvang ervan in geschil is.
“
Dat betekent dunkt mij niet dat de rechter, bij toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht, bevoegd zou zijn begroting van schade uit te stellen ook indien deze reeds zou zijn ingetreden. De bevoegdheid de beslissing uit te stellen bestaat alleen t.a.v. schade die afhankelijk is van toekomstige factoren, dat is schade die nog niet, of nog niet geheel, is ingetreden. Schade die bestaat in waardevermindering is echter al ingetreden op het tijdstip dat het werk werd aangebracht. De rechter kan dan ook zijn beslissing omtrent schade door waardevermindering niet uitstellen, alleen omdat de rechthebbende nog niet tot verkoop van zijn recht is overgegaan.”
Het hof is met annotator Mijnssen van oordeel dat de mogelijkheid van uitstel alleen bestaat t.a.v. nog niet ingetreden schade.
NJ 1980, 466) heeft woningeigenaar Van den Broeck vergoeding gevorderd van Oranje Nassau Mijnen van de schade die hij heeft geleden ten gevolge van de verzakking van zijn woning vanwege de mijnbouw. Naast de kosten van herstelwerkzaamheden heeft hij een vergoeding gevorderd voor de blijvende minderwaarde van zijn woning, die volgens hem ook na het herstel nog scheef staat. Het hof heeft een schadevergoeding van fl. 40.000,- toewijsbaar geoordeeld. Dit bedrag was door deskundigen berekend en Van den Broeck had zich bereid verklaard met betaling van dit bedrag de schade als definitief geregeld te willen beschouwen. De Hoge Raad verwierp het tegen deze beslissing gerichte cassatiemiddel met de volgende overweging:
“Hetgeen het Hof hieromtrent heeft geoordeeld komt hierop neer: dat het feit dat de schade ook thans nog doorgaat en dat de nawerking van de mijnexploitatie nog wel tien jaren meetbaar kan zijn, reeds thans een waardeverminderende invloed op het pand uitoefent omdat de verkoopwaarde daardoor reeds thans nadelig wordt beïnvloed; dat deze reeds thans bestaande schade moet worden gewaardeerd op ƒ 40 000; dat dit bedrag tevens is te beschouwen als een afkoopsom ter zake van toekomstige waardevermindering.
NJ 1994, 286) wordt de gemeente Maassluis aansprakelijk gehouden voor de bouw van woningen op door de gemeente verkochte verontreinigde grond. Verschillende kopers hebben de gemeente aangesproken tot vergoeding van waardedaling van hun woningen. Enkelen van hen hebben hun woning inmiddels verkocht, Van Koppen c.s. niet. De gemeente heeft betoogd dat Van Koppen c.s., indien al sprake is van waardedaling, geen schade kunnen lijden zolang zij hun woning niet hebben verkocht en dat wanneer de bodem zal zijn gesaneerd van schade geen sprake meer kan zijn. Het hof heeft geoordeeld dat in een geval als dit de schade in verband met de waardedaling van een woning abstract mag worden berekend en dat, daarvan uitgaande, reeds op dit moment aannemelijk is dat Van Koppen c.s. door de bodemverontreiniging schade hebben geleden. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de bodemsanering een beperkt karakter zal hebben en dat ”
een waardedaling als gevolg van een geruchtenstroom, verband houdende met de onderhavige bodemverontreiniging, wel degelijk vergoedbare schade oplevert en dat psychosociale-effecten eveneens relevant zijn.” De oordelen van het hof moeten volgens de Hoge Raad “
aldus worden verstaan dat aannemelijk is dat Van Koppen c.s. niettegenstaande het feit dat zij hun woning niet hebben verkocht, schade hebben geleden in de vorm van waardedaling van de woning als gevolg van de bodemverontreiniging, en dat deze schade voor abstracte berekening in aanmerking komt.” Met dat oordeel heeft het hof volgens de Hoge Raad niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en de motivering ervan is niet onbegrijpelijk.
NJ 2000, 690) schadevergoeding van de gemeente omdat huizen die zij had gebouwd op van de gemeente gekochte grond in waarde waren gedaald vanwege een later gebleken bodemverontreiniging. Toen in de schadestaatprocedure beslist moest worden over de vordering was de grond inmiddels gesaneerd en rees de vraag of met de sanering rekening diende te worden gehouden. Het hof beantwoordde die vraag ontkennend, maar de Hoge Raad oordeelde anders:
“Ingevolge het bepaalde in art. 6:97 BW - dat ook het voor 1 januari 1992 geldende recht weergeeft - dient de rechter de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Het gaat in het onderhavige geval om schade welke bestaat in waardevermindering van door de eigenaar van bouwgrond daarop gebouwde woningen, ontstaan als gevolg van het later aan de dag treden van verontreiniging van die grond. Mede met het oog op hanteerbaarheid van de methode van schadebegroting, rechtvaardigt de aard van zodanige schade dat het de rechter vrijstaat bij het begroten daarvan te abstraheren van bepaalde, de bijzondere situatie van de benadeelde eigenaar betreffende, omstandigheden. In het bijzonder kan buiten beschouwing worden gelaten dat de eigenaar de woningen niet heeft verkocht (vgl. het onder 5.1 overwogene in HR 9 oktober 1992, nr. 14.671, NJ 1994, 286.
a. een aanrijding waarbij een auto beschadigd was (Schreuder/Van Driesten);
b. het aanbrengen van een hoogspanningsleiding boven een perceel, met de aantekening dat de Hoge Raad overwoog dat het de rechter vrijstaat om zijn beslissing over de schadebegroting uit te stellen (Binnendijk/EMI);
c. de beschadiging van een woning vanwege mijnbouw, waarbij de eigenaar had toegezegd met betaling van het toegekende bedrag de schade als geregeld te beschouwen (Oranje Nassau Mijnen);
d. bodemvervuiling (Gemeente Maassluis/Van Koppen en Gemeente Dordrecht Stokvast), waarbij de Hoge Raad in het laatste arrest overwoog dat bij de begroting van de schade rekening moet worden gehouden met het effect van een inmiddels plaatsgevonden sanering op de waardevermindering.
