ECLI:NL:GHAMS:2023:776

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
23-002823-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van digitale kinderlokker voor reeks zedenmisdrijven waaronder verleiding en grooming

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks zedenmisdrijven, waaronder verleiding en grooming van minderjarige slachtoffers. De zaak is voortgekomen uit een politieonderzoek dat begon na een aangifte van ontucht door de moeder van een negenjarig meisje. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte via digitale communicatie contact heeft gezocht met verschillende minderjarige meisjes, waarbij hij hen heeft verleid tot seksuele handelingen. De verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met meerdere slachtoffers, waarbij hij zijn positie van feitelijk overwicht heeft misbruikt. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en het recidiverisico. De verdachte is licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht, maar het hof heeft geen bijzondere voorwaarden opgelegd bij het voorwaardelijke strafdeel, gezien de gebrekkige behandelmotivatie van de verdachte. Daarnaast zijn schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002823-18
datum uitspraak: 30 maart 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-650171-13 (zaak A) en 13-669132-14 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag verdachte] 1965 ,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21, 22 en 24 februari 2023, 17 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren hebben gebracht.
Tenlasteleggingen
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
in
zaak A:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 1 september 2012 in de gemeente Uithoorn, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag slachtoffer 1] 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het één of meermalen ontuchtig
  • betasten van de vagina en/of billen van die [slachtoffer 1] en/of
  • wrijven/aaien over de benen en/of billen van die [slachtoffer 1] en/of
  • kussen op zijn, verdachtes, mond door die [slachtoffer 1] en/of
  • zijn, verdachtes, hand in de onderbroek van die [slachtoffer 1] doen en/of
  • vastpakken van de hand van die [slachtoffer 1] en deze hand (vervolgens) op zijn been (vlakbij zijn penis) leggen;
in
zaak B:

1.primairhij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 17 juni 2014, in de gemeente Amsterdam en/of Uithoorn, in ieder geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens)[slachtoffer 2] (geboren [geboortedag slachtoffer 2] 1989) en/of [slachtoffer 3] (geboren [geboortedag slachtoffer 3] 1994) en/of [slachtoffer 4] (geboren [geboortedag slachtoffer 4] 1997) en/of [slachtoffer 5] (geboren [geboortedag slachtoffer 5] 1989) en/of [slachtoffer 6] (geboren [geboortedag slachtoffer 6] 1991) en/of [slachtoffer 7] (geboren [geboortedag slachtoffer 7] 1997)heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten (telkens)

  • terwijl die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 7] en/of die [slachtoffer 3] door middel van een webcam voor hem, verdachte, geheel of gedeeltelijk zichtbaar was/waren, het geheel of gedeeltelijk uitkleden en/of omhoog houden van het shirt en/of het geheel of gedeeltelijk tonen van het (deels) naakte lichaam en/of
  • het maken van een foto van het ontblote bovenlichaam van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
  • het maken van een foto van die [slachtoffer 5] in ondergoed gekleed en/of
  • terwijl hij, verdachte, door middel van een webcam voor die [slachtoffer 5] geheel of gedeeltelijk zichtbaar was het (door verdachte) zichzelf aftrekken voor die webcam en/of
  • terwijl die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] en/of die [slachtoffer 3] door middel van een webcam geheel of gedeeltelijk zichtbaar was/waren, het betasten en/of strelen en/of vastpakken van haar/hun eigen borsten,
welk geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin heeft/hebben bestaan dat hij, verdachte,
  • door zijn, verdachtes, (leeftijds)overwicht met die [slachtoffer 2] (op dwingende wijze) (een) seksueel geladen en/of prikkelend(e) chatgesprek(ken) heeft gevoerd en/of daarin heeft aangegeven dat hij, verdachte, de borsten wilde zien en dat die [slachtoffer 2] zichzelf met haar duim zou moeten bevredigen en/of
  • door zijn, verdachtes, (leeftijds)overwicht met die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (op dwingende wijze) (een) seksueel geladen en/of prikkelend(e) chatgesprek(ken) heeft gevoerd en/of daarin heeft aangegeven dat die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] een foto van haar/hun ontblote bovenlichaam moest(en) sturen en/of dat die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] seksuele handelingen met zichzelf moest(en) plegen en/of
  • door zijn, verdachtes, (leeftijds)overwicht met die [slachtoffer 5] op dwingende wijze (een) seksueel geladen en/of prikkelend(e) chatgesprek(ken) heeft gevoerd en/of daarin heeft aangegeven dat hij, verdachte, een foto van die [slachtoffer 5] wilde hebben en/of
  • door zijn, verdachtes, (leeftijds)overwicht met die [slachtoffer 7] op dwingende wijze (een) seksueel geladen en/of prikkelend(e) chatgesprek(ken) heeft gevoerd en/of daarin heeft aangegeven dat hij, verdachte, wilde dat die [slachtoffer 7] haar borsten zou strelen en/of zou laten strelen,
waarbij hij, verdachte, bovengenoemde perso(o)n(en) heeft opgedragen bovengenoemde ontuchtige handelingen met/bij zichzelf te verrichten;

1.1. subsidiairhij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2004 tot en met 17 juni 2014, in de gemeente Amsterdam en/of Uithoorn, in elk geval in Nederland, één- of meermalen door giften of beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, te weten

  • door vanuit een positie van feitelijk overwicht, mede gezien het leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en de minderjarige(n) [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag slachtoffer 2] 1989) en/of [slachtoffer 3] (geboren [geboortedag slachtoffer 3] 1994) en/of [slachtoffer 4] (geboren [geboortedag slachtoffer 4] 1997) en/of [slachtoffer 5] (geboren [geboortedag slachtoffer 5] 1989) en/of [slachtoffer 6] (geboren [geboortedag slachtoffer 6] 1991) en/of [slachtoffer 7] (geboren [geboortedag slachtoffer 7] 1997) (een) seksueel geladen en/of prikkelend(e) chatgesprek(ken) met die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] te voeren en/of
  • door in dat/die chatgesprek(ken) (veelvuldig) (bij) die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] aan te dringen en/of aan te sporen,
één of meer van de minderjarige(n), [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag slachtoffer 2] 1989) en/of [slachtoffer 3] (geboren [geboortedag slachtoffer 3] 1994) en/of [slachtoffer 4] (geboren [geboortedag slachtoffer 4] 1997) en/of [slachtoffer 5] (geboren [geboortedag slachtoffer 5] 1989) en/of [slachtoffer 6] (geboren [geboortedag slachtoffer 6] 1991) en/of [slachtoffer 7] (geboren [geboortedag slachtoffer 7] 1997), zijnde een persoon/personen van wie verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze(n) de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden, te weten
  • terwijl die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 7] en/of die [slachtoffer 3] door middel van een webcam voor hem, verdachte, geheel of gedeeltelijk zichtbaar was/waren, het zich geheel of gedeeltelijk uitkleden en/of omhoog houden van het/hun/haar shirt en/of het geheel of gedeeltelijk tonen van het/hun/haar (deels) naakte lichaam en/of
  • het maken van een foto van het ontblote bovenlichaam van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
  • het maken van een foto van die [slachtoffer 5] in ondergoed gekleed en/of
  • terwijl hij, verdachte, door middel van een webcam voor die [slachtoffer 5] geheel of gedeeltelijk zichtbaar was het (door verdachte) zichzelf aftrekken voor die webcam en/of
  • terwijl die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] en/of die [slachtoffer 3] door middel van een webcam geheel of gedeeltelijk zichtbaar was/waren, het betasten en/of strelen en/of vastpakken van haar/hun eigen borsten;

2.2. primairhij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 17 juni 2014, in de gemeente Uithoorn, in elk geval in Nederland, meermalen, in ieder geval éénmaal, (telkens) door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst, te weten [social medium 1] en/of [social medium 2] en/of [social medium 3] en/of [social medium 4] , één of meerdere perso(o)n(en), te weten onder meer[slachtoffer 8] (geboren [geboortedag slachtoffer 8] 1998) en/of[slachtoffer 9] (geboren [geboortedag slachtoffer 9] 1998) en/of[slachtoffer 10] (geboren [geboortedag slachtoffer 9] 1999) en/of[slachtoffer 11] (geboren [geboortedag slachtoffer 11] 1996),van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, (een) ontmoeting(en) heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen, met bovengenoemde perso(o)n(en) te plegen, terwijl hij, verdachte, enige handeling heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting(en), door

  • die [slachtoffer 11] te bellen en te vragen wanneer ze nou een keer gingen afspreken en/of
  • die [slachtoffer 8] en/of die [slachtoffer 9] en/of die [slachtoffer 10] te vragen waar ze wonen en/of
  • (telkens) via internet veelvuldig chatcontact met die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] te zoeken, in ieder geval te hebben en in welk chatcontact hij, verdachte, uiteindelijk steeds over seks begint en/of die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] heeft voorgesteld haar/hem te ontmoeten;

2.subsidiair

hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 17 juni 2014, in de gemeente Uithoorn, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf (grooming) meermalen, in ieder geval éénmaal, (telkens) door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst, te weten [social medium 1] en/of [social medium 2] en/of [social medium 3] en/of [social medium 4] , één of meerdere perso(o)n(en), te weten onder meer
[slachtoffer 8] (geboren [geboortedag slachtoffer 8] 1998) en/of
[slachtoffer 9] (geboren [geboortedag slachtoffer 9] 1998) en/of
[slachtoffer 10] (geboren [geboortedag slachtoffer 9] 1999) en/of
[slachtoffer 11] (geboren [geboortedag slachtoffer 11] 1996),
van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had( den) bereikt, (een) ontmoeting(en) heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen, (zoals
  • zich laten pijpen en/of
  • zich laten aftrekken en/of
  • het likken van en/of in de vagina en/of
  • met zijn penis en/of vinger/vingers in de vagina gaan van een hiervoor genoemd persoon of meerdere hiervoor genoemde personen,)
met bovengenoemde perso(o)n(en) te plegen, terwijl hij, verdachte, enige handeling heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting(en), door
  • die [slachtoffer 11] te bellen en te vragen wanneer ze nou een keer gingen afspreken en/of
  • die [slachtoffer 8] en/ of die [slachtoffer 9] en/of die [slachtoffer 10] te vragen waar ze wonen en/of
  • (telkens) via internet veelvuldig chatcontact met die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] [en/of [slachtoffer 3] ] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] te zoeken, in ieder geval te hebben en in welk chatcontact hij, verdachte, (uiteindelijk) steeds over seks begint en/of (telkens/meermalen) die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] heeft voorgesteld haar/hen te ontmoeten
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.3. in de eerste plaatshij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 1 januari 2009 in de gemeente Uithoorn, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedag slachtoffer 6] 1991, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij een of meermalen

  • zijn, verdachtes, vinger(s) en/of tong in de vagina van die [slachtoffer 6] gebracht/geduwd en/of
  • de vagina van die [slachtoffer 6] gelikt en/of
  • zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 6] gebracht en/of geduwd en/of
  • zich laten aftrekken en/of pijpen, althans zijn, verdachtes, penis laten betasten door die [slachtoffer 6] ;

3.in de tweede plaatshij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 1 januari 2009 in de gemeente Uithoorn, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedag slachtoffer 6] 1991, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het één of meermalen ontuchtig

  • aanraken en/of betasten van het hele lichaam van die [slachtoffer 6] en/of
  • zijn, verdachtes, penis laten aanraken en/of betasten door die [slachtoffer 6] ;

3.in de derde plaatshij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 1 januari 2009 in de gemeente Uithoorn, in elk geval in Nederland, één of meermalen door giften en/of beloften van geld en/of goed en/of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding, te weten

  • door geld en/of weed, althans verdovende middelen, te geven en/of
  • door vanuit een positie van feitelijk overwicht, mede gezien het leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en de minderjarige [slachtoffer 6] (geboren op [geboortedag slachtoffer 6] 1991) (een) seksueel geladen en/of prikkelend(e) chatgesprek(ken) met die [slachtoffer 6] te voeren en/of
  • door in dat/die chatgesprek(ken) (veelvuldig) (bij) die [slachtoffer 6] aan te dringen en/of aan te sporen,
een persoon, [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedag slachtoffer 6] 1991, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden, immers heeft hij, verdachte één- of meermalen
  • die [slachtoffer 6] haar eigen lichaam laten aanraken en/of betasten en/of
  • die [slachtoffer 6] het lichaam van verdachte laten aanraken en/of betasten en/of
  • het hele lichaam van die [slachtoffer 6] aangeraakt en/of betast en/of
  • zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 6] gebracht en/of
  • zich laten pijpen door die [slachtoffer 6] ;

4.4.hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 31 december 2009 te gemeente Uithoorn en/of [woonplaats slachtoffer 8] , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om, (via internet en/of door gebruikmaking van een webcam) buiten echt, ontuchtige handelingen te plegen met één of meerdere personen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, waaronder [slachtoffer 12] (geboren [geboortedag slachtoffer 12] 1995) en/of [slachtoffer 13] (geboren [geboortedag slachtoffer 13] 1995),

