14.4.De minister heeft gelet hierop bij zijn instemmingsbesluit in artikel 2, eerste lid, bepaald dat de totale gaswinning uit het Groningenveld maximaal 24 mrd Nm³ per gasjaar mag bedragen.
In het tweede lid is met het oog op de kans dat het een relatief koud jaar is, bepaald dat een volgens in dit artikellid opgenomen formule te bepalen aanvullende gaswinning is toegestaan - tot een maximum van 6 mrd Nm³ - indien het aantal effectieve graaddagen (als uiteengezet in de bijlage bij het besluit) hoger is dan 2300.
In artikel 5, vierde lid, is bepaald dat wanneer boven het Groningen gasveld 0,25 of meer aardbevingen met een sterkte van 1,0 SvR of meer per vierkante km per jaar plaatsvinden, of wanneer een grondversnelling van meer dan 0,05 g is vastgesteld (hierna aangeduid als: de signaleringswaarden), de NAM moet rapporteren welke beheersmaatregelen worden genomen om het seismisch risico verder te beperken.
In artikel 10 is bepaald dat de NAM uiterlijk op 30 september 2020 een nieuw en geactualiseerd winningsplan moet indienen.
15. Nadat enige tijd weinig bevingen in de regio Loppersum plaatsvonden, liep het jaarlijkse aantal bevingen met een sterkte van 1,0 SvR per vierkante kilometer in de periode 31 oktober 2016 tot 11 maart 2017 op tot 0,22 bevingen per vierkante km. Daarmee werd de in artikel 5, vierde lid, van het instemmingsbesluit opgenomen signaleringswaarde van 0,25 bevingen per vierkante km per jaar genaderd.
SodM heeft bij brief van 13 april 2017 geadviseerd om bij een overschrijding van de signaleringswaarde de gaswinning te verlagen met een eerste reductiestap van 10%.
De minister heeft in het wijzigingsbesluit op basis van dit advies van het SodM geconstateerd dat niet kan worden vastgesteld dat thans aan de veiligheidsnorm wordt voldaan. Tegen die achtergrond en gelet op de kans dat de signaleringswaarde binnen niet al te lange tijd zal worden overschreden heeft de minister onderzocht of een verlaging van de jaarlijkse gaswinning met 10% mogelijk is.
Uit een op 17 mei 2017 door GTS uitgebracht rapport "Groningen volume en leveringszekerheid", kenmerk L. 17.0026, blijkt dat het ook mogelijk is om bij een jaarlijkse winning van circa 21 mrd Nm³ gas in een qua temperatuur gemiddeld jaar de spreiding (fluctuaties) in de benodigde hoeveelheid gas te beperken zonder afbreuk te doen aan de leveringszekerheid, aldus de minister. Een besluit tot verdere verlaging van het productieplafond vanuit de belangen van veiligheid en het voorkomen van schade raakt de belangen van de NAM fors, maar desondanks acht de minister deze aantasting niet disproportioneel. Daarbij acht de minister van belang dat bij de huidige stand van zaken niet kan worden vastgesteld of gedurende de looptijd van het instemmingsbesluit aan de veiligheidsnorm wordt voldaan, zodat aan het veiligheidsbelang meer gewicht moet worden toegekend.
Op basis van het voorgaande heeft de minister bij het wijzigingsbesluit de in artikel 2, eerste lid, van het instemmingsbesluit toegestane gaswinning uit het Groningenveld van maximaal 24 mrd Nm³ per gasjaar verlaagd tot 21,6 mrd Nm³ met ingang van het gasjaar 2017-2018. Daarnaast is het tweede lid gewijzigd door te bepalen dat een aanvullende gaswinning is toegestaan tot een maximum van 5,4 mrd Nm³ (in plaats van 6 mrd Nm³) indien het aantal effectieve graaddagen hoger is dan 2370 (in plaats van 2300).
B.2 Behandeling inhoudelijke beroepsgronden
16. De minister heeft, zoals de minister ter zitting heeft onderschreven, aan het instemmingsbesluit en het wijzigingsbesluit in wezen hetzelfde type afweging ten grondslag gelegd. Vanwege de nieuw beschikbaar gekomen informatie is deze afweging bij het wijzigingsbesluit deels anders uitgevallen dan bij het instemmingsbesluit.
De Afdeling neemt bij de beoordeling van deze besluiten de uiteindelijk gemaakte afweging, zoals neergelegd in het besluit tot instemming zoals dat luidt na het wijzigingsbesluit, tot uitgangspunt.
17. Zoals de Afdeling in haar uitspraak over het winningsplan 2013 heeft overwogen, moet de beoordeling van de instemming met het winningsplan door de minister worden gemaakt. Bij deze beoordeling is, gezien artikel 36, eerste en tweede lid, van de Mijnbouwwet, aan de orde of onder meer de belangen van veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aanleiding geven om instemming met het winningsplan te weigeren of de winning slechts onder voorschriften en beperkingen toe te staan. De minister moet afwegen of de belangen die zijn gediend met gaswinning van dien aard zijn dat, ondanks de onderkende negatieve gevolgen ervan voor onder meer de veiligheid en het voorkomen van schade, kan worden ingestemd met de winning.