Redelijk en doelmatig – algemeen
a. is sprake van een transitiefase?
b. is sprake van (een blijvende) waardedaling ten gevolge van de gaswinning?
c. is de waardedaling te begroten wanneer geen verkoop plaatsvindt?
d. wat zijn de (praktische) bezwaren tegen abstracte begroting van schade vanwege waardedaling?
e. wat zijn de belangen van WAG en de corporaties bij abstracte begroting van schade vanwege waardedaling?
f. wat is in dit geval de betekenis van de aard van de schade?
Vervolgens zal het hof de balans opmaken.
Redelijk en doelmatig - transitiefase?
20 miljard m³ in 2021.
“1. Het totaal aantal aardbevingen tot het veld leeg is ligt vast, te weten ruim 1700 met een sterkte van 1 of meer. Tot 1 januari 2015 zijn er bijna 600 geregistreerd. Tot het einde van de productie kunnen we er dus nog 1100 verwachten.2. Het aantal aardbevingen per jaar hangt af van de productiesnelheid en is voorspelbaar, dat wil zeggen, kan worden berekend voor een gegeven productiesnelheid.3. Bij constante productiesnelheid neemt het aantal aardbevingen geleidelijk toe.4. De sterkteverdeling ligt ook vast en is gelijk aan de historische verdeling.5. De zwaarste beving die zich in Groningen redelijkerwijs kan voordoen heeft een sterkte van 4 op de Schaal van Richter.6. De aantallen bevingen en sterkten volgen de compactiecontouren van het veld. De meeste en sterkste aardbevingen doen zich voor in het Loppersum gebied.”
“(e)r blijft sowieso seismiciteit zolang het veld in productie is” en “(
a)ls je naar hetzelfde eindpunt van het veld gaat bestaan er in het hart van de zaak echter niet hele grote verschillen tussen Hagoort en NAM, de methode is anders maar de grondgedachte is hetzelfde.”
Bij dit oordeel heeft het hof nog niet in aanmerking genomen dat op 8 januari 2018 (na het pleidooi in hoger beroep) bij Zeerijp een aardbeving van 3.4 op de Schaal van Richter heeft plaatsgevonden. Het hof overweegt ten overvloede dat het feit dat een dergelijke zware aardbeving heeft plaatsgevonden steun biedt aan de verwachting van het hof dat ook in de toekomst aardbevingen van meer dan 2 op de Schaal van Richter zullen blijven voorkomen.
substantial to heavy damage (moderate structural damage, heavy non-structural damage)”, met als voorbeelden “
cracks in columns and beam column joints of frames at the base and at joints of coupled walls. Spalling of concrete cover, buckling of reinvorced rods. Large cracks in partition and infill walls, failure of individual infill panels.”
Volgens datzelfde winningsplan zullen DS1 en DS2 schades blijven optreden. Die schades hebben volgens het plan meer een maatschappelijk dan een levensbedreigend effect. Het hof tekent daarbij aan dat het bij DS2 schades volgens de Damage State gaat om “
moderate damege (slight structural damage, moderate non-structural damage)”, met als voorbeelden “
cracks in columns and beams of frames and in structural walls. Cracks in partition and infill walls; fall of brittle cladding and plaster. Falling mortar from the joints of wall panels.”
3.000 per kwartaal, hoewel niet uitgesloten kan worden geacht dat dit aantal door de recente zware beving in Zeerijp tijdelijk zal stijgen. Het hof tekent daarbij aan dat van de zijde van de corporaties bij gelegenheid van het pleidooi is opgemerkt dat de corporaties merken dat de meldingsbereidheid bij hun huurders afneemt, vanwege ‘het gedoe’ dat het gevolg is van een melding. Veel huurders hebben liever niet een paar keer per jaar enige tijd na een melding een stukadoor over de vloer. Wat daar ook van zij, naar het oordeel van het hof staat vast dat nog steeds sprake is van een substantieel aantal - ongeveer 10.000 per jaar - schademeldingen in het gebied. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de te verwachten seismiciteit dient ervan te worden uitgegaan dat ook in de komende jaren nog veel schademeldingen zullen worden gedaan. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat, zoals van de zijde van de corporaties - onweersproken door NAM - bij gelegenheid van het pleidooi naar voren is gebracht, niet kan worden uitgesloten dat naarmate meer bevingen met een op zich geringe grondversnelling plaatsvinden het effect van volgende geringe bevingen op een gebouw sterker wordt.
beoordelen. Na die vijf jaren kunnen ook woningen buiten die contour worden beoordeeld. Afhankelijk van het resultaat van de beoordeling zal versterking van woningen dienen plaats te vinden. Er kan dan ook zeker niet van worden uitgegaan dat de woningen in het risicogebied binnen afzienbare termijn zullen zijn versterkt. Integendeel, volgens de prognoses van de NCG duurt het nog vijf jaar voor alle woningen in het meest risicovolle deel van het gebied zullen zijn beoordeeld. Het is dan ook niet te verwachten dat de versterkingsoperatie binnen enkele jaren gevolgen zal hebben voor het aantal schademeldingen.