  • genoemde personen heeft gevraagd foto’s van zichzelf te maken en naar verdachte op te sturen en/of
  • genoemde personen heeft gevraagd om voor de webcam te verschijnen en zich uit te kleden en/of seks te hebben en/of seksuele handelingen bij elkaar te plegen en/of
  • via [social medium 1] en/of [social medium 2] seksueel getinte gesprekken heeft gevoerd met genoemde personen en/of
  • genoemde personen geld heeft geboden om met hem, verdachte, af te spreken en/of
  • heeft voorgesteld om naar [woonplaats slachtoffer 8] (waar genoemde personen woonden en/of op school zaten) te komen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 12] aan een boom vast te binden en te blinddoeken en/of die [slachtoffer 12] te laten voelen welke piemel ze in zich had en/of
  • tegen genoemde personen heeft gezegd dat zij bij hem, verdachte, op de achterbank seks konden hebben en/of
  • naar [woonplaats slachtoffer 8] (waar genoemde personen woonden en/of op school zaten) is gegaan en/of met zijn, verdachtes, auto achter genoemde personen is aangereden en/of heeft geprobeerd voornoemde personen klem te rijden,
terwijl de uitvoering van dit misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich goed vinden in de meeste beslissingen en overwegingen in het vonnis van de rechtbank. Toch wordt het vonnis vernietigd. Het hof komt op basis van de in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging tot een andere bewezenverklaring en, ook in reactie op in hoger beroep gevoerde verweren, tot andere overwegingen dan de rechtbank. Het deels bevestigen van het vonnis levert dan een onoverzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen op.
Inleiding
Aanleiding voor het onderhavige politieonderzoek, genaamd Cap, was de aangifte op 5 februari 2013 door de moeder van de toen negenjarige [slachtoffer 1] van ontucht, gepleegd door de vader van een vriendinnetje: de verdachte. Dit zou zijn gebeurd tijdens een logeerpartijtje in de zomervakantie van 2012 bij de verdachte thuis. Ook zou de verdachte met [slachtoffer 1] seksueel getint chatcontact hebben gehad via WhatsApp en Facebook. [1] Toen politieambtenaren naar aanleiding van deze aangifte de verdachte in de politiesystemen opzochten stuitten zij op een melding uit maart 2009. Deze melding hield in dat twee minderjarigen, [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] , via [social medium 1] in contact waren gekomen met de verdachte die hen seksuele voorstellen deed. De verdachte zou volgens de melding met de auto vanuit Amsterdam naar [woonplaats slachtoffer 8] zijn gekomen, waar hij hen zou hebben opgewacht en aangesproken. [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] zijn daar erg van geschrokken, hebben het kenteken genoteerd, zijn naar de politie gegaan, maar aangifte wilden zij destijds niet doen. [2]
Op 19 februari 2013 is de verdachte aangehouden in zijn woning en is zijn woning doorzocht. Daarbij zijn gegevensdragers in beslag genomen. [3] Uit onderzoek aan zijn computer en laptop bleek dat de verdachte veelvuldig chatcontact heeft gehad met minderjarige meisjes. [4] Ten tijde van het voorlopig onderzoek aan de computer van de verdachte kon van 19 meisjes de identiteit worden achterhaald. Op het moment dat de verdachte de chat tussen hen was begonnen, waren deze meisjes tussen de 12 en 16 jaar oud. [5] Uit de chatgesprekken kon ook worden opgemaakt op welke wijze de verdachte de meisjes benaderde. Hij zag minderjarige meisjes op de website [social medium 3] .nl of op [social medium 4] . Als zij hun [social medium 1] -account openbaar hadden gemaakt, dan zocht hij via [social medium 1] chatcontact met de meisjes. Vervolgens ontstonden er chatcontacten tussen de verdachte en de meisjes die maanden of zelfs jaren duurden en waarvan de inhoud, zeker van de kant van de verdachte, overwegend seksueel van aard was.
De politie heeft de meisjes benaderd van wie de identiteit kon worden achterhaald. Een aantal van hen heeft aangifte gedaan en in sommige gevallen waarbij dat niet is gebeurd, is de officier van justitie overgegaan tot ambtshalve vervolging. Ook [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] zijn naar aanleiding van hun melding in 2009 door de politie benaderd. Zij hebben alsnog aangifte tegen de verdachte gedaan. Dit alles heeft geleid tot de vervolging van de verdachte voor de tenlastegelegde feiten.
Bespreking verweren over vormverzuimen
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het politieonderzoek onvoldoende deskundig, onvoldoende objectief en onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek zoals bedoeld in artikel 359a Sv die hiervan het gevolg zijn, moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte. De verdachte kan zich als gevolg van de vormverzuimen niet adequaat verdedigen en het geheel aan gedragingen van politie en justitie heeft waarheidsvinding door de rechter onmogelijk gemaakt. Niet-ontvankelijkverklaring moet ook volgen om ervoor te zorgen dat in de toekomst in de opsporing de regels wél worden nageleefd. Dit effect wordt niet bereikt als de verdediging ernstige vormverzuimen blootlegt, de rechter deze constateert, maar daaraan vervolgens geen rechtsgevolg wordt verbonden. Subsidiair heeft de verdediging bewijsuitsluiting bepleit van de verklaringen van de aangeefsters. [6] Gebruik van hun verklaringen, die niet konden worden gecontroleerd, terwijl uit de wel controleerbare verhoren blijkt dat er ernstige fouten zijn gemaakt in de wijze van verhoor en in de verslaglegging, zou een schending betekenen van het recht van de verdachte op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook voor bewijsuitsluiting is als tweede argument aangevoerd dat een ferme reactie op de vormverzuimen nodig is om de opsporing in de toekomst rechtmatig te laten handelen.
Los van de op de voet van artikel 359a Sv aan de vormverzuimen te verbinden gevolgen, heeft de verdediging aangevoerd dat de fouten in het onderzoek meebrengen dat aan de onderzoeksresultaten materieel zodanige gebreken kleven, dat zij niet kunnen worden gebruikt als fundament voor een bewezenverklaring. De betrouwbaarheid en de accuraatheid van de onderzoeksresultaten zijn door die fouten wezenlijk aangetast.
Meer subsidiair heeft de verdediging gevraagd om strafvermindering toe te passen en daarmee tot uitdrukking te brengen dat de geconstateerde vormverzuimen te ernstig zijn om te volstaan met enkel de constatering daarvan.
De verdediging heeft aan dit betoog het volgende ten grondslag gelegd:
( a) De vraagstelling in de verhoren van de aangeefsters is suggestief, sturend en/of gesloten. Als voorbeelden daarvan is gewezen op passages in de verhoren van [slachtoffer 6] (waarin zij mede aan de hand van het voorhouden van de inhoud van chatberichten gestuurd zou zijn in de richting van een verklaring dat zij door de verdachte met zijn penis is gepenetreerd), [slachtoffer 1] (waarin zij gestuurd zou zijn in de richting van een verklaring dat de verdachte met zijn hand een beetje in haar onderbroek is geweest), [slachtoffer 5] (waarin zij verklaart te denken dat de verdachte destijds 37 jaar was, maar de verhoorders haar souffleren door te zeggen dat hij in de chats vertelde dat hij 39 jaar was) en [slachtoffer 11] (waarin haar uitlatingen over de redenen om af te spreken en het achterhalen van haar adres in de mond zijn gelegd).
Ook is sprake van beïnvloeding doordat de verhorende politieambtenaren hun visie gaven op de strafbaarheid van het gedrag van de verdachte en op de omvang van de zaak. Als voorbeelden daarvan is gewezen op de verhoren van [slachtoffer 6] , waarin haar is gezegd dat de verdachte zich op verschillende manieren tegenover haar strafbaar heeft gedragen en dat de verdachte ook andere slachtoffers heeft gemaakt. Ook in de gesprekken met [slachtoffer 5] en [slachtoffer 12] is door de politieambtenaren verteld dat zij niet de enigen waren die uit het onderzoek naar de verdachte als mogelijk slachtoffer naar voren kwamen. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld gaat het hierbij niet alleen om het beïnvloeden van de verklaringsbereidheid van deze personen.
Niet kan worden uitgesloten dat dit onjuiste en onprofessionele handelen effect heeft gehad op de inhoud van de afgelegde verklaringen. Daarom zijn de verklaringen onvoldoende betrouwbaar om een bewezenverklaring op te baseren.
( b) De verslaglegging van de verhoren in processen-verbaal is onjuist. Als voorbeelden daarvan is gewezen op een onjuistheid in de verslaglegging van het verhoor van [slachtoffer 12] , onjuistheden in de verslaglegging van het studioverhoor van [slachtoffer 1] en onjuistheden in de verslaglegging van het verhoor van [slachtoffer 6] . In eerste aanleg heeft de verdediging ook gewezen op de doorwerking van deze onjuistheden bij het aanvragen van de machtiging tot doorzoeking van de woning van de verdachte.
De verslaglegging van de verhoren is bovendien onvolledig, omdat daarin niet naar voren komt hoe de antwoorden tot stand zijn gekomen. Uit de verslaglegging blijkt niet of het gaat om een getuige die uit zichzelf verklaart, dan wel om een getuige die daarbij is geholpen en op welke wijze dat helpen is gebeurd, terwijl deze informatie wel van belang is voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een verklaring. Als voorbeeld is gewezen op de verklaring van [slachtoffer 6] , uit wie de antwoorden getrokken moesten worden. Ook is gewezen op de verklaring van [slachtoffer 11] die naar het oordeel van de verdediging selectief is samengevat, op voor de verdachte extra belastende wijze.
( c) De verhoren zijn onvoldoende controleerbaar, omdat de eerste gesprekken met een aantal mogelijke slachtoffers niet auditief zijn geregistreerd. Dit betreft de (informatieve) gesprekken in de periode van 4 april 2013 tot en met 10 december 2013 met [slachtoffer 9] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] . Daarnaast zijn registraties van het informatieve gesprek met [slachtoffer 6] van 5 juni 2014 en het verhoor van [slachtoffer 7] van 30 januari 2014 kwijt geraakt. Door het ontbreken van deze auditieve registraties kan niet worden vastgesteld of en in hoeverre de herinnering van deze getuigen is beïnvloed door de handelwijze van de verhorende politieambtenaren. Het horen van deze politieambtenaren heeft niet opgehelderd hoe de verhoren met deze getuigen zijn verlopen, omdat de politieambtenaren daaraan geen herinnering meer hadden.
Ook zijn de digitale bestanden met alle chatgesprekken van de verdachte niet meer beschikbaar, terwijl de verdachte aan de hand van de inhoud daarvan had willen concretiseren waarop zijn zorgen over [slachtoffer 12] waren gebaseerd en hoe hij wist dat de uitlatingen van [slachtoffer 9] op fantasie gebaseerd waren en dat veel chatpartners van de verdachte samen achter de computer zaten. De verdachte is hierdoor in zijn verdedigingsmogelijkheden beperkt.
( d) De redelijke termijn is in eerste aanleg en in hoger beroep in ernstige mate overschreden, zonder dat dit aan de verdediging te wijten is. Dit tijdsverloop moet worden betrokken bij de beoordeling van de
fairness of the proceedings as a whole, nu door het tijdsverloop de waarheidsvinding ernstig in het gedrang is gekomen. Nader onderzoek naar de gang van zaken bij de eerste gesprekken met de mogelijke slachtoffers is door het tijdsverloop onmogelijk geworden gezien de beperkingen van het geheugen van de betrokken politieambtenaren.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft verwezen naar en zich aangesloten bij het oordeel van de rechtbank en heeft geconcludeerd dat geen sprake is van vormverzuimen zoals bedoeld in artikel 359a Sv die tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie of bewijsuitsluiting moeten leiden. Hij heeft geconcludeerd dat de onvolkomenheden in dit dossier aan het licht zijn gebracht, zodat het hof daarmee rekening kan houden. De vormverzuimen frustreren niet het recht van de verdachte op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. Wel moet de overschrijding van de redelijke termijn tot strafvermindering leiden.
Oordeel hof
Beoordelingskader
Uitgangspunt voor de beoordeling van de verweren over vormverzuimen is het door de Hoge Raad in zijn arrest van 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889 geformuleerde beoordelingskader. Daarvan zijn in deze zaak vooral de volgende onderdelen van belang:
“2.1.2 De Hoge Raad heeft in onder meer zijn arresten HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533 en HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321 uiteengezet wanneer sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv en aan welke (wettelijke) voorwaarden moet worden voldaan voordat toepassing kan worden gegeven aan één van de in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen. Naar aanleiding van de bespreking in de conclusie van de advocaat-generaal van deze en andere rechtspraak over artikel 359a Sv merkt de Hoge Raad het volgende op.
2.1.3 In het strafproces staat centraal dat de rechter, met inachtneming van de regels van een eerlijk proces, zoveel mogelijk een inhoudelijk oordeel velt over de beschuldiging die jegens de verdachte wordt geuit en zo recht spreekt in de concrete zaak. Zoals ook in de conclusie van de advocaat-generaal onder 189 tot uitdrukking komt, rust op de strafrechter niet de taak en verantwoordelijkheid de rechtmatigheid en de integriteit van het optreden van politie en justitie als geheel te bewaken. De strafrechter is daartoe ook niet in staat.
Toepassing van artikel 359a Sv kan ertoe strekken dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM wordt gewaarborgd. Daarnaast berust de beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg aan een vormverzuim moet worden verbonden, en zo ja de wijze waarop dat gebeurt, in de kern op een afweging van belangen. Daarbij gaat het om de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen – waaronder de belangen van waarheidsvinding en van de bestraffing van de daders van strafbare feiten – en de belangen die verband houden met de handhaving van grondrechten en de bevordering van een normconform verloop van het voorbereidend onderzoek.
Artikel 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht om rechtsgevolgen te verbinden aan vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek, en biedt de mogelijkheid te volstaan met de constatering dat een vormverzuim is begaan. Aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen ligt als uitgangspunt ten grondslag dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg. Ook aan dit in de conclusie van de advocaat-generaal onder 120 benoemde uitgangspunt van subsidiariteit houdt de Hoge Raad vast.
(…)
Strafvermindering
2.3.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, rechtsoverweging 3.6.3 met betrekking tot strafvermindering als aan een vormverzuim te verbinden rechtsgevolg onder meer het volgende overwogen:
“Strafvermindering, in die zin dat de hoogte van de op te leggen straf in verhouding tot de ernst van het verzuim wordt verlaagd, komt (...) slechts in aanmerking, indien aannemelijk is dat (a) de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden, (b) dit nadeel is veroorzaakt door het verzuim, (c) het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering, en (d) strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is.”
2.3.2 Voor toepassing van strafvermindering is vereist dat de verdachte door het vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden en dat strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Het moet dus gaan om een voldoende ernstig vormverzuim dat concreet de belangen van de verdachte in de strafzaak heeft aangetast. Dat volgt ook uit de onder 2.1.3 weergegeven uitgangspunten dat de rechter niet de taak en verantwoordelijkheid heeft de rechtmatigheid en de integriteit van het optreden van politie en justitie als geheel te bewaken en dat hij de bevoegdheid, maar niet de plicht heeft om rechtsgevolgen te verbinden aan vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek.
2.3.3 Door het verbinden van strafvermindering als rechtsgevolg aan een vormverzuim, brengt de rechter tot uitdrukking dat het vormverzuim zodanig ernstig is dat niet kan worden volstaan met de enkele constatering van dat vormverzuim. In de toepassing van strafvermindering ligt dan ook een krachtiger, in de mate van strafvermindering tot uitdrukking te brengen afkeuring van het vormverzuim besloten dan in die enkele constatering.
2.3.4 Strafvermindering laat zich als rechtsgevolg dat geschikt is voor compensatie van door de verdachte ondervonden nadeel, verbinden aan onder meer vormverzuimen die een inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Dat kan zich bijvoorbeeld ook voordoen als door de onrechtmatige toepassing van dwangmiddelen bewijs is vergaard. Verder is toepassing van strafvermindering niet uitgesloten in gevallen waarin, als gevolg van een of meerdere vormverzuimen, in het verloop van de strafprocedure complicaties zijn opgetreden die het voeren van de verdediging ernstig hebben bemoeilijkt, maar waarbij die vormverzuimen vervolgens in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen.
2.3.5 Gelet op het onder 2.1.3 genoemde uitgangspunt van subsidiariteit is het aangewezen dat indien grond bestaat voor het verbinden van een rechtsgevolg aan het vormverzuim en het door het vormverzuim veroorzaakte nadeel zich laat compenseren door strafvermindering, daarmee wordt volstaan. De toepassing van strafvermindering heeft immers in het licht van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen aanmerkelijk minder verstrekkende of willekeurige consequenties dan niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging of – onder omstandigheden, afhankelijk van het resterende bewijsmateriaal en de redengevendheid daarvan voor een eventuele bewezenverklaring – de toepassing van bewijsuitsluiting.
Bewijsuitsluiting
2.4.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321 drie categorieën van gevallen onderscheiden waarin bewijsuitsluiting als rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Allereerst gaat het om gevallen waarin het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs, noodzakelijk is om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen. Deze categorie blijft onverkort bestaan.
2.4.2 De Hoge Raad komt wel tot een wijziging met betrekking tot de twee andere categorieën van gevallen die zijn benoemd in het arrest van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321. Daarin gaat het om de volgende gevallen waarin bewijsuitsluiting aan de orde kan zijn:
- “gevallen waarin het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar sprake is van een ander belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dat in aanzienlijke mate is geschonden” en “toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk (kan) worden geacht als middel om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm”, alsmede
- “de – zeer uitzonderlijke – situatie (waarin het verzekeren van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM de rechter niet noopt tot toepassing van bewijsuitsluiting en evenmin sprake is van een op zichzelf reeds zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte, maar) waarin het desbetreffende vormverzuim naar uit objectieve gegevens blijkt zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structureel karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich, vanaf het moment waarop dit structurele verzuim hun bekend moet zijn geweest, onvoldoende inspanningen hebben getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen”.
2.4.3 In het arrest van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321 kent elk van die twee categorieën een afzonderlijk beoordelingskader, met ook specifiek daaraan verbonden eisen met betrekking tot het stellen en onderbouwen van de voor de beoordeling relevante omstandigheden. De Hoge Raad is nu van oordeel dat kan worden volstaan met het navolgende gemeenschappelijke, meer globale beoordelingskader, omdat deze twee categorieën in de praktijk niet steeds goed te scheiden zijn en toepassing daarvan als te complex wordt ervaren.
2.4.4 Dit gemeenschappelijke beoordelingskader ziet op gevallen waarin sprake is van een vormverzuim waarbij het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar waarbij het gaat om de schending van een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel. In die gevallen geldt als belangrijk uitgangspunt dat de omstandigheid dat de verkrijging van onderzoeksresultaten gepaard is gegaan met een vormverzuim dat betrekking heeft op een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel dan het recht op een eerlijk proces, niet eraan in de weg staat dat die resultaten voor het bewijs van het tenlastegelegde feit worden gebruikt. Is echter sprake van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, dan kan onder omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Of daartoe grond bestaat, beoordeelt de rechter aan de hand van de in artikel 359a lid 2 Sv genoemde beoordelingsfactoren en met inachtneming van het onder 2.1.3 genoemde uitgangspunt van subsidiariteit. In het bijzonder dient de rechter te beoordelen of het vormverzuim zodanig ernstig is dat niet met strafvermindering kan worden volstaan, maar bewijsuitsluiting gerechtvaardigd is. Daarbij moet acht worden geslagen op de negatieve effecten die aan bewijsuitsluiting zijn verbonden, gelet op de zwaarwegende belangen van waarheidsvinding, van de vervolging en berechting van (mogelijk zeer ernstige) strafbare feiten, en in voorkomend geval van de rechten van slachtoffers. Voor het bepalen van de ernst van het vormverzuim kan mede betekenis toekomen aan het verwijt dat aan politie en justitie kan worden gemaakt en aan de omstandigheid dat een vormverzuim zich bij herhaling blijkt voor te doen, maar ook aan de omstandigheid dat door politie en justitie al maatregelen zijn getroffen om (verdere) herhaling tegen te gaan.
2.4.5 Los van de hiervoor genoemde gevallen waarin bewijsuitsluiting als rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, is er grond voor bewijsuitsluiting indien zich onregelmatigheden hebben voorgedaan die de betrouwbaarheid en accuraatheid van onderzoeksresultaten wezenlijk hebben aangetast. In dat geval berust bewijsuitsluiting niet op de toepassing van artikel 359a Sv, maar vloeit die uitsluiting rechtstreeks voort uit de regel dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard, alleen dat bewijsmateriaal gebruikt dat hij betrouwbaar en bruikbaar vindt.
Niet-ontvankelijkverklaring
2.5.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, rechtsoverweging 3.6.5 de volgende maatstaf geformuleerd met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie:
“Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.”
2.5.2 De Hoge Raad verduidelijkt de toepassing van deze maatstaf als volgt. De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”. In het zeer uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet – in zoverre stelt de Hoge Raad de eerder gehanteerde maatstaf bij – daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden. Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan bijvoorbeeld bestaan in het geval dat de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet al daarop was gericht (vgl. HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0655), of waarin gedragingen van politie en justitie ertoe hebben geleid dat de waarheidsvinding door de rechter onmogelijk is gemaakt (vgl. HR 8 september 1998, ECL:NL:HR:1998:ZD1239).
2.5.3 In gevallen waarin zich een of meerdere vormverzuimen hebben voorgedaan die aanvankelijk het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang hebben gebracht, maar die in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen, biedt de onder 2.5.2 besproken maatstaf in beginsel geen ruimte voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. Het is echter niet uitgesloten, zoals onder 2.3.4 is overwogen, dat in zo’n geval strafvermindering ter compensatie van het daadwerkelijk ondervonden nadeel.”
Eisen aan verslaglegging en auditieve registratie verhoren in zedenzaken
Naast voormeld algemeen beoordelingskader is in deze zaak verder van belang de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (Stcrt. 2010, 19123), zoals deze gold van 1 januari 2011 tot en met 30 april 2016, onder meer inhoudend:

Opsporing
1. fasen in de opsporing
(…)
Fase 1: Informatief gesprek
Gezien de complexiteit van zedenzaken wordt altijd een informatief gesprek gevoerd, tenzij dit vanwege een acute situatie niet mogelijk is. (…) Zorgvuldigheid, controleerbaarheid en neutraliteit zijn geboden. Het gesprek wordt auditief geregistreerd en in een proces-verbaal vastgelegd. Voor de auditieve of audiovisuele registratie ervan en de weergave van de verklaring in het proces-verbaal wordt verwezen naar de Aanwijzing auditieve en audiovisuele registratie van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten.
(…)
Registratie
(…)
- Het informatieve gesprek, de aangifte (met uitzondering van de aangifte van openbare schennis) en alle overige verhoren worden, naast de verplichtingen in de aanwijzing AVR, tenminste auditief vastgelegd. In het proces-verbaal wordt vermeld op welke wijze het verhoor is vastgelegd. Aan betrokkene wordt medegedeeld dat het verhoor auditief/audiovisueel wordt vastgelegd.
- Als aangever niet instemt met auditieve/ audiovisuele registratie, moet er toch een aangifte worden opgenomen, maar dan schriftelijk. Dit geldt ook voor getuigenverhoren.
Betrokkenen worden op de hoogte gebracht van mogelijke negatieve consequenties van het ontbreken van een auditieve/audiovisuele registratie. Tevens wordt er aantekening van gemaakt in het proces-verbaal.
- De auditieve/audiovisuele opname wordt niet per definitie als processtuk aangemerkt. Wel brengen beginselen van behoorlijke procesorde met zich mee dat kennisneming van de auditieve/ audiovisuele opname niet aan de verdediging mag worden onthouden. De officier van justitie en de rechter-commissaris kunnen besluiten (een deel) van de auditieve/audiovisuele opname in het strafdossier op te nemen, bijvoorbeeld als een deel van het proces-verbaal wordt betwist door de verdediging. De opname wordt bewaard totdat de zaak in hoogste instantie onherroepelijk is afgedaan.
- Het verhoor dient zoveel mogelijk in vraag-antwoordstijl plaats te vinden, waarbij zowel de vraag als het antwoord in het proces-verbaal worden weergegeven. Tevens worden tijdstippen vermeld met betrekking tot start, pauzes en einde verhoor. De diverse handelingen tijdens verhoor (tekenen situatie, laten horen van geluidsfragmenten, tonen voorwerpen etc.) worden in het proces-verbaal vermeld.
- In het relaas/ambtelijk verslag van het dossier worden geen samenvattingen uit verhoren vermeld, slechts een korte verwijzing naar het betreffende verhoor.”
Het hof neemt deze Aanwijzing als uitgangspunt, nu deze een strenger en dus voor de verdachte mogelijk gunstiger beleid voorschrijft dan de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren.
Deze Aanwijzing behelst wat betreft de plicht tot auditieve registratie en de kwaliteitseisen aan de verslaglegging in processen-verbaal recht in de zin van artikel 79 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Het betreft immers door het College van procureurs-generaal vastgestelde en behoorlijk bekend gemaakt regels omtrent de taakuitoefening door politieambtenaren onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie, die weliswaar niet kunnen gelden als algemeen verbindende voorschriften omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid zijn gegeven, maar die de betrokken politieambtenaren en het openbaar ministerie wel op grond van beginselen van behoorlijke procesorde binden, en die zich naar hun inhoud en strekking ertoe lenen jegens betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast. Deze onderdelen van de Aanwijzing strekken mede tot waarborg van het belang van de verdachte bij een zorgvuldige en toetsbare waarheidsvinding. Dat betekent dat het optreden door en onder verantwoordelijkheid van politie en justitie ook aan deze rechtsregels moet worden getoetst.
Uitgangspunt juiste inhoud processen-verbaal
De inhoud van een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar behoort juist te zijn. Daarop moet in het strafproces kunnen worden vertrouwd. Met het oog daarop wordt van opsporingsambtenaren verlangd dat zij hun processen-verbaal op ambtseed of ambtsbelofte opmaken en ondertekenen. Daarmee nemen zij de inhoud van het proces-verbaal voor hun rekening en staan zij in voor de juistheid daarvan. Dit is cruciaal vanwege de bewijswaarde die aan een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar wordt toegekend. Dergelijke processen-verbaal vormen van de meeste strafzaken de basis.
Zonder afbreuk te doen aan het belang van de juistheid van de inhoud van processen-verbaal, kan worden vastgesteld dat niet elke onjuistheid in een proces-verbaal een ernstig en onherstelbaar vormverzuim oplevert. Dit zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld.
Uitgangspunt getuigenverhoren
Een belangrijk doel van het strafproces is waarheidsvinding. Getuigenverklaringen kunnen daarbij behulpzaam zijn, voor zover het gaat om mededelingen over feiten of omstandigheden die de getuige zelf heeft waargenomen of ondervonden. Dit in artikel 342 Sv neergelegde gegeven brengt bijvoorbeeld mee dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat getuigen bepaalde verklaringen in de mond worden gelegd, omdat dan het risico bestaat dat hun verklaring niet overeenstemt met wat zij zelf hebben meegemaakt. Dat kan de waarheidsvinding schaden. Daarom geldt als uitgangspunt dat getuigen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is zogenaamde open vragen moeten worden gesteld. Dat wil zeggen geen vragen waarbij informatie in de vraagstelling wordt aangereikt en de getuige alleen met ja of nee hoeft te antwoorden. Ook in het contact met getuigen naast de aan hen te stellen vragen, geldt als uitgangspunt dat getuigen zo weinig mogelijk in een bepaalde richting behoren te worden gestuurd.
Deze uitgangspunten zijn niet in steen gebeiteld. Onder omstandigheden kunnen er redenen zijn om getuigen toch (in de vraagstelling) met bepaalde informatie te confronteren. Bij de schets van enkele bijzonderheden van deze zaak wordt hierop nader ingegaan.
Het komt uiteindelijk steeds aan op de beoordeling van de bewijswaarde die aan een getuigenverklaring kan worden toegekend. Daarbij kunnen vele factoren een rol spelen en heeft de rechter oog voor onder meer:
  • het tijdsverloop tussen het moment waarop de waarnemingen zijn gedaan en het moment waarop de getuige daarover voor het eerst een verklaring aflegt en of en in welke mate de herinnering van de getuige is vervaagd of is beïnvloed door informatie waarvan de getuige in de tussenliggende periode kennis heeft genomen;
  • de mate waarin voor het getuigenverhoor bepaalde kwalificaties bij de verhoorder vereist en aanwezig zijn (bijv. een specifieke opleiding) en of de verhoorder dat tijdens het verhoor laat zien, zowel wat betreft eventueel vereiste (specialistische) voorkennis als wat betreft de wijze van uitvoering van het verhoor;
  • of in het verhoor open of gesloten vragen, dan wel sturende vragen zijn gesteld en of er informatie aan de getuige is gegeven;
  • of blijkt van enige vorm van vooringenomenheid bij degenen die het verhoor hebben afgenomen;
  • als het een kwetsbare getuige betreft, of er passende maatregelen zijn getroffen (vgl. Gerechtshof Amsterdam 24 juni 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1842).
Bijzonderheden van deze zaak
Deze strafzaak kenmerkt zich door de volgende bijzonderheden. Op de bij de verdachte in beslag genomen gegevensdragers zijn vele chats van de verdachte met diverse chatcontacten aangetroffen met een expliciete seksuele inhoud. Politieambtenaren hebben personen benaderd van wie zij veronderstelden dat zij, toen zij nog minderjarig waren, aan deze chats met de verdachte hebben deelgenomen. Deze personen zijn niet zelf naar de politie gestapt en leefden, naar mag worden aangenomen, niet in de veronderstelling dat zij op enig moment met overheidsfunctionarissen zouden moeten praten over de inhoud van hun contacten met de verdachte. In het algemeen geldt dat kwesties die met seksualiteit te maken hebben, geacht mogen worden te behoren tot de intiemste aspecten van de persoonlijke levenssfeer. Dat geldt zeker voor de onderhavige chats met de verdachte, waaraan zijn chatpartners als minderjarigen/pubers deelnamen. Het is dan ook goed voorstelbaar en invoelbaar dat zij weerstand voelden, of op zijn minst grote aarzeling, om met de betreffende politieambtenaren te praten over dit chatcontact, dat bovendien stamde uit een periode die al enige tijd achter hen lag.
Ten aanzien van het verweer onder (a)
Tegen de hiervoor beschreven achtergrond, acht het hof het begrijpelijk en geeft het geen blijk van onjuist, onprofessioneel of bevooroordeeld optreden dat de politieambtenaren ter bevordering van de bereidheid van de getuigen om met hen in gesprek te gaan en een verklaring af te leggen, de getuigen hebben gewezen op de veronderstelde omvang van het misbruik van de verdachte. Op die manier konden de getuigen gerust worden gesteld dat zij niet de enigen waren met wie de verdachte chatcontact met een seksuele strekking heeft gehad. Dat kon helpen bij het wegnemen van eventueel bij de getuigen bestaande weerstand om te praten, al dan niet samenhangend met schaamte. In dat verband plaatst het hof ook de aan de getuigen gedane mededelingen over het strafbare karakter van het handelen van de verdachte. Deze mededelingen strekten ertoe duidelijk maken aan de getuigen dat het niet hun verantwoordelijkheid als minderjarige was, maar de verantwoordelijkheid van de volwassen verdachte, om zich te houden aan de grenzen die de zedenstrafwetgeving stelt. Het hof beschouwt deze mededelingen niet als aansporingen om belastender dan waarheidsconform te verklaren over de verdachte. Van een vormverzuim is in dit opzicht geen sprake.
De voormelde bijzonderheden – kort gezegd: moeten praten over (chat)contacten in het verleden waarover de getuigen liever niet zouden praten, terwijl de verhorende politieambtenaren in het bezit waren van de betreffende chatberichten – zijn ook van belang bij het beoordelen van de vraagstelling aan de getuigen, zoals deze naar voren komt in de woordelijk uitgewerkte getuigenverhoren. Voor die bijzonderheden heeft de verdediging onvoldoende oog, waar zij een aantal passages citeert uit de woordelijk uitgewerkte verhoren en daaraan de conclusie verbindt dat de vraagstelling wegens het sturende, suggestieve en gesloten karakter niet voldoet aan de te stellen eisen van deskundigheid, objectiviteit en zorgvuldigheid. Het hof volgt de verdediging in die algemeen geformuleerde conclusie dan ook niet. Dat geldt ook voor het verhoor van [slachtoffer 11] , waarvan door de verdediging delen woordelijk zijn uitgewerkt en in de pleitnota geciteerd. Wel komt het hof in het hiernavolgende tot de vaststelling dat er gebreken kleven aan de verslaglegging van sommige verhoren en zal het hof bij de waardering van de bewijswaarde met alle getuigenverklaringen behoedzaam omgaan en oog hebben voor de wijze waarop en de omstandigheden waaronder deze tot stand zijn gekomen. Reden om alle verklaringen zonder meer van het bewijs uit te sluiten wegens twijfel aan de betrouwbaarheid, veroorzaakt door onprofessioneel of onjuist handelen bij de verhoren, ziet het hof niet.
Wat betreft het souffleren van informatie door de verhorende politieambtenaren over de leeftijd van de verdachte ten tijde van de chatgesprekken met [slachtoffer 5] , is het hof het met de rechtbank eens. Het verhoor had op dit punt anders had gemoeten, maar er is geen sprake van het influisteren van informatie die de kern raakt van het verwijt, namelijk het plegen dan wel dulden van ontuchtige handelingen. Ook beschouwt het hof dit niet als een voorbeeld van influisteren van informatie waardoor in algemene zin getwijfeld moet worden aan de mate waarin de getuigen hebben verklaard uit eigen wetenschap en ondervinding.
Ten aanzien van het verweer onder (b)
In het verweer is gewezen op onjuistheden in de samenvattende processen-verbaal van de verhoren van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 12] .
[slachtoffer 1] is op 7 februari 2013 in een studioverhoor gehoord, nadat door haar moeder aangifte was gedaan van ontucht door de verdachte. Van de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring is – in samengevatte vorm met weergave van zowel de vragen als de antwoorden – proces-verbaal opgemaakt. [7] Nadat de raadsman, die de verdachte in eerste aanleg bijstond, de auditieve registratie van dit verhoor had uitgeluisterd, is het verhoor op zijn verzoek woordelijk uitgewerkt. De raadsman heeft een aantal ongerijmdheden geconstateerd tussen de verklaring van [slachtoffer 1] en de weergave daarvan in het proces-verbaal van verhoor. Dit heeft geleid tot een klachtprocedure op grond van artikel 12 Sv bij het gerechtshof Amsterdam, wegens de beslissing van het openbaar ministerie niet tot vervolging over te gaan voor meineed en valsheid in geschrift van (onder andere) de politieambtenaar die het proces-verbaal heeft opgemaakt. Het gerechtshof Amsterdam heeft het beklag bij beschikking van 4 augustus 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:3218) afgewezen.
Het hof constateert op basis van de woordelijke uitwerking van het studioverhoor van [slachtoffer 1] , in navolging van het gerechtshof Amsterdam in voormelde beschikking, dat de samenvatting van de verklaring van [slachtoffer 1] zoals neergelegd in het proces-verbaal van verhoor op een aantal punten geen getrouw beeld geeft van hetgeen in het studioverhoor op die punten naar voren kwam. Dat gaat in het bijzonder om de uitlating van [slachtoffer 1] dat de verdachte met zijn hand in haar onderbroek zou zijn gegaan en dat hij haar zou hebben verteld kindjes met haar te willen maken. De samenvatting op deze twee punten komt niet overeen met de woorden die [slachtoffer 1] heeft gebruikt en suggereert op die punten ten onrechte dat sprake zou zijn geweest van dat handelen, dat mogelijk als ontuchtig zou kunnen worden gekwalificeerd. Daardoor is op die punten een onjuist beeld ontstaan dat afwijkt van de inhoud van de verklaring van [slachtoffer 1] . Zoals het gerechtshof in zijn beschikking van 4 augustus 2016 heeft overwogen, is daarmee sprake geweest van (vergaande) onzorgvuldigheid van de betreffende politieambtenaar. Dat alleen niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie of bewijsuitsluiting zou helpen om dergelijke onzorgvuldigheid in de toekomst te voorkomen acht het hof niet aannemelijk, mede gelet op de door deze politieambtenaar in de artikel 12 Sv-procedure afgelegde verklaring die onder meer inhoudt:
“Nadat de zaaksofficier van justitie mij erop had gewezen dat de verdachte (klager) aangifte tegen mij had gedaan van meineed en valsheid in geschrift, heb ik het door mij opgemaakte proces-verbaal van 7 februari 2013, waarin ik een samenvatting van het audiovisueel geregistreerde verhoor van [slachtoffer 1] heb gegeven teruggelezen. Op dat moment schrok ik en werd ik mij ervan bewust dat ik het verhoor niet geheel juist had samengevat. Ik begrijp het bezwaar van klager, maar het is nooit mijn opzet geweest om een onjuiste samenvatting te maken. Ik was me er niet eerder van bewust dat mijn samenvatting te kort door de bocht was. (…) Deze kwestie heeft tot gevolg dat ik een volgende keer nauwkeuriger zal werken. Ik ben aangesproken door mijn leiding over deze zaak en tijdens een themadag met 85 collega’s is deze casus besproken. Ons is medegedeeld dat we zorgvuldig moeten samenvatten. Tegenwoordig citeren we meer de verklaring van een kind dan dat we die samenvatten.” [8]
Ook het verhoor van [slachtoffer 6] , zoals afgenomen op 12 juni 2014, is op verzoek van de raadsman woordelijk uitgewerkt. Naar aanleiding daarvan heeft de verdediging (deels onder verwijzing naar het pleidooi bij de rechtbank) gesteld dat het samenvattende proces-verbaal onjuistheden bevat voor zover daarin staat:
V: Heeft hij je gelikt, tussen je benen? A: Ja., [9] V: Vroeg hij bijvoorbeeld of je nog maagd was? A: Ja dat wel. [10] ,
V: Dus jij zegt dat hij met zijn penis in jouw vagina is geweest. A: Dat klopt. Maar wanneer dat weet ik niet meer. Niet de eerste of de tweede afspraak, maar een latere keer [11] en
V: Hij biedt je 100 euro om een keer zijn lul in je kut te steken. Klopt dat? A: Ja. [12]
Uit de woordelijke uitwerking van het verhoor met [slachtoffer 6] [13] blijkt dat het voor haar erg moeilijk was om uit zichzelf uitgebreider dan met ja of nee te antwoorden op vragen over haar contacten met de verdachte. Daaraan is door de verhoorders in het verhoor ook uitdrukkelijk aandacht besteed. Om deze reden is er in overleg met [slachtoffer 6] voor gekozen haar in het verhoor te confronteren met de inhoud van de onder de verdachte in beslag genomen chatgesprekken en om haar aan de hand daarvan vragen te stellen, waarop zij beknopte antwoorden zou kunnen geven. Dit blijkt uit de woordelijke uitwerking op de bladzijden 11 en 12 [14] (I: verhoorders, G: [slachtoffer 6] ):
I: Makkelijk is het sowieso niet.
G: Nee. Nee.
(…)
I: En ik zie dat, wij zien dat ook hoor eh [slachtoffer 6] , hoe je ook, hoe je... (het hof begrijpt gezien het verloop van het verhoor tot dan toe: hoe de getuige moeite had met het geven van antwoorden
).
I: Ja. We willen je graag helpen d'r bij.
I: Dat is ook niet erg.
G: Nee.
I: Moet je het maar aangeven, wat jij het makkelijkste vindt.
I: Ik snap best wel datje het heel moeilijk vindt om d'r over te praten. Dat begrijpen we echt.
Dat zetten we d'r ook gewoon in.
G: Hmhm.
I: Want dat is ook wat er aan de hand is natuurlijk, dat je het heel moeilijk vindt. Toch? Of niet?
G: Ja, zeker.
I: Ja. Maar hoe kunnen we jou daar wel bij helpen? Wat zou je prettig vinden?
G: Ja, ik, ik gewoon, gewoon zeggen wat er is gebeurd en dan antwoord ik ja of nee of zoiets.
I: Ja.
G: Want het staat ook al eh zwart op wit (het hof begrijpt: in de chatgesprekken
), dus.
I: Ja, eigenlijk staat alles zwart op wit, ja.
G: Ja toch?
I: Ja.
I: Maar hoe heet het eh d'r staan natuurlijk ook een aantal dingen in waar we het nog niet over
gehad hebben.
G: Nee.
I: En dat is best wel confronterend voor je. Maar daar willen we je graag bij helpen. Want wij
willen zeker weten of dat inderdaad jullie gesprekken zijn geweest. En of dat je je dan weer
dingen weer dingen bovenhaalt.
G: Hmhm.
I: En het liegt er niet om, dat kan ik je eerlijk vertellen. Dat is eh...
G: Sorry?
I: Dat liegt er niet om, in de zin van...
G: O.
I: ...dat kan heel vervelend voor je zijn. Snap je wat ik bedoel?
G: Ja.
I: En eh maar hou je maar aan ons vast.