De rechter kan, gelet op de aard van de bevoegdheid zoals deze in de Mijnbouwwet is omschreven, zijn eigen oordeel niet in de plaats stellen van het oordeel van de minister, die bij zijn afweging ruimte toekomt en zich ter zake door deskundigen kan laten adviseren. De minister kan over zijn besluitvorming ter verantwoording worden geroepen door de Staten-Generaal.
Dit laat onverlet dat de besluitvorming van de minister is onderworpen aan rechterlijke toetsing. De Afdeling dient met name te beoordelen of het besluit van de minister en de daaraan ten grondslag gelegde afweging in overeenstemming is met het in artikel 36 van de Mijnbouwwet gestelde kader, berust op voldoende kennis over de relevante feiten en belangen, en deugdelijk is gemotiveerd. Daarnaast beziet de Afdeling of de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
18. Bij het maken van deze beoordeling is de Afdeling zich bewust van de grote gevolgen van de gaswinning voor inwoners van het aardbevingsgebied in Groningen. Zoals de Afdeling in haar uitspraak over het winningsplan 2013 heeft geoordeeld, zijn de aard en schaal van de met de gaswinning gepaard gaande gevolgen zodanig dat de grondrechten op leven (veiligheid), privacy (aantasting van het leefklimaat) en het ongestoord genot van het eigendom aan de orde zijn. Aan de motivering van het besluit door de minister moeten dan ook hoge eisen worden gesteld. Daarbij is de minister wanneer over de risico’s van de gaswinning onzekerheden blijven bestaan die door onderzoek niet kunnen worden weggenomen, terwijl er een gefundeerd vermoeden bestaat dat de gaswinning ernstige of onomkeerbare gevolgen kan hebben, gehouden om de noodzaak van proportionele maatregelen ter beperking van deze risico’s in zijn afweging te betrekken.
De Afdeling is zich echter ook bewust van de grote algemene belangen bij de gaswinning. Niet alleen omdat de gaswinning via de zogenoemde aardgasbaten een substantiële bijdrage aan de inkomsten van de Staat leveren, maar vooral omdat voortzetting van gaswinning uit het Groningenveld op een aanzienlijk niveau noodzakelijk is om huishoudens, instellingen en industrie in en deels ook buiten Nederland van gas te voorzien.
19. De kern van alle beroepen in deze procedure is dat de door de minister gemaakte afweging, wat zowel de inhoud als de onderbouwing ervan betreft, onvoldoende is.
Appellanten betogen in dit verband met name dat de minister onvoldoende informatie heeft over de risico’s en andere gevolgen van gaswinning, en vanwege die risico’s en negatieve gevolgen de gaswinning verder had moeten beperken.
GBB en anderen, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 1], [appellanten sub 13] betogen in dit verband onder meer dat ten onrechte niet meer productiescenario’s zijn doorgerekend, en ook niet is berekend bij welke gaswinning het aantal bevingen niet verder toeneemt. GBB en anderen en de overheden achten verder de beoordeling van de risico’s voor de industrie en de infrastructuur onvoldoende. Ter zake zijn onvoldoende gegevens bekend, en het ontbreekt aan een beoordelingskader. Volgens de overheden is ook ten onrechte niet bekend hoeveel gebouwen moeten worden versterkt. Velen, waaronder de GBB en anderen en [appellant sub 4], betogen dat de minister ten onrechte het aantal aardbevingen in 2015 aanvaardbaar acht. Daarnaast meent een aantal appellanten, waaronder de overheden, GBB en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 11], dat het instemmingsbesluit gezien de onzekerheden ten onrechte betrekking heeft op gaswinning gedurende een periode van vijf jaar.
De NAM betoogt in de kern dat de minister bij het wijzigingsbesluit ten onrechte de bij het instemmingsbesluit toegestane hoeveelheid gaswinning verder heeft beperkt, nu er geen omstandigheden zijn die ertoe nopen terug te komen van zijn in het instemmingsbesluit gemaakte afweging. De minister en het SodM trekken volgens haar ten onrechte in twijfel dat het bij de besluitvorming gebruikte model geschikt is om te toetsen of bij een bepaald productieniveau aan de veiligheidsnorm wordt voldaan. De minister heeft volgens de NAM bij het wijzigingsbesluit ten onrechte een beoordeling aan de hand het modelmatig berekende risico losgelaten.
20. Bij de door de minister gemaakte afweging spelen een groot aantal samenhangende aspecten. In het navolgende bespreekt de Afdeling een aantal daarvan die naar haar oordeel doorslaggevend zijn voor een beoordeling van de afweging: de risicobeoordeling, de zogenoemde versterkingsoperatie, de (tegemoetkoming aan) nadelige gevolgen van de gaswinning en de zogenoemde leveringszekerheid. Een gevolg van deze aanpak is dat niet alle tegen de besluiten naar voren gebrachte bezwaren afzonderlijk aan de orde komen. Na een bespreking van de genoemde onderwerpen, komt de Afdeling tot haar eindconclusie.
21. Ten tijde van de besluitvorming over het winningsplan 2013 heeft de minister met het oog op het vaststellen van een specifiek risicobeleid voor de gaswinning de Commissie Meijdam ingesteld. In haar uitspraak over het winningsplan 2013 heeft de Afdeling overwogen (onder 22.4) dat het niet onjuist was dat de minister destijds, in afwachting van de ontwikkeling van dit beleid, zijn afweging mede deed steunen op een vergelijking met de risiconiveaus die op andere plaatsen in Nederland voorkomen.