slotsomten aanzien van dit aspect (zie r.o. 8.19 onder a) is dat zich zowel wat betreft de hoeveelheid te winnen gas als wat betreft de maatregelen om de negatieve effecten van de gaswinning te voorkomen en ongedaan te maken, grote veranderingen hebben voorgedaan en dat naar verwachting nog meer veranderingen zullen volgen. In zoverre is sprake van een transitiefase. Een belangrijk minpunt in dat opzicht vormt echter het gegeven van de schadeafwikkeling stilligt vanaf maart 2017. De verminderde winning heeft geleid tot een afname van de seismiciteit maar dat neemt niet weg dat er nog steeds veel aardbevingen met een kracht van meer dan 1 op de Schaal van Richter hebben plaatsgevonden en naar verwachting de komende jaren zullen blijven plaatsvinden. Ook het aantal schademeldingen is nog steeds substantieel en zal naar verwachting de komende jaren substantieel blijven.
Redelijk en doelmatig – blijvende waardedaling?
“
Het gaat dan om een gemiddelde voor het gehele risicogebied. Omdat zowel de bevingshistorie als de schadehistorie per woning verschilt, verschilt ook het prijseffect per individuele woning. Het prijseffect is groter op plekken waar zich meer bevingen hebben voorgedaan en woningen die in aanmerking zijn gekomen voor de Waardevermeerderingsregeling hebben gemiddeld minder waardedaling gekend.”
- Begin 2016 heeft de aan de Vrije Universiteit verbonden onderzoeker H.R.A. Koster in het rapport “Gaswinning, aardbevingen en huizenprijzen” de resultaten van zijn onderzoek naar het verband tussen de waardeontwikkelingen van woningen op basis van gegevens tot en met 2014 op 4-postcode niveau gepubliceerd. In de conclusies van zijn rapport heeft hij onder meer het volgende geschreven (blz. 11):
“Twee verschillende identificatiestrategieën leiden tot vergelijkbare resultaten: wanneer het aandeel woningen met schade met één %-punt stijgt, dalen woningprijzen met ongeveer 0.2%. Voor een standaarddeviatie toename in het aandeel woningen met schade is de prijsdaling ongeveer 3.3%, dus een niet verwaarloosbaar prijsverschil.”- In zijn rapport “Waardedaling van woningen door aardbevingen in de provincie Groningen” heeft prof. De Kam op basis van de uitkomsten van het onderzoek van Koster een schatting gemaakt van het waardeverlies van de totale woningvoorraad door de gaswinning. De Kam komt, voor een gebied van in totaal 19 gemeenten, uit op een gemiddeld waardeverlies van 3,0%;
- Het onderzoeksrapport van De Kam en Meij, aangehaald in r.o. 4.9.4, naar de ervaringen van verkopers van woningen in het risicogebied maakt melding van een duidelijke samenhang tussen het schademeldingspercentage per 4-postcode-niveau en “
variabelen die significant van invloed zijn op het verkoopproces.”
“woningen in het risicogebied gemiddeld voor bijna twee procent minder zijn verkocht dan het geval was geweest als er geen aardbevingen en aardbevingsrisico zouden zijn geweest.”Op dit punt bevestigt het rapport het hiervoor beschreven oordeel van het hof dat aannemelijk is dat sprake is van een duurzaam - het laatstgenoemde rapport dateert uit 2016 - negatief effect van de aardbevingen op de waarde van woningen in het risicogebied. In de conclusies van het rapport (blz. 67) wordt overigens benadrukt dat sprake is van een gemiddeld effect, dat per woning sterk kan verschillen. In het rapport wordt ook ingegaan op de vraag wat het gemiddelde prijseffect over vijf of tien jaar zal zijn. Die vraag is volgens Avg niet te beantwoorden. Het antwoord is afhankelijk van diverse onzekere factoren, zoals het aantal en de kracht van de bevingen in de toekomst, het ontstaan van schade, het al dan niet bijstellen van risicoanalyses en de effecten van investeringen in het gebied. Avg merkt aan het slot van het rapport op (blz. 68):
“Dit zijn allemaal onzekerheden die allemaal hun effect zullen hebben op de ontwikkeling van huizenprijzen in het gebied. Dus of er over vijf of tien jaar nog steeds een negatief prijseffect is, en zo ja of dat gemiddeld groter of kleiner is, is op basis van dit onderzoek niet te zeggen. Daarvoor is te zijner tijd meer onderzoek nodig.”