I: Maar we kunnen ook gewoon zeggen hop, we gaan ervoor. En we doen het eh...
I: Ik denk dat dat verstandig is, dat we d'r gewoon eh...
I: Gewoon effe doorheen. En dan kan je zeggen ja, dat klopt.
G: Ja.
I: Dan hoef je het zelf ook niet te benoemen. Want volgens mij is dat het kloterige.
G: Ja.
I: Ja? Voelen wij dat goed, [slachtoffer 6] ?
G: Ja.
In het samenvattende proces-verbaal van het verhoor van [slachtoffer 6] van 12 juni 2014, opgemaakt door politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 1] , komt ook naar voren dat en waarom voor deze werkwijze is gekozen. Dat proces-verbaal houdt onder meer in [15] :
Ik vind het echt heel moeilijk om over te praten. Ik wil wel graag dat jullie zeggen wat er is
gebeurd, dan kan ik antwoorden van ja of nee. Het staat toch al zwart op wit in die chats.
O: Wij hebben erg veel zwart op wit staan en dat liegt er niet om. Vind je het echt prettig
dat we dat voorlezen, zodat jij kan zeggen of het wel of niet gebeurd is?
A: Ja eigenlijk wel.
En iets verderop in het samenvattende proces-verbaal, nadat volgens deze werkwijze een aantal vragen zijn gesteld en beantwoord [16] :
V: Vind je het prettig dat we op deze manier de vragen stellen?
A: Ja dat is beter toch.
Ook in de verdere verslaglegging van het verhoor is zichtbaar gemaakt dat de vragen veel informatie bevatten aan de hand van de inhoud van de chatgesprekken, en dat de antwoorden van de getuige beknopt zijn.
Dat in deze situatie is gekozen voor deze werkwijze acht het hof niet per definitie verkeerd, mede gelet op de hiervoor uiteengezette bijzondere kenmerken van deze zaak. Ook is het hof van oordeel dat in het samenvattende proces-verbaal voldoende duidelijk is gemaakt dat deze werkwijze is gehanteerd.
Dat bij het samenvatten van antwoorden bepaalde nuances verloren gaan, is aan het samenvatten inherent. De vraag is vervolgens of op de vier door de verdediging aangewezen punten de samenvatting recht doet aan de onderliggende uitwisseling van vragen en antwoorden.
Wat betreft de passage over het al dan niet tussen de benen gelikt hebben, verdient opmerking dat hierover al in een vroeg stadium discussie is ontstaan. Dat hield verband met het feit dat op de opname van het verhoor met [slachtoffer 6] erg moeilijk was te verstaan of zij op de vraag daarnaar antwoordde “Dat weet ik niet, volgens mij wel” of “Dat weet ik niet, volgens mij niet”. Nadat op verzoek van de rechtbank deze passage woordelijk was uitgewerkt, inhoudend: “V: Heeft ie je ook gebeft, heeft ie je gelikt? DM: Volgens mij wel..”, [17] is op verzoek van de raadsman hierover een nader proces-verbaal opgemaakt, waarin op basis van nader uitluisteren van de opname is geverbaliseerd “Dat weet ik niet, volgens mij niet. (erg moeilijk te verstaan)”. [18] In de nadien tot stand gekomen woordelijke uitwerking van het gehele verhoor met [slachtoffer 6] is te lezen dat bij de vragen hierover ook is geput uit de chatgesprekken van haar met de verdachte die onder meer inhielden dat de verdachte gezegd zou hebben: “Het was te klein om je te kunnen beffen. Daarom heb ik dat niet gedaan. Ging gewoon niet zonder rugbreuken, zegt hij dan”. [19]
Gelet op het vorenstaande zal het hof, ondanks de gemelde gebrekkige verstaanbaarheid, er vanuit gaan dat de samenvatting van de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 1] van het door hen uitgevoerde verhoor met [slachtoffer 6] op dit punt onjuist is, mede gelet op de inhoud van het daarbij aangehaalde chatbericht. In het geheel aan gedragingen van de verdachte waarover in de verklaring van [slachtoffer 6] is verklaard aan de hand van de inhoud van de chatgesprekken, acht het hof deze onjuistheid niet van doorslaggevend belang. De beantwoording van de vraag of sprake is van ernstig strafbaar gedrag van de verdachte tegenover [slachtoffer 6] wordt er niet anders van, terwijl het ook op de strafrechtelijke kwalificatie van dat gedrag niet van invloed is. Het ziet alleen op nóg een bepaalde vorm waarin zich dit gedrag al dan niet zou hebben gemanifesteerd.
Op de overige punten, te weten de in de chatberichten naar voren komende kwesties van het vragen naar de maagdelijkheid van [slachtoffer 6] , [20] het penetreren met zijn penis [21] en het bieden van 100 Euro, [22] is het hof van oordeel dat de samenvatting beknopt maar niet onjuist is. Wel zou het aanbeveling hebben verdiend om, met name wat betreft het onderwerp van het penetreren, dat de kern van het zwaarste strafrechtelijke verwijt betreft, een uitgebreider verslag in het proces-verbaal om te nemen. Van een vormverzuim is echter ook hier geen sprake.
Aanknopingspunten voor de gedachte dat [slachtoffer 6] de verhorende politieambtenaren naar de mond heeft willen praten, zodat aan haar verklaringen met het oog op de waarheidsvinding geen betekenis meer zou kunnen toekomen, ontbreken. Zij heeft juist op diverse punten, ondanks herhaalde vragen van de politieambtenaar, de ruimte genomen om te verklaren dat dingen niet zijn gebeurd, zoals op het punt dat zij verklaart niet voor de webcam te zijn geweest [23] en dat verdachte wél een condoom zou hebben gedragen. [24]
Dat de samenvatting beknopt maar niet onjuist is, geldt ook voor het in punt 53 en 54 van de pleitnota weergegeven verhoor van [slachtoffer 11] en voor het in punt 43 van de pleitnota genoemde onderdeel van het verhoor van [slachtoffer 12] dat door de raadsvrouw in hoger beroep aan de hand van de auditieve registratie woordelijk is uitgewerkt, [25] en dat gaat over of de verdachte in het chatcontact met haar heeft gevraagd of zij zichzelf wilde vingeren. Overigens stonden de vragen van de politieambtenaren aan [slachtoffer 12] hier in het teken van de identificatie of [slachtoffer 12] degene was met wie de verdachte de chatgesprekken heeft gevoerd.
Bij de hiervoor geconstateerde onjuistheden in de processen-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6] is in strijd gehandeld met de uit de artikelen 152 en 153 Sv voortvloeiende verplichting om enkel juiste informatie op te nemen in op ambtseed opgemaakte processen-verbaal. Gezien het hiervoor uiteengezette belang van een juiste verslaglegging in een proces-verbaal gaat het om ernstige vormverzuimen. Getoetst aan het hiervoor weergegeven beoordelingskader uit de rechtspraak van de Hoge Raad, leiden deze vormverzuimen echter niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of tot bewijsuitsluiting. In de woordelijk uitgewerkte verhoren van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6] zijn de onjuistheden in de samenvattende processen-verbaal aan het licht gekomen en is de wijze waarop deze verklaringen tot stand zijn gekomen toetsbaar, zodat de voormelde fouten geen voor de verdachte nadelige gevolgen meer kunnen hebben voor zijn recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. In dat opzicht zijn de verzuimen hersteld.
Het hof zal uitgaan van de woordelijke uitwerking van de verhoren en slechts die onderdelen daarvan voor het bewijs gebruiken die bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, te weten in de chatgesprekken of de verklaring van de verdachte.
Wat betreft de doorwerking van de voormelde vormverzuimen in de machtiging tot doorzoeking, sluit het hof zich aan bij het oordeel van de rechtbank, zoals in het vonnis op bladzijden 7 en 8 verwoord onder Ib. Dat oordeel komt erop neer dat ook indien de achteraf gebleken onjuistheden in de samengevatte verklaring van [slachtoffer 1] buiten beschouwing zouden zijn gelaten, in redelijkheid tot doorzoeking van de woning van de verdachte kon worden beslist, en naar het oordeel van het hof ook zou zijn beslist, zodat geen causaal verband bestaat tussen het vormverzuim en de doorzoeking.
Ten aanzien van het verweer onder (c)
Het hof is op grond van de hiervoor geciteerde Aanwijzing met de verdediging van oordeel dat de door de verdediging genoemde eerste gesprekken met de veronderstelde chatgenoten van de verdachte auditief geregistreerd hadden moeten worden. Deze eerste gesprekken hadden weliswaar primair de identificatie van de betreffende meisjes tot doel, maar uit de processen-verbaal waarin deze gesprekken zijn neergelegd, blijkt dat deze gesprekken inhoudelijk niet steeds goed kunnen worden onderscheiden van een ‘informatief gesprek’ zoals bedoeld in (bijlage 2 bij) de Aanwijzing. Het niet auditief vastleggen van deze eerste gesprekken is dan ook met de Aanwijzing in strijd. Controle van de processen-verbaal van deze gesprekken is als gevolg daarvan niet mogelijk aan de hand van een auditieve registratie.
Ook het niet meer beschikbaar zijn van een auditieve registratie van het eerste gesprek met [slachtoffer 6] en van alle in de gegevensdragers van de verdachte veiliggestelde chatgesprekken, acht het hof onjuist. Dit materiaal had gedurende de loop van dit strafproces beschikbaar moeten blijven.
Dit levert onherstelbare vormverzuimen op als bedoeld in artikel 359a Sv. Getoetst aan het hiervoor weergegeven beoordelingskader uit de rechtspraak van de Hoge Raad, leiden deze vormverzuimen echter niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Tot bewijsuitsluiting hoeven deze vormverzuimen ook niet te leiden, omdat voor zover deze vormverzuimen afbreuk hebben gedaan aan de toetsbaarheid van de door de getuigen afgelegde verklaringen aan de hand van een auditieve registratie, het daardoor ontstane nadeel voor de verdediging voldoende is gecompenseerd doordat de verklaringen wel getoetst konden worden aan de hand van de inhoud van de chatgesprekken en aan de hand van de verklaringen van de verdachte. Ook zou de verdediging hebben kunnen vragen om een nader verhoor van de betrokken getuigen, van welke mogelijkheid de verdediging om haar moverende redenen geen gebruik heeft gemaakt.
De stelling van de verdediging dat niet controleerbaar is in hoeverre de herinnering van de getuigen is beïnvloed door de verhorende politieambtenaren borduurt voort op het standpunt van de verdediging dat de gekozen werkwijze, zoals hiervoor besproken onder (b) onjuist is, welk standpunt het hof niet deelt.
De beperking in de verdedigingsmogelijkheden van de verdachte door het ontbreken van het complete bestand met alle chatberichten, acht het hof, in het bijzonder gelet op de wel aanwezige chatberichten, niet van dien aard dat zijn recht op een eerlijk proces daardoor in het gedrang is gekomen.
Het hof volstaat daarom met de constatering van voormelde vormverzuimen. Het hof zal behoedzaam met de door de getuigen afgelegde verklaringen omgaan en slechts die onderdelen daarvan voor het bewijs gebruiken die bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, te weten in de chatgesprekken of de verklaring van de verdachte.
Ten aanzien van het verweer onder (d)
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. In de beperking die het tijdsverloop heeft meegebracht voor het onderzoek naar de gang van zaken bij de hiervoor bedoelde eerste gesprekken, nu de daarover bij de raadsheer-commissaris verhoorde politieambtenaren aan die gesprekken geen scherpe herinnering meer hadden, ziet het hof geen reden om te komen tot het oordeel dat een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM niet meer kan plaatsvinden. Voor bewijsuitsluiting is om deze reden ook geen plaats.
Slotsom
De hiervoor geconstateerde vormverzuimen leiden niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of tot bewijsuitsluiting. Voor strafvermindering als aan die vormverzuimen te verbinden rechtsgevolg ziet het hof evenmin aanleiding, omdat geen sprake is van door deze vormverzuimen veroorzaakt nadeel voor de verdachte dat zich door strafvermindering laat compenseren. Het hof volstaat daarom met de constatering van de voormelde verzuimen. Derhalve komt het hof nu toe aan de beoordeling van de voorliggende bewijsvragen.
Algemene bewijsoverwegingen
Ter terechtzitting van de rechtbank van 14 juni 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij de gebruiker was van de in zijn woning in beslag genomen gegevensdragers en dat hij de daarop aangetroffen chatgesprekken heeft gevoerd.
Niet allemaal fantasie
De verdachte heeft gesteld dat de inhoud van de communicatie van hemzelf met diverse minderjarige meisjes ‘allemaal fantasie’ betrof. De communicatie was, ook waar dat door de inhoud anders lijkt, volgens de verdachte niet gericht op het daadwerkelijk komen tot fysieke ontmoetingen en/of het plegen van ontuchtige handelingen. Het hof volgt de verdachte daarin niet. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, telkens na voorafgaand seksueel geladen chatcontact, in 2005 met [slachtoffer 6] fysieke ontmoetingen heeft gehad, en in 2009 met seksuele bedoelingen naar [slachtoffer 13] en [slachtoffer 12] in [woonplaats slachtoffer 8] is gegaan en hen daar heeft benaderd. Ook heeft de verdachte in 2012 [slachtoffer 1] fysiek ontuchtig betast, met wie hij ook chatcontact had. Uit de omstandigheid dat de verdachte zich over een periode van vele jaren meermalen – in samenhang met het chatcontact – ook fysiek grensoverschrijdend heeft gedragen, leidt het hof af dat het chatcontact dat de verdachte had met minderjarige meisjes mede was gericht op (het komen tot) fysieke ontmoetingen. Zoals hieronder nader zal worden toegelicht ziet het hof de wijze waarop de verdachte zich in de communicatie opstelde niet als uiting van zijn intentie om deze meisjes alle ruimte te laten, maar als strategisch om hun vertrouwen te winnen en eventuele vrees weg te nemen voor wat er zou kunnen gebeuren bij een fysieke ontmoeting.
Strategisch communiceren
Het hof stelt vast dat de verdachte in zijn manier van communiceren met de minderjarige meisjes strategisch te werk is gegaan. Het is de verdachte die steevast het initiatief tot een (chat)contact neemt, door als eerste een quasi nonchalant bericht te plaatsen. [26] De lichte toon daarbij lijkt te suggereren dat het min of meer toevallig is dat de digitale wegen van de verdachte en de minderjarige elkaar op dat moment kruizen. De verdachte benoemt in veel gevallen vervolgens weliswaar dat het leeftijdsverschil eigenlijk te groot is, maar hanteert in die beginfase tegelijk een pseudo-schuldbewuste ondertoon, waarmee hij een sfeer van vertrouwelijkheid creëert, waarin ook aan de zijde van de minderjarige ruimte wordt gemaakt om opmerkingen in de privésfeer te maken. [27] Al vrij snel voegt hij daarna een seksueel element toe, in het volle besef dat hij communiceert met meisjes in de puberleeftijd, die zich in die levensfase doorgaans ook bezig houden met hun lichamelijke ontwikkeling en nieuwsgierig zijn naar seksualiteit. [28] De verdachte complimenteert het minderjarige meisje. [29] Na hen op deze wijze overrompeld te hebben doet de verdachte een stap terug. [30] Daardoor legt hij de bal als het ware bij de minderjarige en creëert hij bij hen een gevoel van veiligheid. Nadat de verdachte aldus eerst een sfeer van vertrouwelijkheid heeft gecreëerd en vervolgens een van veiligheid, begint hij binnen die door hem gemaakte ruimte zijn seksuele rooftocht, op zoek naar mogelijkheden om kansen te benutten. De verdachte blijft er in het verloop van de chatcontacten alert op dat er geen andere personen mee kijken of luisteren. [31]
Door op deze wijze te communiceren heeft de verdachte in zijn chatcontact met minderjarigen steevast eenzelfde strategie toegepast, waarbij hij een hengel uitgooide om vervolgens te kijken of het beoogde slachtoffer toehapt. In zoverre acht het hof de beschrijving van zichzelf als een
one-trick ponytreffend.
Conclusie
Op grond van het voorgaande verwerpt het hof de verweren van de verdediging voor zover die erop zien dat de verdachte in het chatcontact enkel zijn fantasieën uitte en voor zover die betrekking hebben op zijn manier van communiceren met de minderjarige slachtoffers. De overige tot vrijspraak strekkende verweren worden hierna per feit besproken.
Bespreking bewijsverweren per feit
Ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde (ontucht)
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde ontucht met [slachtoffer 1] , nu op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat er van seksuele handelingen in strijd met de sociaal-ethische norm sprake is geweest. De te bewijzen gedragingen zijn immers naar de uiterlijke verschijningsvorm niet direct seksueel van aard. De chatgesprekken tussen de verdachte en [slachtoffer 1] (en die tussen de verdachte en [slachtoffer 8] ) kunnen niet als objectief bewijs worden gezien, nu deze grotendeels berustten op fantasie. Verder is niet te bewijzen dat de verdachte over de achterzijde van de billen van [slachtoffer 1] heeft gewreven.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof zal voor het bewijs uitgaan van de woordelijke uitwerking van het verhoor van [slachtoffer 1] en slechts die onderdelen van haar verklaring voor het bewijs gebruiken die bevestiging vinden in de chatgesprekken of in de verklaring van de verdachte. Het hof stelt op grond daarvan vast dat de verdachte, toen [slachtoffer 1] bij hem op schoot zat, over haar benen en billen heeft gewreven/geaaid en dat [slachtoffer 1] hem, nadat de verdachte om een kus vroeg, op zijn mond heeft gekust.
Bij de beantwoording van de vraag of deze handelingen als ontuchtig zijn aan te merken, moet worden vooropgesteld dat van een ontuchtige handeling in de zin van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) sprake is in geval van een seksuele handeling in strijd met de sociaal-ethische norm. Als niet op het eerste gezicht evident is dat een handeling een seksueel karakter heeft, kan het aankomen op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn onder meer de verhouding tussen de betrokkenen, de context waarin de handeling is verricht, de wijze van aanraking en het lichaamsdeel dat is aangeraakt. De seksuele intentie van de verdachte is niet zonder meer bepalend, maar wel van betekenis. Verder is van belang dat aanzienlijk leeftijdsverschil, waarbij een van de betrokkenen beneden de zestien jaar is, in de regel seksueel contact ontuchtig maakt.
Het hof is van oordeel dat de vastgestelde handelingen moeten worden aangemerkt als seksuele handelingen vanwege de combinatie van door de verdachte betaste lichaamsdelen (benen en billen), de aard van de aanrakingen (aaien/wrijven), in samenhang met het op schoot zitten en het op verzoek van de verdachte kussen. Hierbij is ook de seksuele intentie van de verdachte van belang, zoals deze blijkt uit het chatgesprek tussen de verdachte en [slachtoffer 8] over seksueel opwindende ervaringen, waarin de verdachte onder meer schrijft:

ik vind het leuk om te merken dat meisjes van 9 en 10 het meest flirterig zijn met vaders [...] die klimmen nog op schoot [...] een buurmeisje en een vriendin van mijn jongste dochter doen zo naar mij, als ze spelen bij ons thuis en ze komen langs mijn kamer, dan komen ze soms gewoon even binnen om me een knuffel en een zoen te geven [...] het is bij hun ook ondeugend knuffelen vaak, niks zo leuk als dat mijn hand bij die spelletjes per ongeluk eventjes op prive-plekken komt”.
Het hof gaat er vanuit dat de verdachte het hier heeft over [slachtoffer 1] , omdat zij toen een vriendinnetje was van de jongste dochter van de verdachte en omdat de inhoud van het chatbericht van de verdachte overeenkomt met de verklaring van [slachtoffer 1] .
De seksuele intentie van de verdachte komt ook naar voren in het WhatsApp-bericht van de verdachte aan [slachtoffer 1] , inhoudend:

Als jij en ik weer eens stoeien of als je bij me op schoot zit, en je zou ineens voelen dat ik een stijve had... zou je dan misselijk worden denk je?
De verklaring van de verdachte dat er geen sprake is geweest van enige seksuele lading, noch in de chatgesprekken noch in het lichamelijke contact met [slachtoffer 1] , acht het hof net als de rechtbank, volstrekt onaannemelijk.
Mede gelet op het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen de verdachte en [slachtoffer 1] (zij was negen jaren oud ten tijde van het tenlastegelegde) was het seksuele handelen van de verdachte in strijd met de sociaal-ethische norm. Het handelen van de verdachte is dan ook ontuchtig zoals bedoeld in artikel 247 Sr, zodat het in zaak A tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 primair tenlastegelegde (aanranding)
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsvrouw van oordeel dat de in zaak B onder 1 primair tenlastegelegde aanranding van de zes minderjarige slachtoffers niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van het ‘door geweld of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid dwingen’ zoals bedoeld in artikel 246 Sr. Van het in zaak B onder 1 primair tenlastegelegde moet de verdachte worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 subsidiair tenlastegelegde (verleiding)
Algemeen
De tenlastelegging in zaak B onder 1 subsidiair is toegesneden op artikel 248a Sr. In die bepaling is ‘verleiding’ strafbaar gesteld. Dat is onder meer het door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht opzettelijk bewegen van minderjarigen tot ontuchtige handelingen. Van ‘bewegen’ in de zin van artikel 248a Sr is niet slechts sprake wanneer blijkt van het breken van
psychische weerstand van het slachtoffer. Van het in deze bepaling door het bestanddeel ‘beweegt’ tot
uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede
onder invloed van giften of beloften van geld of goed, misbruik van uit feitelijke verhoudingen
voortvloeiend overwicht of misleiding is overgegaan tot het plegen of dulden van ontuchtige
handelingen (vgl. HR 26 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1013). Daarnaast is voor strafbaarheid vereist dat het opzet van de verdachte is gericht op het bewegen ontuchtige handelingen te plegen of dulden. Indien de tenlastelegging is toegesneden op het door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen tot het plegen van ontuchtige handelingen of het dulden van zodanige handelingen van de verdachte, kan het opzettelijk bewegen niet worden bewezenverklaard indien aannemelijk wordt dat – ook al had de verdachte feitelijk zodanig overwicht – hij zich niet ervan bewust was dat dit overwicht (mede) van invloed was op het door de betreffende persoon plegen of dulden van ontuchtige handelingen (vgl. HR 3 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1881).
Vermelding verdient verder dat van het plegen of het dulden van ontuchtige handelingen ook sprake kan zijn als geen lichamelijke aanraking tussen de dader en het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Of in een zodanig geval de gedraging of gedragingen van de dader – al dan niet in hun onderlinge samenhang bezien – het plegen of het dulden van ontuchtige handelingen met het slachtoffer opleveren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt in het bijzonder betekenis toe aan het antwoord op de vraag of en zo ja, in hoeverre tussen de dader en het slachtoffer enige voor het plegen of dulden van ontucht relevante interactie heeft plaatsgevonden (vgl. HR 30 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ0950; HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1675).
Ten aanzien van [slachtoffer 2]
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde verleiding van [slachtoffer 2] , nu niet kan worden vastgesteld dat de te bewijzen gedragingen in de tenlastegelegde periode hebben plaatsgevonden.
Voor de conclusie dat het chatgesprek tussen de verdachte en [slachtoffer 2] , waarin zij voor de webcam haar borsten aan de verdachte heeft getoond, plaatsvond op 16 maart 2004 acht het hof redengevend dat:
  • [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij – toen de ontuchtige handeling werd gepleegd – ongeveer 14 jaren oud was,
  • de wijzigingsdatum van het chatgesprek waarin de ontuchtige handeling werd gepleegd, was op 16 maart 2004;
  • [slachtoffer 2] op 16 maart 2004 14 jaren oud was;
  • de verdachte op 16 maart 2004 in een chatgesprek met [getuige 1] heeft gesproken over zijn chatsessie met [slachtoffer 2] en hem toen ook beeldmateriaal van de borsten van [slachtoffer 2] heeft getoond.
De verdediging heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die deze redengevendheid ontzenuwen. Ook is niet is gesteld op welke andere datum dan op 16 maart 2004 dit gesprek zou hebben plaatsgevonden, terwijl voor een andere datum ook geen solide aanknopingspunten in het dossier zijn te vinden. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 2] op 16 maart 2004 heeft verleid een ontuchtige handeling te plegen, te weten het tonen van haar borsten voor de webcam.
Ten aanzien van [slachtoffer 3]
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde verleiding van [slachtoffer 3] , nu niet vastgesteld kan worden dat de verdachte opzet had dat gericht was op het bewegen van [slachtoffer 3] tot het plegen van ontuchtige handelingen of dat hij zich bewust was van de invloed van het feitelijk overwicht dat hij had op [slachtoffer 3] .
Het hof is van oordeel, gelet op bovenstaande overweging over het strategisch communiceren van de verdachte, dat de verdachte welbewust [slachtoffer 3] heeft bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen, te weten dat [slachtoffer 3] voor de webcam haar gedeeltelijk naakte lichaam aan de verdachte heeft getoond, dat zij hierbij haar eigen borsten heeft betast en dat zij een foto van haar ontblote bovenlijf naar de verdachte heeft gestuurd. Ook blijkt uit de door hem ingezette strategische handelwijze en het effect dat dit had dat de verdachte zich terdege bewust was van het feitelijk overwicht dat hij had op [slachtoffer 3] . De tot vrijspraak strekkende verweren vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van [slachtoffer 4]
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde verleiding van [slachtoffer 4] , omdat het (enkel) versturen van een foto van blote borsten niet voldoende is om te spreken van ‘het plegen van ontuchtige handelingen’ als bedoeld in artikel 248a Sr, nu niet kan worden vastgesteld dat tussen de dader en het slachtoffer enige voor het plegen van ontucht relevante interactie heeft plaatsgevonden. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat niet bewezen kan worden dat de verdachte [slachtoffer 4] opzettelijk heeft bewogen tot het sturen van die foto.
Het hof is van oordeel, gelet op bovenstaande overweging over het strategisch communiceren van de verdachte, dat de verdachte welbewust [slachtoffer 4] heeft bewogen tot het plegen van een ontuchtige handeling, te weten dat [slachtoffer 4] een foto van haar ontblote bovenlichaam heeft gemaakt en aan de verdachte gestuurd. Daarbij was tussen de verdachte en [slachtoffer 3] sprake van voor het plegen van ontucht relevante interactie, nu uit de chatgesprekken blijkt dat de verdachte aan [slachtoffer 4] heeft gevraagd om een ‘mooie sexy foto van zichzelf te sturen’ en dat de verdachte meermalen (met het beoogde resultaat) zijn wens heeft uitgesproken de borsten van [slachtoffer 4] te zien. Derhalve vinden de tot vrijspraak strekkende verweren hun weerlegging in de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van [slachtoffer 5]
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde verleiding van [slachtoffer 5] , primair omdat niet kan worden vastgesteld wanneer de tenlastegelegde gedragingen zouden hebben plaatsgevonden en [slachtoffer 5] in de tenlastegelegde periode achttien jaar is geworden, en subsidiair omdat voor het zichzelf aftrekken door de verdachte – als dat al zou kunnen worden bewezen – geen sprake is van relevante interactie tussen de verdachte en [slachtoffer 5] , terwijl het bewegen tot het dulden en het opzet van de verdachte niet vast te stellen zijn.
Het hof is van oordeel, gelet op bovenstaande overweging over het strategisch communiceren van de verdachte, dat de verdachte welbewust [slachtoffer 5] heeft bewogen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten dat de verdachte zich voor de webcam heeft afgetrokken. De verklaring van [slachtoffer 5] daarover vindt steun in de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer 5] zijn stijve penis in beeld kan hebben gezien op de webcam en dat hij niet kan uitsluiten dat hij zijn penis toen heeft vastgehad. De subsidiair tot vrijspraak strekkende verweren vinden aldus hun weerlegging in de bewijsmiddelen. In aanmerking genomen dat de verdachte in het verband van het chatten met [slachtoffer 5] zichzelf aftrok en daarbij de webcam speciaal richtte op zijn geslachtsdeel, teneinde dat aan [slachtoffer 5] te tonen, is ook hier sprake van voor het dulden van de ontucht relevante interactie.
Deze ontuchtige handeling vond plaats in de tenlastegelegde periode. [slachtoffer 5] heeft zelf verklaard dat zij rond de 15 jaren oud was toen dit gebeurde en dus, gelet op haar geboortedatum, in de periode van [geboortedag slachtoffer 5] 2004 tot en met [dag voor geboortedag slachtoffer 5] 2005. Daarom wordt ook het primair tot vrijspraak strekkende verweer verworpen.
Ten aanzien van het door [slachtoffer 5] versturen van een seksueel getinte foto overweegt het hof dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat deze foto in de tenlastegelegde periode is verstuurd. De verklaringen van [slachtoffer 5] bevatten immers aanwijzingen dat dit vóór 2004 is gebeurd. Het hof spreekt de verdachte vrij van dit deel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van [slachtoffer 6]
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte [slachtoffer 6] heeft verleid tot het plegen of dulden van een ontuchtige handeling, zoals die in zaak B onder 1 subsidiair is tenlastegelegd. De woordelijke uitwerking van de verklaring van [slachtoffer 6] van 12 juni 2014 houdt in dat zij in de chatgesprekken met de verdachte niet voor de webcam is geweest. Het hof spreekt de verdachte vrij van dit deel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van [slachtoffer 7]
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde verleiding van [slachtoffer 7] , omdat niet kan worden vastgesteld dat tussen de verdachte en [slachtoffer 7] enige voor het plegen van ontucht relevante interactie heeft plaatsgevonden. Voorts kan op basis van de chatgesprekken niet worden bewezen dat de verdachte haar opzettelijk heeft bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen. Met betrekking tot het door [slachtoffer 7] gedeeltelijk uitkleden voor de webcam heeft de raadsvrouw bepleit dat dit geen seksuele handeling was die in strijd is met de sociaal-ethische norm, zodat dit niet als ontuchtig kan worden aangemerkt.
Het hof is van oordeel, gelet op bovenstaande overweging over het strategisch communiceren van de verdachte, dat de verdachte welbewust [slachtoffer 7] heeft bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen, te weten dat zij zich voor de webcam gedeeltelijk heeft uitgekleed en voor de webcam haar borsten heeft betast. Uit de voor het bewijs gebruikte chatgesprekken blijkt dat de verdachte tegen [slachtoffer 7] heeft gezegd dat zij haar borsten moest pakken, dat – toen zij dat eenmaal deed – hij meer wilde en dat hij het lekker vond. Het hof beschouwt dat als voor de ontuchtige handelingen relevante interactie.
Het gedeeltelijk uitkleden voor de webcam door [slachtoffer 7] vond plaats in het verband van chatgesprekken met de verdachte met een seksuele strekking. Hierop gelet en in aanmerking genomen het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen de verdachte en [slachtoffer 7] , is naar het oordeel van het hof sprake van seksuele handelingen in strijd met de sociaal-ethische norm. De tot vrijspraak strekkende verweren vinden dus ook hier hun weerlegging in de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde (grooming)
De tenlastelegging in zaak B is onder 2 primair toegesneden op artikel 248e Sr. In die bepaling is ‘grooming’ strafbaar gesteld. De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan grooming van [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] , en subsidiair de poging tot grooming van die meisjes.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geheel moet worden vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde. Hij heeft met betrekking tot de vier meisjes geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde geheel moet worden vrijgesproken. Daartoe zij heeft aangevoerd:
  • a) met betrekking tot [slachtoffer 8] dat de verdachte slechts heeft gefantaseerd over een ontmoeting met haar, terwijl niet kan worden vastgesteld dat de verdachte enige handeling heeft ondernomen ter verwezenlijking van een daadwerkelijke ontmoeting, zodat een voltooide grooming in elk geval niet kan worden bewezen;
  • b) met betrekking tot [slachtoffer 9] dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte heeft getracht een afspraak met [slachtoffer 9] te maken en hij niet wist wie zij was of waar zij woonde en dat het ook hier gaat om fantasiegesprekken die niet zijn gevoerd met het oogmerk een seksafspraak met [slachtoffer 9] te maken;
  • c) met betrekking tot [slachtoffer 10] dat ook hier sprake is geweest van het fantaseren over een ontmoeting, alsmede dat de verdachte niet met haar in gesprek is gekomen over het station in Breda met het oogmerk om tot een seksafspraak te komen;
  • d) met betrekking tot [slachtoffer 11] dat uit de chats niet kan worden opgemaakt dat de verdachte heeft voorgesteld haar te ontmoeten, terwijl niet vast staat dat de verdachte [slachtoffer 11] , zoals zij heeft verklaard, telefonisch heeft gesproken, al dan niet over een ontmoeting.
Het hof overweegt als volgt.
Juridisch kader
Het in artikel 248e Sr strafbaar gestelde misdrijf grooming, dat ook wel ‘digitaal kinderlokken’ wordt genoemd, bestaat naar de kern genomen uit het (i) door middel van een digitaal medium voorstellen van een ontmoeting (ii) aan iemand die jonger is dan zestien jaar, (iii) met het oogmerk ontuchtige handelingen met die jeugdige te plegen of kinderporno te vervaardigen, en (iv) het vervolgens ondernemen van enige (concrete en zelfstandige) handeling ter verwezenlijking van die ontmoeting.
De geschiedenis van de totstandkoming van artikel 248e Sr houdt onder meer het volgende in:
“«Grooming» is veelal een langer lopend proces waarbij de dader door veelvuldig chat- en e-mailcontact langzaam het vertrouwen wint van het kind, het kind verleidt tot het delen van intimiteiten en op die wijze het kind in de digitale wereld vatbaar maakt voor seksueel misbruik in de fysieke wereld. (…) De (…) strafbaarstelling richt zich nadrukkelijk op het grijze gebied waarin nog geen sprake is van het plegen van daadwerkelijk seksueel misbruik, maar waar wel misbruik wordt gemaakt van de open communicatiemogelijkheden op internet om kinderen te benaderen en tot misbruik te verleiden. Voor strafbaarheid is niet vereist dat het contact op internet daadwerkelijk leidt tot fysiek contact tussen kind en dader, of een feitelijk door het kind gepleegde seksuele handeling, bijvoorbeeld voor een webcam. De nadruk ligt meer op de communicatiefase; de fase waarin het kind op internet in chat- en emailverkeer door de dader wordt bewerkt en verleid. Uit de inhoud van de desbetreffende chat- en emailberichten zal veelal het oogmerk van de dader op het plegen van seksueel misbruik kunnen worden afgeleid. (…) Er is voor strafbaarheid (…) meer nodig dan het uitsluitend op internet communiceren met een kind en het daarbij maken van seksuele toespelingen. (…) Voor de strafwaardigheid is het wezenlijk dat de communicatiefase uitmondt in een voorstel voor een ontmoeting en het verrichten van een handeling gericht op het realiseren van die ontmoeting. Deze gedragingen onderstrepen de vastheid van het voornemen van de dader om zijn digitaal misbruik daadwerkelijk om te zetten in het plegen van fysiek misbruik. (…) Van strafbaarheid kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de dader zich begeeft naar de voor de ontmoeting afgesproken plek, het slachtoffer van een routebeschrijving naar die plek voorziet of anderszins concrete voorbereidingen treft gericht op het verwezenlijken van de ontmoeting.”
(Kamerstukken II 2008-2009, 31810, nr. 3, p. 6-7)
Ook een poging tot ‘grooming’ is strafbaar (vgl. HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1736). Daarvan kan sprake zijn als de digitale communicatie met een jeugdige heeft geleid tot het voorstel voor een ontmoeting met het oogmerk om seksuele handelingen te plegen, maar geen handeling is ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting. Dat voorstel vormt dan het begin van uitvoering van het delict (vgl. Kamerstukken II 2015-2016, 34372, nr. 3, p. 91).
Ten aanzien van [slachtoffer 8]
Uit de bewijsmiddelen, de inhoud van de chatgesprekken in het bijzonder, kan worden afgeleid dat:
  • [slachtoffer 8] (ten tijde van haar chatgesprekken met de verdachte 14 jaar oud) de verdachte op 20 maart 2012 heeft gezegd dat zij 15 jaar oud was;
  • de verdachte [slachtoffer 8] op 26 maart 2012, nadat zij had benoemd dat zij in [woonplaats slachtoffer 8] woonachtig was, heeft gezegd dat hij vaak (op 40 minuten rijafstand van [woonplaats slachtoffer 8] ) in Maastricht is;
  • de verdachte die dag de mogelijkheid heeft geopperd om elkaar over 14 dagen te ontmoeten, teneinde met zijn ‘stijve lul in haar kut te komen zonder condoom’;
  • de verdachte [slachtoffer 8] op 27 maart 2012 heeft gevraagd zich voor te stellen dat zij over een week stiekem zouden afspreken en dat zij zich over 7 dagen zou beseffen dat zij geen maagd meer was,
  • de verdachte [slachtoffer 8] op 27 maart 2012 verder heeft gevraagd waar zij ongeveer woonde, toen op Google Maps heeft bekeken hoe [woonplaats slachtoffer 8] eruit zag en haar aan de hand daarvan vervolgvragen heeft gesteld, teneinde beter zicht op haar woonadres te krijgen;
  • de verdachte [slachtoffer 8] op 29 maart 2012 heeft gevraagd of hij haar ‘volegnde (
  • de verdachte [slachtoffer 8] op maandag 2 april 2012 heeft gevraagd of zij het eng zou vinden als ‘het’ concreet zou worden en of zij ‘meer dan fantasie’ wilde;
  • de verdachte [slachtoffer 8] , nadat zij te kennen had gegeven ‘meer dan fantasie’ te willen, heeft gevraagd of zij zou durven te vertellen waar zij precies woonde, zodat hij ‘een plannetje kon maken hoe zij elkaar zouden kunnen ontmoeten’ en dat hij, nadat zij hem haar postcode had genoemd, op internet heeft opgezocht dat zij in de buurt van de Marktstraat woonachtig was;
  • de verdachte [slachtoffer 8] vervolgens heeft gevraagd op welke avond zij het makkelijkst buiten kon zijn en haar heeft aangekondigd dat hij ‘volgende week maandag tot en met woensdag’ weer (bij haar) in de buurt zou zijn, waarna [slachtoffer 8] heeft gezegd op maandag (
  • de verdachte [slachtoffer 8] vervolgens een gang van zaken heeft voorgesteld, waarbij zij ergens zou gaan staan en hij in zijn auto aan haar voorbij zou rijden, en zij elkaar, indien door beiden gewenst, tien minuten later weer op dezelfde plek zouden kunnen ontmoeten en zij bij hem in de auto kon stappen;
  • de verdachte [slachtoffer 8] daarbij heeft verzocht om in ‘de komende week’ na te denken welke plek zij prettig zou vinden om af te spreken en er daarbij onder andere op gewezen dat zij misschien niet wilde dat een bekende van haar zou zien dat zij bij hem in de auto zou stappen;
  • de verdachte haar daarbij heeft toegevoegd: “als ik overigens echt jouw kutje mag leren hoe het is om bezoek te krijgen, dan ga ik dat mijn leven lang niet vergeten”;
  • de verdachte [slachtoffer 8] op 3 april 2012 heeft gevraagd of zij nog aan ‘komende maandag’ heeft gedacht en de mogelijkheid heeft genoemd dat het ‘volgende week’ mooi weer zou worden en zij ergens in een park zouden kunnen gaan wandelen of achterin zijn auto ‘ondeugend kennis zouden kunnen gaan maken’;
  • de verdachte op maandag 9 april 2012 aan [slachtoffer 8] heeft laten weten dat het geen weer is om buiten af te spreken en dat hij pas net in de buurt is.
