In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftopping van de stimuleringspremie in het Sociaal Plan van ABN AMRO. De centrale vraag was of deze aftopping in strijd is met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL) en daarom nietig is. Het hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De appellante, vertegenwoordigd door mr. H. Loonstein, betoogde dat de aftopping een verboden onderscheid naar leeftijd maakt. ABN AMRO, vertegenwoordigd door mr. M.J.M.T. Keulaerds, stelde dat de aftopping objectief gerechtvaardigd is en legitieme doelen nastreeft, zoals een eerlijke verdeling van middelen en bescherming van werknemers die hun arbeidsplaats verliezen.
Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het hof Den Haag, die een kader hebben geformuleerd voor de beoordeling van leeftijdsonderscheid. Het hof concludeerde dat de aftoppingsregeling niet kennelijk ongeschikt is om de legitieme doelen te bereiken en dat deze niet op excessieve wijze afbreuk doet aan de belangen van oudere werknemers. De appellante heeft niet voldoende onderbouwd dat de doelstellingen van ABN AMRO niet legitiem zijn. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de appellante veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.