“
De prijsontwikkeling gemeten vanaf het derde kwartaal van 2012 tot en met het derde kwartaal van 2015 in het aardbevings(risico)gebied loopt iets meer dan 2% achter bij die in de referentiegebieden en dit verschil wordt toegeschreven aan aardbeving gerelateerde factoren, alhoewel niet geheel valt uit te sluiten dat er aanvullende oorzaken zijn voor de geconstateerde verschillen. De betrouwbaarheid van dit verschil wordt uitgedrukt door middel van een standaardafwijking. Deze bedraagt ongeveer 1%. Economisch gezien is het verschil in prijsverandering klein, maar wel statistisch significant verschillend van 0.Tot nu toe lopen de verschillen in ontwikkeling van prijzen en aantallen verkopen tussen risico- en referentiegebieden op, waardoor extrapolerend het onwaarschijnlijk is dat bij ongewijzigd beleid en risico perceptie deze verschillen op korte termijn, zeg per begin 2018, geheel zal[het hof leest: zullen]
zijn verdwenen; de ervaring tot nu toe is dat prijzen zich slechts langzaam aanpassen, in 3 jaar tijd met net iets meer dan 2%-punt.Het is daarom niet te verwachten dat prijzen zichsnelzullen aanpassen als gevolg van aanvullende investeringen in het risicogebied en eventuele beleidswijzigingen die bijdragen aan het verminderen van het risico op aardbevingen, zoals het verder naar beneden vaststellen van de gaswinning; immers tot nu toe hebben beleidsmaatregelen niet kunnen voorkomen dat de prijsverandering in het risicogebied achterblijft bij die van het referentiegebied. Wat de effecten op (middel)lange termijn zullen zijn, is op basis van de uitgevoerde modelanalyses niet te zeggen, maar het is waarschijnlijk dat bij substantiële investeringen in de regio en vermindering van de gaswinning prijzen zich op (middel)lange termijn zullen aanpassen.Eveneens is op basis van de huidige modelanalyse niet mogelijk om iets te zeggen wat er met de prijzen zal gebeuren in het geval zich weer een zware aardbeving zou voordoen, gelijk aan of zwaarder dan die te Huizinge, maar het is aannemelijk om te veronderstellen dat prijzen dan wel hard zullen dalen. Prijzen zullen verschillend reageren op negatieve en positieve gebeurtenissen.”Ook het rapport van prof. Francke bevestigt het verband tussen de aardbevingen en de gemiddeld negatieve prijsontwikkeling in het risicogebied. Prof. Francke acht niet waarschijnlijk dat dit negatieve verschil op korte termijn zal zijn verdwenen. Hij acht het wel waarschijnlijk dat de prijzen op de (middel)lange termijn zullen verbeteren bij substantiële investeringen in de regio en vermindering van de gaswinning. Het hof stelt vast dat dit een verwachting betreft. Prof. Francke geeft immers aan dat over deze effecten op basis van de uitgevoerde modelanalyses niets valt te zeggen. Bovendien laat prof. Francke in het midden wat hij onder “(middel)lange termijn” verstaat. Ten slotte volgt uit het rapport van prof. Francke dat aannemelijk is dat de door hem verwachte positieve effecten van investeringen in de regio en een verminderde gaswinning ongedaan gemaakt zullen worden door een eventuele nieuwe zware aardbeving.
beperkt residueel prijseffect” dat is toe te schrijven aan aardbevingen en aardbevingsrisico’s, maar dat dit effect niet groter is dan een paar procent. Op blz. 48 wordt aangegeven dat het effect - het gaat dan om een gemiddelde - niet groter is dan -4,5%. Dat beperkte effect is volgens Spring een indicatie (blz. 10) “
dat de markt ervan uit lijkt te gaan dat schades aan huizen adequaat worden opgelost en zo veel mogelijk worden voorkomen.”
Spring benadrukt dat de schattingen op macro-niveau zich niet één op één vertalen naar prijseffecten op het niveau van een individuele woning (blz. 10). Voor wat betreft de te verwachten prijsontwikkelingen vat Spring haar bevindingen als volgt samen (blz. 11):
“De eventuele prijseffecten op zowel macro- als micro-niveau kunnen veranderlijk zijn over tijd. In dit rapport wordt een aantal (tot op zekere hoogte) vergelijkbare gevallen van externe verstoringen in Nederland geanalyseerd (aardbevingen en overstromingen). Dit levert geen eenduidige relatie op tussen externe verstoringen en waardedaling over tijd. Een van de onderzochte referentiegevallen is een reeks aardbevingen met een kracht van 2,8-3,5 op de schaal van Richter ten gevolge van gasproductie bij Bergermeer. Ondanks dat de kracht van de bevingen vergelijkbaar was met die rondom het Groningenveld en dat er meerdere bevingen over een wat langer tijdsbestek plaatsvonden, lijken die aardbevingen geen effect te hebben gehad op de woningmarkt. De bestudeerde gevallen geven – voor zover zij vergelijkbaar zijn met de situatie in het Groningse risicogebied – weinig aanleiding te veronderstellen dat eventuele waardedaling door externe verstoringen van blijvende aard zal zijn. Het feit dat waardedaling veroorzaakt door een externe verstoring significant kan veranderen over tijd is ook zeker relevant voor het Groningenveld. Zowel het aardbevingsrisico als de perceptie van het risico (en daarmee de eventuele prijseffecten die dit kan hebben) staan immers onder invloed van de maatregelen die NAM en de overheid hebben gepland en geïmplementeerd, de aangekondigde productiebeperkingen – waarvan het bevoegd gezag overtuigd is dat het de risico’s zal verkleinen – en de voortschrijdende wetenschappelijke kennis over de risico’s in het gebied. Zo is de inschatting van het aardbevingsrisico voor het gebied de afgelopen 2 jaar meerdere keren bijgesteld. Het ten enenmale vaststellen van een duurzaam prijseffect is – zowel op macro-niveau alsook op het niveau van een individuele woning – ook om die reden niet mogelijk. Het pakket aan maatregelen die NAM en de overheid treffen bestaat onder andere uit preventieve versterking, schadeafhandeling, en economische en leefbaarheidsinitiatieven. De totale investering die met dit pakket gemoeid is, is in het bestuursakkoord van 17 januari 2014 reeds geraamd op €1,3 miljard, maar zal op basis van de laatste schattingen met betrekking tot het aantal te versterken woningen en het aantal schadeafhandelingen kunnen oplopen tot €3,9 miljard. Een deel van deze maatregelen zal een directe waardevermeerdering tot gevolg hebben. Daarnaast zal er een indirect opstuwend effect uitgaan van de toename in economische activiteit en de daaruit resulterende koopkrachtstijging. Naar verwachting zal het pakket van de door NAM en de overheid geplande en geïmplementeerde maatregelen op de middellange termijn leiden tot een gemiddelde prijsstijging van 2,0 tot 4,0% in het risicogebied en de Categorie 2 gemeentes, en van 0,5 tot 1,5% in de rest van de Provincie Groningen. Deze stijging zal door het infaseren van de effecten van de maatregelen (deels) nog niet verdisconteerd zijn in het huidige prijsniveau. Gelet op de brief van de Minister van Economische Zaken van 18 december 2015 is daarnaast te verwachten dat nadere maatregelen, waaronder verdergaande productiebeperkingen, zullen worden getroffen waarvan mogelijk een gemiddeld positief effect op de woningmarkt in het risicogebied kan uitgaan.”
