In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van VOF [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 augustus 2014. De zaak betreft de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die door belanghebbende is voldaan bij de invoer van een gebruikte auto uit een andere EU-lidstaat. Belanghebbende had op 4 september 2011 een bedrag van € 9.200 aan BPM voldaan, maar na bezwaar door de Inspecteur was dit bedrag verlaagd naar € 8.067. De rechtbank had de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, maar de verschuldigde BPM gehandhaafd en de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding wegens rentederving en proceskosten. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de hoogte van de proceskostenvergoeding ter discussie stond. Tijdens de zitting op 16 juni 2016 werd overeenstemming bereikt over de hoogte van de BPM, die werd vastgesteld op € 7.517. Het Hof oordeelde dat belanghebbende recht had op een passende rentevergoeding en dat de proceskostenvergoeding moest worden gematigd vanwege bijzondere omstandigheden. Het Hof bevestigde de beslissing van de rechtbank omtrent de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase, maar matigde de vergoeding voor de beroeps- en hogerberoepsfase. Uiteindelijk werd de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 744, en werd de Inspecteur gelast om rente te vergoeden en het griffierecht van € 493 te betalen.