Uit het bovenstaande volgt dat de verdachte de destijds 14-jarige [slachtoffer 8] via de chat heeft voorgesteld om elkaar in [woonplaats slachtoffer 8] te ontmoeten, welke ontmoeting uiteindelijk op 9 april 2012 zou gaan plaatsvinden. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte ook enige handelingen ter verwezenlijking van die ontmoeting verricht, in het bijzonder door zoekslagen op internet te maken teneinde haar woonadres en – in het verlengde daarvan – de plek waar kon worden afgesproken zo scherp mogelijk in beeld te krijgen. Daarnaast neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachte met zijn ontmoetingsvoorstel het oogmerk heeft gehad om tot geslachtsgemeenschap met [slachtoffer 8] te komen. De chatgesprekken bevatten op dat punt geen woord Spaans, terwijl de stelling dat het de verdachte in de chatgesprekken steeds slechts om fantaseren ging hiervoor in de algemene bewijsoverweging al is ontkracht. Op die gronden acht het hof, anders dan de advocaat-generaal en de raadsvrouw, met betrekking tot [slachtoffer 8] het onder 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt in zoverre verworpen.
Ten aanzien van [slachtoffer 9]
Het onder 2 primair tenlastegelegde kan met betrekking tot [slachtoffer 9] niet worden bewezen, omdat ten aanzien van haar niet kan worden vastgesteld dat aan de hiervoor onder (iv) genoemde voorwaarde is voldaan. Wel acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tegenover [slachtoffer 9] aan het subsidiair tenlastegelegde schuldig heeft gemaakt, zodat het tot vrijspraak strekkende verweer in zoverre faalt. Dat oordeel berust op het volgende.
Nadat [slachtoffer 9] , van wie de verdachte wist dat zij 13 jaar oud was en in Arnhem woonde, op vrijdag 23 december 2011 desgevraagd aankondigde een jongen met wie zij al eerder seks had gehad ‘aanstaande maandag’ (
het hof begrijpt: maandag 26 december 2011) weer te zullen zien, moedigde de verdachte haar aan om bij die gelegenheid de ‘paal’ van de jongen te pakken en die tussen haar benen door te leiden, zodat zij deze tegen haar ‘ingang’ voelde, waarna hij haar voorstelde: “wat dacht je hiervan, als je het maandag niet doet, dan mag ik dezelfde week nog langskomen en je ontmaagden?”. Nadat [slachtoffer 9] met “Okay” antwoordde, legde hij haar uit dat dat
zostrafbaar zou zijn en bovendien ‘niet zo slim’, omdat hij waarschijnlijk al na 20 seconden ‘diep in haar kutje zou klaarkomen’, maar dat hij dat toch
nuzou doen als zij met zijn tweetjes waren en niemand hen kon betrappen.
Aldus heeft de verdachte de destijds 13-jarige [slachtoffer 9] voldoende concreet voorgesteld haar in de week van 26 december 2011 te ontmoeten teneinde geslachtsgemeenschap met haar te hebben. Gelet op het hiervoor beschreven juridisch kader kan deze handelwijze als een poging tot grooming worden aangemerkt. De omstandigheid dat de verdachte geregeld zogenoemde ‘smileys’ aan zijn teksten heeft toegevoegd, brengt niet mee dat zijn voorstellen niet meer als gemeend opgevat kunnen worden.
Ten aanzien van [slachtoffer 10]
Het onder 2 primair tenlastegelegde kan met betrekking tot [slachtoffer 10] niet worden bewezen, omdat ten aanzien van haar niet kan worden vastgesteld dat aan de hiervoor onder (iv) genoemde voorwaarde is voldaan. Wel acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tegenover [slachtoffer 10] aan het subsidiair tenlastegelegde schuldig heeft gemaakt, zodat het tot vrijspraak strekkende verweer in zoverre faalt. Dat oordeel berust op het volgende.
Nadat de verdachte in eerdere chatgesprekken al van [slachtoffer 10] te horen had gekregen dat zij 13 jaar oud was en in Breda woonde, heeft de verdachte haar op 25 september 2012 laten weten dat hij zou willen dat hij ‘nu’ bij haar was en dat hij zijn ‘paal’ wel een keer ‘heel zachtjes in haar kut wilde laten glijden’. Nadat hij zich erover had beklaagd dat Breda ‘zo ver weg’ was, heeft hij [slachtoffer 10] gevraagd of zij het stiekem wel prettig of jammer vond dat hij die avond niet kon langskomen. [slachtoffer 10] antwoordde dat zij de verdachte ‘echt een leuke man’ vond en het ‘echt heel leuk’ zou vinden hem eens in het echt te zien. Daarop deelde de verdachte haar mee dat hij dat alleen onder strenge voorwaarden zou doen en dat hij daarvoor zeker zou moeten weten dat zij hem zou wegsturen als zij hem toch niet leuk zou vinden, waarop [slachtoffer 10] hem toezei dat laatste te zullen doen. Vervolgens heeft de verdachte [slachtoffer 10] gevraagd waar zij met hem zou willen afspreken, waaraan hij toevoegde dat hij geen huis in Breda had. Daarop antwoordde [slachtoffer 10] : “ik haal je dan wel op bij het station ofz (
het hof begrijpt: of zo)”. De verdachte reageerde hierop met “ok! (ik heb een auto…maar die kan ook naar het station natuurlijk)”.
Aldus heeft de verdachte de destijds 13-jarige [slachtoffer 10] voldoende concreet voorgesteld haar op 25 september 2012 te ontmoeten teneinde geslachtsgemeenschap met haar te hebben. De wijze waarop de verdachte zijn vraag aan [slachtoffer 10] heeft verwoord (‘vind je het prettig of jammer dat ik vanavond niet kan langskomen’) geeft geen voedsel aan de gedachte dat het de verdachte geen ernst is geweest. Het hof ziet dit als een voorbeeld van de door de verdachte gehanteerde strategie, waarbij hij een hengel uitgooit om vervolgens te kijken of het beoogde slachtoffer toehapt. Voor het idee dat de verdachte hier slechts heeft gefantaseerd over een ontmoeting, bieden de in de chatgesprekken gehanteerde bewoordingen geen serieus te nemen aanknopingspunt, terwijl de stelling dat het gesprek over het station in Breda geen verband houdt met het willen maken van een seksafspraak wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
Gelet op het hiervoor beschreven juridisch kader kan de handelswijze van de verdachte als een poging tot grooming worden aangemerkt.
Ten aanzien van [slachtoffer 11]
Met betrekking tot [slachtoffer 11] zal het hof de verdachte integraal van het onder 2 tenlastegelegde vrijspreken. Uit de chatgesprekken kan niet blijken dat de verdachte haar op enig moment een ontmoeting heeft voorgesteld. Alhoewel [slachtoffer 11] op 10 december 2013 heeft verklaard dat de verdachte haar in 2011 een keer heeft opgebeld en toen heeft gezegd dat hij in de buurt was en langs wilde komen, vindt deze verklaring geen concrete steun in het dossier, ook niet in de in 2011 en 2012 gevoerde chatgesprekken. Daarom kan met betrekking tot [slachtoffer 11] niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat aan de hiervoor onder (i) genoemde voorwaarde is voldaan.
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 tenlastegelegde (ontucht en verleiding)
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het in zaak B onder 3 tenlastegelegde. De verklaringen van [slachtoffer 6] zijn onvoldoende betrouwbaar om een bewezenverklaring op te baseren. Tussen haar verklaringen zitten dermate veel verschillen, dat deze niet kunnen worden afgedaan met de opmerking dat zij het moeilijk vond om te verklaren of dat zich (te erg) schaamde. Dit geldt in ieder geval voor de verregaande seksuele handelingen: het penetreren van de vagina met de penis en de vinger, het pijpen en het beffen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat slechts kan worden vastgesteld dat de verdachte en [slachtoffer 6] elkaar een aantal malen hebben ontmoet, dat hij haar geld heeft betaald en dat er aanrakingen aan het lichaam hebben plaatsgevonden die, in de context van het ‘droogseksen’ of ‘schuren’ in de auto, als ontuchtig kunnen worden aangemerkt.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat niet kan worden bewezen dat het seksueel binnendringen heeft plaatsgevonden vóór [geboortedag slachtoffer 6] 2007, de datum waarop [slachtoffer 6] 16 jaar werd, en dat met betrekking tot de tenlastegelegde verleiding enkel bewezen kan worden dat de verdachte [slachtoffer 6] zijn lichaam heeft laten aanraken en het lichaam van [slachtoffer 6] heeft aangeraakt.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij diverse ontmoetingen heeft gehad met [slachtoffer 6] en dat hij daarbij met haar in zijn auto en in een kelderbox lichamelijk contact heeft gehad; hij spreekt van knuffelen en zoenen. Het hof acht bewezen dat het daarbij niet is gebleven. Het hof neemt als uitgangspunt voor het bewijs de zich in het dossier bevindende chatgesprekken tussen de verdachte en [slachtoffer 6] . Deze chatgesprekken, die blijkens de inhoud voorafgingen aan en volgden op de fysieke ontmoetingen met [slachtoffer 6] zijn zeer gedetailleerd van aard en bevatten een beschrijving van wat er tijdens de ontmoetingen is gebeurd. Dat het gaat om een beschrijving van handelingen die tussen de verdachte en [slachtoffer 6] daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en niet enkel om seksueel fantaseren, leidt het hof – naast hetgeen hiervoor bij de algemene bewijsoverweging reeds tot uitdrukking is gebracht – ook af uit de toon en inhoud van deze chats. Anders dan de chats van de verdachte met andere meisjes waarin (ook) wordt gefantaseerd over wat de verdachte wilde gaan doen in het geval van een daadwerkelijke ontmoeting, kenmerken de chats met [slachtoffer 6] zich door een veel feitelijker beschrijving van de gebeurtenissen (bijvoorbeeld over hoe ver de penis van de verdachte in de vagina van [slachtoffer 6] is gegaan) en ondervonden hindernissen (waarom de penis van de verdachte niet verder in de vagina ging), en ook door het uitspreken van zorgen (bijvoorbeeld over de vraag of [slachtoffer 6] zwanger zou kunnen zijn geraakt). Ook de vraag of zij enig idee heeft waarom “het zo veel pijn doet daar”, de aansporing om eerst meer met zichzelf te oefenen zodat ze zonder pijn gevingerd kan worden en de belofte van geld als de verdachte bij de volgende ontmoeting verder bij [slachtoffer 6] naar binnen mocht, passen hierbij.
De chatgesprekken vinden steun in de verklaringen van [slachtoffer 6] , meer specifiek in de woordelijke uitwerking van haar verklaring op 12 juni 2014 bij de politie en haar verklaring op 14 april 2021 bij de raadsheer-commissaris. Anders dan de verdediging, acht het hof deze verklaringen wel voldoende betrouwbaar zodat deze als steunbewijs kunnen dienen. Weliswaar heeft [slachtoffer 6] op een aantal punten (enigszins) verschillend verklaard, bijvoorbeeld over de vraag of penetratie heeft plaatsgevonden, maar het hof wijt deze inconsistenties aan begripsverwarring, het door [slachtoffer 6] willen wegstoppen van gebeurtenissen, schaamte en tijdsverloop. Daar komt bij dat het hof ook steun voor de chatgesprekken vindt in de verklaringen van de verdachte zelf. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de bewezenverklaarde handelingen voor de 16e verjaardag van [slachtoffer 6] plaatsvonden.
Al met al komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde zoals hierna vermeld.
De hiervoor besproken en de overige tot vrijspraak strekkende verweren vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het in zaak B onder 4 tenlastegelegde (poging tot ontucht met [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] )
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot ontucht met [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] , omdat er geen verband kan worden vastgesteld tussen de seksueel getinte chats en het bezoek aan [woonplaats slachtoffer 8] . De chatgesprekken waren slechts fantasie, [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] namen die ook niet al te serieus. Er zijn daarnaast redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] . De verdachte betwist dat er seksuele handelingen via de webcam vooraf zijn gegaan aan het bezoek. Hij betwist dat er sprake was van ‘klemrijden’; het ‘van de weg drukken’ komt volgens de raadsvrouw uit de koker van de politie. Voorts is niet duidelijk geworden hoe de verdachte wist waar in [woonplaats slachtoffer 8] hij moest zijn, er is niets duidelijk geworden over de concrete afspraak en opzet op het plegen van ontuchtige handelingen kan dus niet worden aangenomen. De gedragingen van de verdachte waren bovendien naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet gericht op voltooiing van het misdrijf van artikel 247 Sr, terwijl die uiterlijke verschijningsvorm vooral van belang is als een verdachte zelf geen helderheid heeft verschaft over zijn voornemen, terwijl de verdachte dat in dit geval wel en op betrouwbare wijze, heeft gedaan: hij heeft verklaard dat hij zich zorgen maakte om [slachtoffer 12] .
Juridisch kader
Voor een strafbare poging is vereist dat er gedragingen zijn verricht die kunnen worden beschouwd als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Dat is het geval bij gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf (vgl. HR 24 oktober 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6373). De vraag of sprake is van zulke gedragingen, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Het komt aan op een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling van de uiterlijke verschijningsvorm kan de intentie van de verdachte het voor omstanders uiterlijk waarneembare gedrag soms aanvullen. Uit eerdere rechtspraak kan worden afgeleid dat een belangrijke beoordelingsfactor kan zijn hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de voltooiing van het voorgenomen misdrijf lagen, bijvoorbeeld in tijd en/of plaats, en hoe concreet deze gedragingen daarop waren gericht. Andere relevante factoren kunnen zijn het onderscheidende karakter van de gedraging ten opzichte van alledaagse gedragingen en de acuutheid van het gevaar voor het beschermde belang. Deze factoren kunnen ook van betekenis zijn bij het maken van het onderscheid tussen een poging en strafbare voorbereiding.
Inleidende opmerking
Het hof constateert dat er in zaak B onder 4 twee separate pogingen zijn tenlastegelegd. Ten eerste de poging van de verdachte om [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] de ontuchtige handelingen te laten plegen die onder de eerste twee gedachtestreepjes zijn tenlastegelegd. Ten tweede de poging tot ontucht onder de laatste vier gedachtestreepjes met betrekking tot het bezoek van de verdachte aan [woonplaats slachtoffer 8] . Het hof heeft over beide pogingen te oordelen. Het gedachtestreepje dat overblijft, te weten het via [social medium 1] en/of [social medium 2] seksueel getinte gesprekken voeren, moet als context van beide tenlastegelegde pogingen worden gezien.
Eerste tenlastegelegde poging
Het hof is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het plegen van ontuchtige handelingen, door [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] te vragen om voor de webcam te verschijnen en zich uit te kleden en seksuele handelingen bij elkaar te plegen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt immers genoegzaam dat de verdachte aan de twee minderjarige slachtoffers via [social medium 1] berichten heeft gestuurd, die kunnen worden beschouwd als een begin van uitvoering van voornoemd voorgenomen misdrijf. De verdachte was bij wijze van spreken een muisklik verwijderd van de situatie waarin de slachtoffers de ontuchtige handelingen daadwerkelijk hadden gepleegd.
Het verweer dat van een begin van uitvoering geen sprake kan zijn omdat de slachtoffers niet meegingen in de verzoeken van de verdachte, miskent dat het gegeven dat het misdrijf niet is voltooid bij gebrek aan medewerking van het beoogde slachtoffer, niet in de weg staat aan het oordeel dat de vastgestelde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm waren gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. De tot vrijspraak strekkende verweren worden verworpen.
Tweede tenlastegelegde poging
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat:
  • de verdachte met beide slachtoffers seksueel getinte gesprekken heeft gevoerd via [social medium 1] ;
  • de verdachte blijkens de chats bij [slachtoffer 12] heeft aangestuurd op afspreken en hij daarvoor € 20,00 aan zwijggeld heeft aangeboden, waarbij hij € 10,00 zou betalen als hij langsreed in de auto en zij heel kort zouden praten en hij de andere € 10,00 zou betalen als zij, nadat hij daarna nog een rondje zou rijden, er nog was en was ingestapt;
  • de verdachte tegen [slachtoffer 12] heeft gezegd dat zij de regels van de afspraak moest bepalen, maar dat hij hoopte dat ze heel ondeugend zou worden en grenzen wilde zoeken. Niet veel later heeft de verdachte gevraagd of hij het mag zien als ‘de stijve lul’ van [slachtoffer 13] zachtjes in haar ‘kutje’ glijdt;
  • de verdachte op 19 maart 2009 aan [slachtoffer 12] heeft gevraagd of zij de volgende dag al plannen had en hoe laat zij uit was, waarna zij antwoordt dat zij geen plannen heeft, om 10 voor 2 uit is en dat hij morgen wel kan komen;
  • daarna de verdachte aan [slachtoffer 12] bevestigt dat het ‘mooi’ is dat zij dat gezellig vindt;
  • de verdachte op 20 maart 2009 daadwerkelijk naar [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] in [woonplaats slachtoffer 8] is gereden met de auto;
  • op het moment dat [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] wegfietsten toen zij de verdachte zagen, de verdachte hen met de auto heeft achtervolgd, onder meer op een smal ‘zandpad’, waarna de verdachte hen bleef achtervolgen op een weg waar normaal geen auto’s rijden;
  • de verdachte met zijn auto naast [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] is gaan rijden en zijn raam heeft opengedaan;
  • de verdachte tijdens deze achtervolging meermalen heeft gebeld naar de slachtoffers;
  • de verdachte heeft geprobeerd om de twee slachtoffers klem te rijden, doordat hij zo dicht naast [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] reed, dat zij bijna in de berm vielen;
  • [slachtoffer 12] , nadat zij en [slachtoffer 13] na dit incident waren weggefietst, een telefoonoproep van de verdachte opnam, waarin de verdachte vroeg waarom zij waren weggefietst;
  • de verdachte daarna stopte hij bij een kruising, waar [slachtoffer 12] hem heeft uitgescholden dat hij weg moest gaan;
  • een bekende van [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] , [getuige 2] , het kenteken van de auto van de verdachte heeft genoteerd;
  • de verdachte daarna is weggegaan.
In onderling verband en samenhang beschouwd, zijn deze feiten en omstandigheden redengevend voor de conclusie dat dit handelen van de verdachte kan worden gezien als een begin van uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf, te weten het plegen van ontuchtige handelingen. Het voornemen van de verdachte zag blijkens de chats op het (laten) verrichten van seksuele handelingen in strijd met de sociaal-ethische norm. Het door de verdachte voorgenomen misdrijf moest gestalte krijgen in een opeenvolgend geheel van geplande gedragingen: chatten met de slachtoffers, komen tot een afspraak, met de auto naar [woonplaats slachtoffer 8] rijden, de slachtoffers ontmoeten, hen in de auto krijgen en daar seksuele handelingen (laten) verrichten.
In dit geval heeft het voornemen van de verdachte zich door een begin van uitvoering geopenbaard. De verdachte heeft de voormelde reeks gedragingen verricht. De verdere uitvoering en de voltooiing van het misdrijf is enkel gestokt, omdat de beoogde slachtoffers niet bij de verdachte in zijn auto wilden stappen. Dat neemt niet weg dat de uitvoeringshandelingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm waren gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf.
Het gaat immers – beschouwd in samenhang met verdachtes uit de chats blijkende bedoeling – om doelgericht en allerminst alledaags handelen, dat dichtbij de voltooiing van het voorgenomen misdrijf lag, zowel in tijd als in plaats en dat concreet op de voltooiing van dat misdrijf was gericht. Het hof heeft daarbij ook acht geslagen op de modus operandi van de verdachte bij het in zaak B onder 3 bewezenverklaarde. Ook bij dat feit ging de verdachte na voorafgaand chatcontact met zijn auto naar het slachtoffer en heeft hij haar in zijn auto, op een wat afgelegen locatie, misbruikt.
Het hof beschouwt daarom ook dit handelen van de verdachte als een strafbare poging tot ontucht.
De verklaring van de verdachte dat hij naar [woonplaats slachtoffer 8] is gereden omdat hij zich zorgen maakte over [slachtoffer 12] en dacht dat zij hulp nodig had, acht het hof volstrekt ongeloofwaardig. In de chatgesprekken met [slachtoffer 12] rondom de reis naar [woonplaats slachtoffer 8] is hiervoor geen enkel aanknopingspunt te vinden. Bovendien geven de eerdere seksuele ontmoetingen met een minderjarige, te weten [slachtoffer 6] , steun aan het oordeel dat het de verdachte ook bij [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] om seks te doen was.
Voor zover ook hier het verweer is gevoerd dat van een begin van uitvoering geen sprake kan zijn omdat de slachtoffers duidelijk hebben gemaakt niet te willen, miskent de verdediging dat het gegeven dat het misdrijf niet is voltooid bij gebrek aan medewerking van het beoogde slachtoffer, niet in de weg staat aan het oordeel dat de vastgestelde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm waren gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. De tot vrijspraak strekkende verweren worden verworpen.
Conclusie
Naar het oordeel van het hof is sprake van twee strafbare pogingen tot ontucht, zoals hierna bewezenverklaard.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak B onder 1 subsidiair, onder 2 deels primair en deels subsidiair, onder 3 en onder 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
in
zaak A:
hij in de periode van 1 juli 2012 tot en met 1 september 2012 in de gemeente Uithoorn, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag slachtoffer 1] 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig
  • wrijven/aaien over de benen en billen van [slachtoffer 1] en
  • kussen op zijn mond door [slachtoffer 1] ;
in
zaak B:

1.subsidiairTen aanzien van [slachtoffer 2]

hij op 16 maart 2004, in Nederland, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, te weten
  • door vanuit een positie van feitelijk overwicht, mede gezien het leeftijdsverschil tussen hem en de minderjarige [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag slachtoffer 2] 1989) seksueel geladen en prikkelende chatgesprekken met [slachtoffer 2] te voeren en
  • door in die chatgesprekken bij [slachtoffer 2] aan te dringen en aan te sporen,
de minderjarige, [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag slachtoffer 2] 1989), zijnde een persoon van wie de verdachte wist dat zij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen, te weten
- terwijl [slachtoffer 2] door middel van een webcam voor hem gedeeltelijk zichtbaar was, het zich gedeeltelijk uitkleden het gedeeltelijk tonen van haar deels naakte lichaam;
Ten aanzien van [slachtoffer 3]
hij in de periode van 28 december 2007 tot en met 24 mei 2011, in Nederland, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, te weten
  • door vanuit een positie van feitelijk overwicht, mede gezien het leeftijdsverschil tussen hem en de minderjarige [slachtoffer 3] (geboren [geboortedag slachtoffer 3] 1994) seksueel geladen en prikkelende chatgesprekken met [slachtoffer 3] te voeren en
  • door in die chatgesprekken bij [slachtoffer 3] aan te dringen en aan te sporen,
de minderjarige, [slachtoffer 3] (geboren [geboortedag slachtoffer 3] 1994), zijnde een persoon van wie de verdachte wist dat zij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen, te weten
  • terwijl [slachtoffer 3] door middel van een webcam voor hem zichtbaar was, het tonen van haar deels naakte lichaam en
  • het maken van een foto van het ontblote bovenlichaam van [slachtoffer 3] en
  • terwijl [slachtoffer 3] door middel van een webcam gedeeltelijk zichtbaar was, het betasten van haar eigen borsten;
Ten aanzien van [slachtoffer 4]
hij in de periode van 29 december 2010 tot en met 10 september 2011, in Nederland, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, te weten
  • door vanuit een positie van feitelijk overwicht, mede gezien het leeftijdsverschil tussen hem en de minderjarige [slachtoffer 4] (geboren [geboortedag slachtoffer 4] 1997) seksueel geladen en prikkelende chatgesprekken met [slachtoffer 4] te voeren en
  • door in die chatgesprekken bij [slachtoffer 4] aan te dringen en aan te sporen,
de minderjarige, [slachtoffer 4] (geboren [geboortedag slachtoffer 4] 1997), zijnde een persoon van wie verdachte wist dat zij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen, te weten
- het maken van een foto van het ontblote bovenlichaam van [slachtoffer 4] ;
Ten aanzien van [slachtoffer 5]
hij in de periode van [geboortedag slachtoffer 5] 2004 tot en met [dag voor geboortedag slachtoffer 5] 2005, in Nederland, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, te weten
- door vanuit een positie van feitelijk overwicht, mede gezien het leeftijdsverschil tussen hem en de minderjarige [slachtoffer 5] (geboren [geboortedag slachtoffer 5] 1989) seksueel geladen en prikkelende chatgesprekken met [slachtoffer 5] te voeren
de minderjarige [slachtoffer 5] (geboren [geboortedag slachtoffer 5] 1989), zijnde een persoon van wie verdachte wist dat zij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen van de verdachte te dulden, te weten
- terwijl hij door middel van een webcam voor [slachtoffer 5] gedeeltelijk zichtbaar was het door de verdachte zichzelf aftrekken voor die webcam;
Ten aanzien van [slachtoffer 7]
hij in de periode van 20 november 2010 tot en met 11 juli 2011, in Nederland, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, te weten
  • door vanuit een positie van feitelijk overwicht, mede gezien het leeftijdsverschil tussen hem en de minderjarige [slachtoffer 7] (geboren [geboortedag slachtoffer 7] 1997) seksueel geladen en prikkelende chatgesprekken met [slachtoffer 7] te voeren en
  • door in die chatgesprekken veelvuldig bij [slachtoffer 7] aan te dringen en aan te sporen,
de minderjarige, [slachtoffer 7] (geboren [geboortedag slachtoffer 7] 1997), zijnde een persoon van wie verdachte wist dat zij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen, te weten
  • terwijl [slachtoffer 7] door middel van een webcam voor hem geheel of gedeeltelijk zichtbaar was, het zich gedeeltelijk uitkleden en
  • terwijl [slachtoffer 7] door middel van een webcam geheel of gedeeltelijk zichtbaar was, het betasten van haar eigen borsten;