“
In een onlangs verschenen artikel “De taxonomie van de Nederlandse Gemeenten” (…) tonen Hol en Stohr aan dat veranderingen in de ruimtelijke omgeving beginnen bij de transformatie van de structuur van de bedrijvigheid. In de regel kost de transformatie van een gebied met een slechte economische structuur en conjunctuur enkele decennia voordat er sprake is van meetbare positieve effecten, zoals het veronderstelde effect op de woningwaarde. Daarnaast is een visie over hoe deze transformatie moet plaatsvinden, welke partijen erbij betrokken zijn en hoe het effect gemeten moet worden essentieel om een dergelijk traject in te gaan. Veel gemeenten in het aardbevingsgebied ontberen sterkte in de sociaal economische structuur en hebben een negatief geboorteoverschot en migratieoverschot zodat de bevolking daalt. Het grootste probleem van deze Groningse gemeenten is primair niet de aardbevingsproblematiek maar een zeer zwakke conjunctuur. Investeringen kunnen op de lange termijn effect hebben, mits gericht en met een duidelijk plan uitgevoerd. Er zijn legio voorbeelden van gebieden met een slechte economische structuur waar honderden miljoenen zijn geïnvesteerd zonder dat het enig positief effect heeft (bijvoorbeeld Charleroi in Wallonië). Meestal zijn de investeringen opgegaan in allerlei ruimtelijke projecten die niet passend bleken te zijn bij de sociaal economische structuur van het gebied."Het hof acht deze visie van Invisor overtuigend. Indien de grote investeringen in de economische en sociale structuur van de regio al enig positief effect zullen hebben op de waarde van de woningen in de regio, is naar het oordeel van het hof niet voldoende aannemelijk dat dit effect binnen enkele jaren al zal intreden.
Het hof kent dan ook (voor wat betreft dit onderwerp) geen betekenis toe aan het rapport van Spring.
“De internationale wetenschappelijke literatuur laat sprekende voorbeelden zien van studies die aardbevingen en andere natuurrampen, zoals overstromingen, in verband brengen met woningprijzen. Wie de beschikbare wetenschappelijke literatuur aan een analyse onderwerpt, moet allereerst concluderen dat aardbevingen en aardbevingsrisico’s inderdaad effect kunnen hebben op woningprijzen. Maar de internationale literatuur levert ook belangrijke nuanceringen op. Onze belangrijkste bevindingen zijn: Woningprijzen in aardbevingsgebieden worden sterk beïnvloed door (subjectieve) percepties van aardbevingsrisico’s. Deze percepties worden niet alleen bepaald door de feitelijke (objectieve) risico’s, maar ook door bijvoorbeeld informatievoorziening en door opgetreden aardbevingen. Zowel de risicoperceptie van aardbevingen als het effect daarvan op de ontwikkeling van grond of woningprijzen schommelt over de tijd. Media-aandacht kan invloed hebben op de risicoperceptie van aardbevingen, en daardoor ook op woningprijzen. Risicoreducerende maatregelen en financiële compensatie leiden tot hogere woningprijzen. Ook extra werkgelegenheid in de omgeving kan de woningprijzen positief beïnvloeden. Relatief grote effecten van aardbevingsrisico’s op woningprijzen komen uit studies die gebruik maken van enquêtegegevens of andere geschatte woningwaardes. Als gebruik wordt gemaakt van gerealiseerde verkoopprijzen blijkt het effect meestal kleiner. De aardbevingen in Noord-Nederland zijn licht vergeleken met de aardbevingen in andere landen in de beschreven internationale literatuur. De gemeten prijseffecten zijn logischerwijs in Nederland kleiner (ca. 2 procent) of statistisch niet significant. De prijseffecten van het risico op aardbevingen lijken kleiner te zijn dan die van het risico op overstromingen.”
Alle inwoners ervaren een gevoel van onzekerheid over de toekomst. De grote vraag is wanneer de volgende beving komt, maar ook hoe zwaar de volgende bevingen zullen zijn en daardoor is het moeilijk een plan te trekken voor de toekomst”(blz. 51).
“De mensen voelen zich niet meer veilig in hun eigen huis.”(blz. 72). In de media wordt nog steeds zeer geregeld (ruim) aandacht besteed aan de “aardbevingsproblematiek in Groningen”.
“dempend effect op de negatieve gevolgen van schaliegaswoningen”(blz. 6 SEO-rapport) vastgesteld. NAM heeft niet onderbouwd dat in het risicogebied de werkgelegenheid nu nog steeds toeneemt door de gaswinning. Dat ligt, gelet op het feit dat al tientallen jaren gas wordt gewonnen, ook niet door de hand. Het hof laat dan nog daar dat uit de formulering in het SEO-rapport volgt dat het waargenomen positieve effect het negatieve effect van de schaliegaswinning op de waarde van de woningen niet volledig kan compenseren.
slotsomten aanzien van dit aspect (zie r.o. 8.19 onder b) is dat de aardbevingen ten gevolge van de gaswinning een negatief prijseffect hebben op de woningen in het risicogebied, in die zin dat de woningen minder waard zijn dan ze zonder de aardbevingen zouden zijn geweest. Het betreft een gemiddeld effect, dat per woning in het gebied kan verschillen. Het is niet te verwachten dat dit (gemiddelde) effect binnen enkele jaren zal zijn verdwenen.
