Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een antwoordakte van Dexia.
3.De vaststaande feiten
“In de afgelopen jaren is tussen mijn echtgenoot en uw bank(c.q. uw rechtsvoorgangers) een effectenleasecontract tot stand gekomen.Het gaat daarbij-voorzover ik kan nagaan-om het volgende contract:Winstverdriedubbelaar nr [contractnummer 5] , bedrag € 2268,90, eenmalig betaald en lopend van06-07-2000 tot 06-07-2003.”3.5 Bij brief van 29 oktober 2004 heeft de echtgenote van [appellant] aan Dexia bericht dat zij de effectenleaseovereenkomsten met contractnummers [contractnummer 3] , [contractnummer 4] en [contractnummer 5] vernietigt overeenkomstig artikel 1:88 e.v. BW.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
13 maart 2000 bekend raakte met de overeenkomst. De verjaringstermijn vangt immers pas aan nadat het de echtgenoot ter kennis is gekomen dat de overeenkomst werd gesloten en wordt binnen drie jaren gestuit als gevolg van de collectieve procedure.
5.8 Dexia heeft gesteld dat de echtgenote van [appellant] reeds ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomsten rond 18 juli 1997 respectievelijk 12 september 1997 respectievelijk 8 mei 1998 daadwerkelijk bekend is geraakt met het bestaan van de overeenkomsten, zodat de rechtsvordering tot vernietiging van de overeenkomsten op
18 juli 2000, respectievelijk 12 september 2000 respectievelijk 8 mei 2001 was verjaard. Dexia heeft aangevoerd dat de betalingen van de maandtermijnen aan Dexia hebben plaatsgevonden vanaf een en/of rekening, zodat de echtgenote van [appellant] wetenschap heeft gehad van de afschrijvingen, hetgeen een vermoeden van wetenschap met het bestaan van de overeenkomst rechtvaardigt. Daarnaast heeft Dexia in eerste aanleg betoogd dat de bankafschriften van en/of rekeningen op naam van beide partners staan en het binnen gezinsverhoudingen gebruik is dat het sluiten van overeenkomsten als de onderhavige niet voor elkaar wordt verzwegen en dat dat temeer geldt nu het om een totale leasesom van
NLG 101.644,15 ging.
6.De beslissing
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst te leveren, hij die stukken op de
roldatum van 3 juli 2018in het geding dient te brengen,
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum van 19 juni 2018, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;