Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Woongemeenschap van ouderen 'Perumahan' Holding B.V.,
Perumahan,
De Toverberg,
Perumahan c.s.,
1.[geïntimeerde1] ,
2. Anjo Beheer B.V.,
3. B.M.O. Mariënberg B.V.,
[geïntimeerden] c.s.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
19.1 Koper heeft met “D&H International Investment and Construction Industrial Trade CO” (adres: […] Turkije) een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarbij DHI voornamelijk optreedt als financier.D&HI staat garant voor nakoming van de in de aanhef genoemde koopsom alsmede de in artikel 4 genoemde bankgarantie. Verkoper is van deze samenwerking op de hoogte.19.2 Verkoper en koper hebben met betrekking tot het verkochte een projectovereenkomst getekend, welke overeenkomst onlosmakelijk is verbonden met deze overeenkomst, e.e.a. bij partijen genoegzaam bekend,19.3 Verkoper heeft het verkochte aangekocht per 1 februari 2010. De voorwaarden en bepalingen van deze aankooptransactie zijn vastgelegd in een koopovereenkomst tussen verkoper en “ [F] C.V.”, [...], welke op 20 februari 2010 is getekend.Alle voorwaarden en bepalingen van voornoemde overeenkomst zijn van overeenkomstige toepassing op deze overeenkomst van koop en verkoop”.
Hoi Albert
3.De vordering en de beslissing in eerste aanleg
4.De vordering in hoger beroep
5.De processtukken
6.De beoordeling van de grief
griefbestreden.
NJ2015, 22, RCI Financial Services/K.
NJ2006, 659, Ontvanger/Roelofsen) naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR
NJ1990, 286).
rekening diende te houden met de mogelijkheiddat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen, maar is vereist dat de niet-nakoming redelijkerwijs was te verwachten (Hoge Raad 26 juni 2009, ECLI:NL:HR: 2009:BI0468,
JOR2009,221).
gelet op hun onderbouwing", behoudens tegenbewijs. Bedoelde feiten en omstandigheden rechtvaardigen volgens de rechtbank de conclusie dat Oostland Projecten wist of redelijkerwijs kon weten dat DHI haar toezeggingen niet gestand zou doen (rov. 5.5.7 vonnis 19 juni 2013), tenzij komt vast te staan dat, zoals door haar nog is gesteld, een betaling van 35 miljoen euro onderweg was, waaruit het project zou worden voldaan, en dit bedrag door de instrumenterende bank is geweigerd. De rechtbank heeft in haar eindvonnis geoordeeld dat het tegenbewijs niet is geleverd en dat Oostland Projecten dus een ernstig verwijt kan worden gemaakt (rov. 2.8 eindvonnis).
Uit de verklaringen, mede in onderlinge samenhang gelezen, volgt dat [B] goed geïnformeerd was over DHI. Aangenomen kan worden dat [B] nauw betrokken is geweest bij de gesprekken over de financiering met [E] . Mogelijk minder goed dan [C] /BMA, maar toch voldoende om aan te nemen dat zij evenveel wist omtrent de financiering als [C] /BMA. Het probleem lijkt echter veel meer te zijn dat noch [C] noch [B] erg kritisch zijn geweest in hun houding naar DHI. Mogelijk verblind door de enorme bedragen die DHI in het vooruitzicht stelde of de wens de projecten uit te voeren, hebben zowel [C] /BMA als [B] nagelaten gedegen onderzoek te doen en hebben zij gevaren op de informatie die [E] hun verstrekte. Daarbij kan [B] zich niet verschuilen achter de stelling dat DHI voor haar geen partij was en dus niet van belang. [B] wist immers dat BMA voor de financiering van de transactie afhankelijk was van DHI."
De rechtbank is van oordeel dat het al dan niet bestaan van een financieringsovereenkomst ten behoeve van Oostland Grondposities niet doorslaggevend is voor de vraag of betaling door Oostland Grondposities voldoende verzekerd was. Een voldoende concrete en betrouwbare - in de zin dat de (middellijk) bestuurders ervan uit mochten gaan dat deze toezegging gestand zou worden gedaan - toezegging dat financiering zal plaatsvinden is immers op zichzelf (ook) voldoende. Uit de afwezigheid van een (schriftelijke) financieringsovereenkomst kan dus niet worden afgeleid dat financiering niet 'rond zou komen'. In dit verband is mede van belang dat gesteld noch gebleken is dat indien wél sprake zou zijn geweest van een financieringsovereenkomst, daaruit volgt dat Oostland Grondposities in dat geval wel voldoende verzekerd zou zijn geweest van financiering. Van een voldoende concrete toezegging is zeker sprake, gelet op de garantie die is gegeven in artikel 19.1 van koopovereenkomst II. Anders dan De Toverberg c.s. ingang wil doen vinden is het niet slechts Perumahan die een beroep kan doen op de garantie - hetgeen iets anders is dan het exclusief aan Perumahan toekomende recht om de garantie in te roepen. Indien er - in samenhang met de overige omstandigheden - immers geen reden was om aan de toekomstige gestanddoening van de garantie te twijfelen, mochten de (middellijk) bestuurders uitgaan van een voldoende verzekerde financiering en zijn zij hoe dan ook niet aansprakelijk. In die zin kan ook Oostland Grondposities c.s. een 'beroep' doen op deze bepaling."