ECLI:NL:RBMNE:2013:CA1247
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Hennepkwekerij en strafoplegging in de Rechtbank Midden-Nederland
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is op 28 mei 2013 een vonnis gewezen in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk telen van hennep. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 14 mei 2013, waar de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verklaring van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van het ten laste gelegde feit. De verdachte had bekend en de rechtbank volstond met een opsomming van de bewijsmiddelen, zoals vastgelegd in artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 1 februari 2012 in [vestigingsplaats] een hennepkwekerij had met 421 hennepplanten. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van het feit of de verdachte uitsloten. Bij de straftoemeting werd rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld en zich meewerkend had opgesteld. De rechtbank besloot om een taakstraf op te leggen van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar.
De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de artikelen 9, 22b, 22c, 24c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet. De rechtbank verklaarde het bewezen verklaarde feit strafbaar en veroordeelde de verdachte tot de opgelegde straffen. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.