Redelijk en doelmatig – begroten zonder verkoop
“Marktwaarde is het geschatte bedrag waartegen een object tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper na behoorlijke marketing in een zakelijke transactie zou worden overgedragen op de taxatiedatum, waarbij de partijen met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang hebben gehandeld.”Van deze definitie kan dan ook worden uitgegaan.
“
Er kunnen daarbij verschillende taxatiemethoden worden toegepast, waarbij die van de vergelijkingsmethode bij het taxeren van individuele woningen het meest wordt toegepast. Hierbij analyseert de taxateur gerealiseerde verkooptransacties die zoveel mogelijk aansluiten bij de taxatie. Toepassing van de vergelijkingsmethode leidt tot enkele (verschillende) indicaties van de marktwaarde, die de taxateur op basis van zijn op ervaring en marktkennis gestoeld intuïtief inzicht, moet verzoenen.”
Dat de (hypothetische) marktwaarde op deze wijze dient te worden vastgesteld, wordt door NAM niet bestreden en in de door NAM overgelegde rapporten niet ontkend. Het hof leidt daaruit af dat om de schade vanwege waardevermindering te kunnen bepalen, altijd een zekere objectivering dient plaats te vinden: de waarde van de woning in de hypothetische situatie zonder aardbevingsrisico wordt benaderd aan de hand van de waarde van vergelijkbare woningen zonder dat risico. Dat zijn niet precies dezelfde woningen, ze zijn gelegen in een ander gebied en niet op hetzelfde moment verkocht. Uiteraard geldt daarbij dat als er meer gegevens over de verkoopprijs van vergelijkbare woningen zonder het aardbevingsrisico voorhanden komen het beter mogelijk zal zijn om de hypothetische marktwaarde van een woning met het aardbevingsrisico vast te stellen.
onmogelijkis om zonder daadwerkelijke transactieprijs de schade vanwege waardevermeerdering te begroten in het licht hiervan onvoldoende overtuigend onderbouwd.
Aan NAM kan wellicht worden toegegeven dat indien een woning wel is verkocht het voor de hand ligt bij de begroting van de schade de verkoopprijs tot uitgangspunt te nemen, maar dat betekent niet dat wanneer de woning niet wordt verkocht de schade niet kan worden begroot. Dat zal dan op meer abstracte wijze - geabstraheerd van een in concreto gerealiseerde verkoopprijs en op basis van de marktwaarde - moeten gebeuren, maar onmogelijk is dat niet. Dat de waardering van de schade in dat laatste geval afwijkt van de waardering op basis van de verkoopprijs, betekent nog niet dat de waardering niet op een juiste wijze heeft plaatsgevonden. Het verschil is het gevolg van de gekozen methode, (meer) abstract in plaats van concreet. Het hof heeft bij dit alles nog onbesproken gelaten dat ook de Waarderegeling voorziet in situaties waarin geen verkoop plaatsvindt en dus geen verkoopprijs beschikbaar is, zoals bij een boedelscheiding. In die situaties dient ook NAM zelf voor de bepaling van de situatie zonder aardbevingsrisico uit te gaan van de marktwaarde van de betrokken woning. Niet valt in te zien dat NAM ervoor zou kiezen om ook deze situaties onder het bereik van de Waarderegeling te laten vallen wanneer ze van mening zou zijn dat in deze situaties, vanwege het ontbreken van een verkoopprijs, de waardevermindering niet op een verantwoorde wijze kan worden vastgesteld.
Kendes (citerend uit het door haar als standaardwerk aangeduide “Taxatieleer Vastgoed I”):
“
Alle toekomstverwachtingen die op die datum in de markt bij kopers en verkopers leven (en de taxateur kenbaar zijn), [worden] door de taxateur ‘ingeprijsd’ in de marktwaarde op de peildatum. Een taxatie geldt dus weliswaar op één datum, de peildatum ‘kijkt’ naar voren: de taxatiewaarde reflecteert de toekomstverwachtingen zoals die bestaan in de markt bij marktpartijen en die herkenbaar zijn voor de taxateur.” (blz. 3)
En verder:
“Ten aanzien van het taxeren naar een peildatum in de toekomst volgt uit het vorenstaande dat een taxateur zich uitsluitend een oordeel kan vormen over toekomstverwachtingen die op de peildatum in de markt bekend zijn waardoor deze zich dient te onthouden van een oordeel op een toekomstige datum”(blz. 4).
