In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin de Inspecteur een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011 heeft opgelegd. De aanslag is gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.623, waarbij de Inspecteur inkomsten uit hennepteelt heeft meegenomen. Belanghebbende heeft geen inkomsten uit de hennepkwekerij opgegeven in zijn aangifte, wat heeft geleid tot een omkering en verzwaring van de bewijslast. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan.
De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende was in 2011 werkzaam voor twee werkgevers en dreef daarnaast een eenmanszaak. Na een politie-inval in zijn gehuurde pand werd een hennepkwekerij aangetroffen. Belanghebbende heeft verklaard dat hij in 2011 een oogst heeft gehad en deze heeft verkocht. De Inspecteur heeft op basis van deze informatie de aanslag vastgesteld, waarbij hij de opbrengst van de hennepteelt heeft meegenomen. Belanghebbende heeft de aanslag betwist, maar het Hof oordeelt dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en concludeert dat de aanslag terecht is opgelegd.
De uitspraak benadrukt de omkering en verzwaring van de bewijslast in belastingzaken wanneer de belastingplichtige niet de vereiste aangifte doet. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat het door de Inspecteur vastgestelde belastbare inkomen te hoog is. De uitspraak is gedaan door de vierde meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 augustus 2017.