Het Kendes-rapport wijst erop dat het gebruikelijk is dat een taxateur alle bij koper en verkoper kenbare toekomstverwachtingen ‘inprijst’ in de door hem vastgestelde taxatiewaarde. Volgens Kendes is dat in het risicogebied lastig, omdat rekening moet worden gehouden met aardbevingsgerelateerde risicofactoren, zowel in negatieve zin (blootstellingsrisico, stigma-effecten door media-aandacht, schadehistorie in de omgeving, etc.) als in positieve zin (de effecten van de door NAM en de Staat getroffen en te treffen maatregelen). Kendes:
“
Ondergetekenden zijn van mening dat de toekomstverwachtingen die samenhangen met aardbevingsrisico’s die op de peildatum in de markt bij kopers en verkopers spelen sterk afhankelijk zijn van tijd- en locatiegebonden feiten en omstandigheden. Zo zal een taxateur die een taxatierapport moet uitbrengen, op een peildatum die ligt direct na een aardbeving, de marktwaarde neerwaarts corrigeren op basis van in de markt levende onzekere toekomstverwachtingen. Ingeval diezelfde taxateur een taxatierapport moet uitbrengen op een peildatum die ligt in een periode zonder (recente) aardbevingen en in een gebied waarin de effecten van het maatregelenpakket van NAM zichtbaar zijn, zal deze taxateur geen aanleiding zien om de marktwaarde van het vastgoedobject te corrigeren op basis van in de markt levende toekomstverwachtingen. Daarmee is het effect van toekomstverwachtingen sterk afhankelijk van feiten en omstandigheden op de peildatum en daarmee in flux. Naarmate meer onzekere toekomstverwachtingen in de marktwaarde worden ingeprijsd neemt de onzekerheid van de marktwaardetaxatie, die onder normale marktomstandigheden toch al aan enige onzekerheid onderhevig is, verder toe” (blz. 5/6).
slotsomten aanzien van dit aspect (zie r.o. 8.19 onder c) is dat het hof NAM niet volgt in het betoog dat het niet (goed) mogelijk is om de schade vanwege waardevermindering te begroten wanneer de woning niet is verkocht. Op de problematiek van de keuze van de peildatum komt het hof hierna terug.
Redelijk en doelmatig – (praktische) bezwaren
gemiddeldeffect. Het effect verschilt per individuele woning, afhankelijk van onder meer de ligging van de woning in het gebied, het aantal voelbare aardbevingen ter plaatse, het aantal schades in de omgeving van de woning, de schade aan de woning zelf (of het ontbreken van schade), het type woning en de staat van onderhoud van de woning. Voor iedere woning afzonderlijk zal de schade dan ook moeten worden begroot. Dat is, gezien het aantal woningen in het risicogebied, nauwelijks mogelijk. Bovendien is ook nog onduidelijk wat het risicogebied is. In ieder onderzoek wordt dat gebied weer anders gedefinieerd, terwijl de epicentra van de aardbevingen verschuiven, waardoor een afbakening nog lastiger wordt, aldus NAM (MvG nrs. 127 - 165).
alternatieve methoden die gebaseerd zijn op een simpele en voor de betrokkenen inzichtelijke methode en die eveneens indien gewenst kunnen worden ingezet voor een waardecompensatie voor alle woningen in Groningen” (blz. 82). Het rapport van OTB biedt geen enkele aanknopingspunt voor de gedachte dat het niet mogelijk is een dergelijk model te ontwikkelen. Het hof acht aannemelijk dat wanneer NAM bereid is de schade vanwege waardevermindering op grond van een dergelijk model te vergoeden, een groot aantal eigenaren genoegen zal nemen met de uitkomst van de modelmatige berekening. Het hof wijst in dit verband ook op de mogelijkheid van een procedure op grond van artikel 7:907 e.v. BW.
NJ 2013, 219Reaal/Athlon) overwoog de Hoge Raad dat een veelvoorkomende schade een snelle afwikkeling volgens uniforme maatstaven vergt. Zo’n afhandeling wordt bevorderd door het hanteren van een forfaitair systeem waarover in de branche overeenstemming bestaat. Indien een dergelijk systeem bestaat, dient terughoudendheid te worden betracht bij het maken van uitzonderingen op grond van de concrete situatie. In het arrest benadrukt de Hoge Raad het normerende karakter van abstractie (standaardisering om ten behoeve van een vlotte afwikkeling debat te voorkomen). Op grond van dit arrest is, minst genomen, verdedigbaar dat wanneer een aanvaardbaar model wordt gehanteerd, de schade door waardevermindering van woningen die onder het bereik van het model vallen, ook volgens dat model worden afgewikkeld. In dit geval is sprake van een veelvoorkomende schade. Wanneer op basis van de gegevens uit de verrichte onderzoeken een model wordt ontwikkeld dat met instemming van de corporaties en WAG kan worden toegepast op in elk geval de meest voorkomende woningtypes, is dan ook terughoudendheid op zijn plaats bij het maken van uitzonderingen op grond van de concrete situatie.
Binnendijk/EMIheeft het hof overwogen dat de verwijzing door de Hoge Raad naar de bevoegdheid van de rechter het begroten van de schade uit te stellen ziet op toekomstige schade, niet op reeds ingetreden schade. Het betoog van NAM dat de rechter de begroting van schade ook kan uitstellen, en dat er reden is om dat in dit geval te doen, stuit hierop af.
Anderzijds heeft ook NAM geen aanspraak op terugbetaling van uitgekeerde schadebedragen indien de schade is begroot en na enige tijd blijkt dat het destijds begrote schadebedrag indien het dan zou moeten worden begroot, lager zou zijn.
Dordrecht/Stokvast).
Redelijk en doelmatig - belangen
“
In alle bewonerssessies bleek de waardedaling van de woningen een belangrijk onderwerp. De bewoners maken zich hierover ernstige zorgen zoals duidelijk blijkt uit de woordenwolk[hof: een bij het onderzoek toegepaste werkvorm].
De waardedaling van hun huizen is een van de grootste knelpunten voor woningeigenaren. (…)Veel woningeigenaren in 9 gemeenten van het aardbevingsgebied vragen zich af of ze nog wel moeten investeren in hun woningen nu ze de waarde van hun huizen zien dalen. Bij een aantal bewoners overheerst dan ook het gevoel dat ze hun oudedagsvoorziening kwijtraken of juist hun spaarpot voor onvoorziene gebeurtenissen. (…)Een direct gevolg van alle onzekerheid rond de verkoopbaarheid is dat veel huiseigenaren overwegen om niet meer in de eigen woning te investeren. Ze zien het als een nutteloze investering of ze hebben er geen energie meer voor.”
dientte worden berekend, niet toe te wijzen, aldus NAM.
magplaatsvinden dat het feit dat een onroerende zaak geen fysieke schade heeft en/of niet verkocht is niet in de weg staat aan vergoeding van de schade. In appel is dan ook niet de kernvraag of de schade vanwege waardevermindering abstract (in de hiervoor vermelde betekenis) begroot moet worden, maar of dat mag. Deze vraag is alleen opportuun omdat NAM heeft betoogd dat de schade vanwege waardevermindering niet abstract mag worden begroot. Dat de schade vanwege waardevermindering (in bepaalde gevallen) ook concreet kan worden begroot, staat tussen partijen niet ter discussie. Maar dat betekent niet zonder meer dat de corporaties geen belang hebben bij de door hen gevorderde verklaring voor recht dat deze schade ook abstract kan worden begroot. Die verklaring kan bijvoorbeeld de onderlinge afwikkeling buiten rechte ten aanzien van een groot aantal woningen van de corporaties bevorderen. De corporaties hebben, mede gelet op het standpunt van NAM over de (on)mogelijkheid van abstracte begroting, dus wel belang bij de door hen gevorderde verklaring voor recht. Dat blijkt ook uit het navolgende.
De aard van de schade
Binnendijk/EMIen, weliswaar wat minder evident,
Gemeente Maassluis/Van Koppenen
Gemeente Dordrecht Stokvast).
“Een en ander sluit echter niet uit dat schade voor anderen ontstaat. Indien het wenselijk is dat dezen de winningsactiviteiten gedogen, dan dient dit niet te betekenen dat zij daarmee ook de schade voor hun rekening moeten nemen. Deze schade dient voor rekening te komen van degene wiens activiteiten aanleiding zijn (geweest) voor het ontstaan ervan en die deze activiteiten tevens economische profijt heeft opgeleverd.”(Kamerstukken II 1998/1999, 26219, blz. 102).
Abstracte schadebegroting toelaatbaar?
- los van de vraag of de woningen zijn beschadigd en/of verkocht - kan worden begroot. Daar heeft het hof in aansluiting op hetgeen reeds is overwogen, de volgende redenen voor.
“
De Staat der Nederlanden en zijn inwoners hebben in de afgelopen decennia veel profijt gehad van de winning van gas in de provincie Groningen. De inwoners van deze provincie hebben daarvan óók en in toenemende mate hinder en schade ondervonden. Zij hadden en hebben reeds op grond van de aard van de aansprakelijkheid voor de schade recht op een fatsoenlijke en ruimhartige afwikkeling van deze schade en op een volledige vergoeding van de werkelijk geleden schade.”
De leidraad is steeds die van een ruimhartige benadering.
Kosten ex artikel 6:96 BW
grieven 13 en 14komt NAM tegen dit oordeel op. Het hof stelt bij de bespreking van deze grieven voorop dat de rechtbank de vordering van WAG betreffende deze kosten heeft toegewezen op de primaire grondslag. Zoals hiervoor is overwogen, kan WAG op basis van deze grondslag niet worden ontvangen in haar vorderingen. Dat geldt ook voor de vordering tot vergoeding van gemaakte kosten. Aldus bestaat bij afzonderlijke bespreking van deze grieven wat WAG betreft geen belang. WAG kan wel worden ontvangen in de vorderingen die zij (subsidiair) heeft ingesteld als lasthebber/gevolmachtigde van de deelnemers als genoemd in productie 75 (vgl. r.o. 6.8). Voor zover WAG bedoeld heeft de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten ook op deze subsidiaire grondslag in te stellen - helemaal duidelijk is dat niet -, is deze grondslag ondeugdelijk, nu de kosten niet gemaakt zijn door de deelnemers maar door WAG zelf. De facturen waarop de vordering is gebaseerd, zijn ook gericht aan WAG en niet aan de deelnemers. Dat ligt gezien de inhoud van de deelnemersovereenkomst ook voor de hand, omdat deze overeenkomst (in artikel 5 lid 2) bepaalt dat de kosten waartoe de overeenkomst aanleiding geeft voor rekening komen van WAG. De deelnemers hebben dan ook geen schade geleden bestaande uit buitengerechtelijke kosten, zodat WAG als lasthebber/gevolmachtigde van de deelnemers geen aanspraak heeft op vergoeding van deze kosten.
Dat geldt niet voor de vordering van de corporaties, nu niet ter discussie staat dat de corporaties de (andere) helft van de buitengerechtelijke kosten voor hun rekening hebben genomen. Het hof zal de vordering van de corporaties betreffende de buitengerechtelijke kosten dan ook inhoudelijk beoordelen aan de hand van de daartegen door NAM aangevoerde grieven.
Grief 15van NAM heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis en deelt het lot van die grieven.
De beoordeling van de vorderingen
- in beginsel per individuele woning en dus per woningeigenaar, en voor wat betreft de corporaties per corporatie op basis van het woningbestand van de desbetreffende corporatie - te worden vastgesteld. De uitkomst van die vaststelling kan in een individueel geval zijn dat geen sprake is van waardevermindering door het aardbevingsrisico. Maar dat betekent niet dat NAM niet aansprakelijk is voor de waardevermindering van onroerende zaken in - kort gezegd - het aardbevingsgebied door het aardbevingsrisico. Indien en voor zover die schade zich voordoet, is NAM daarvoor aansprakelijk.
€ 30.513,18 ex btw.