2.2. primairTen aanzien van [slachtoffer 8]

hij in de periode van 20 maart 2012 tot en met 9 april 2012, in Nederland, met gebruikmaking van een communicatiedienst, te weten [social medium 1] , [slachtoffer 8] (geboren [geboortedag slachtoffer 8] 1998), van wie hij wist dat zij de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ontmoetingen heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen met bovengenoemde persoon te plegen, terwijl hij enige handeling heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoetingen, door [slachtoffer 8] te vragen waar ze woont en via internet veelvuldig chatcontact met [slachtoffer 8] te zoeken, in welk chatcontact hij uiteindelijk steeds over seks begint en [slachtoffer 8] heeft voorgesteld hem te ontmoeten;

2.subsidiair

Ten aanzien van [slachtoffer 9]
hij in de periode van 29 september 2011 tot en met 23 december 2011, in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf (grooming), met gebruikmaking van een communicatiedienst, te weten [social medium 1] , [slachtoffer 9] (geboren [geboortedag slachtoffer 9] 1998), van wie hij wist dat zij de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen, zoals met zijn penis in de vagina gaan van [slachtoffer 9] , met bovengenoemde persoon te plegen, terwijl hij enige handeling heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, door [slachtoffer 9] te vragen waar ze woont en via internet chatcontact met [slachtoffer 9] te hebben, in welk chatcontact hij steeds over seks begint en [slachtoffer 9] heeft voorgesteld haar te ontmoeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van [slachtoffer 10]
hij in de periode van 27 december 2011 tot en met 25 september 2012, in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf (grooming), met gebruikmaking van een communicatiedienst, te weten [social medium 1] , [slachtoffer 10] (geboren [geboortedag slachtoffer 9] 1999) van wie hij wist dat zij de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen, zoals met zijn penis in de vagina gaan van [slachtoffer 10] , met bovengenoemde persoon te plegen, terwijl hij enige handeling heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, door via internet chatcontact met [slachtoffer 10] te hebben, in welk chatcontact hij over seks begint en [slachtoffer 10] heeft voorgesteld haar te ontmoeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.3. in de eerste plaatshij in de periode van 1 maart 2005 tot en met 2 mei 2007 in Nederland, met [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedag slachtoffer 6] 1991, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij

  • zijn vinger in de vagina van [slachtoffer 6] gebracht
  • en zijn penis in de vagina van [slachtoffer 6] gebracht en
  • zich laten pijpen door [slachtoffer 6] ;

3.in de tweede plaatshij in de periode van 1 maart 2005 tot en met 2 mei 2007 in Nederland, met [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedag slachtoffer 6] 1991, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig

  • aanraken van het hele lichaam van [slachtoffer 6] en
  • zijn penis laten aanraken door [slachtoffer 6] ;

3.in de derde plaatshij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 2 mei 2007 in Nederland, door giften en beloften van geld en goed en misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, te weten

  • door geld en weed te geven en
  • door vanuit een positie van feitelijk overwicht, mede gezien het leeftijdsverschil tussen hem en de minderjarige [slachtoffer 6] (geboren op [geboortedag slachtoffer 6] 1991) seksueel geladen en prikkelende chatgesprekken met [slachtoffer 6] te voeren en
  • door in die chatgesprekken bij [slachtoffer 6] aan te dringen en aan te sporen,
een persoon, [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedag slachtoffer 6] 1991, van wie de verdachte wist dat zij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden, immers heeft hij
  • [slachtoffer 6] het lichaam van de verdachte laten aanraken en
  • het lichaam van [slachtoffer 6] aangeraakt en
  • zijn penis in de vagina van [slachtoffer 6] gebracht en
  • zich laten pijpen door [slachtoffer 6] ;

4.4.hij in de periode van 17 maart 2008 tot en met 20 maart 2009 in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om, buiten echt, ontuchtige handelingen te plegen met personen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, waaronder [slachtoffer 12] (geboren [geboortedag slachtoffer 12] 1995) en [slachtoffer 13] (geboren [geboortedag slachtoffer 13] 1995),

  • genoemde personen heeft gevraagd om voor de webcam te verschijnen en zich uit te kleden en seksuele handelingen bij elkaar te plegen en
  • via [social medium 1] seksueel getinte gesprekken heeft gevoerd met genoemde personen en
  • genoemde personen geld heeft geboden om met hem af te spreken en
  • heeft voorgesteld om naar [woonplaats slachtoffer 8] (waar genoemde personen woonden en op school zaten) te komen en [slachtoffer 12] te blinddoeken en [slachtoffer 12] te laten voelen welke piemel ze in zich had en
  • tegen genoemde personen heeft gezegd dat zij bij hem op de achterbank seks konden hebben en
  • naar [woonplaats slachtoffer 8] (waar genoemde personen woonden en op school zaten) is gegaan en met zijn auto achter genoemde personen is aangereden en heeft geprobeerd voornoemde personen klem te rijden,
terwijl de uitvoering van dit misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen in zaak A en in zaak B onder 1 subsidiair, onder 2 deels primair en deels subsidiair, onder 3 en onder 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de bijlage bij dit arrest, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A en in zaak B onder 1 subsidiair, onder 2 primair en subsidiair, onder 3 en onder 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Het in zaak B onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7]:
door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van [slachtoffer 5]:
door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een minderjarige, wiens minderjarigheid hij kent, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen van hem te dulden
of
door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen van hem te dulden.
Ten aanzien van [slachtoffer 2]:
door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een minderjarige, wiens minderjarigheid hij kent, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen.
Het in zaak B onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van [slachtoffer 8]:
met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstellen met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen, terwijl hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting.
Het in zaak B onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10]:
poging tot met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstellen met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen, terwijl hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, meermalen gepleegd.
Het in zaak B onder 3 in de eerste plaats bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het in zaak B onder 3 in de tweede plaats bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
meermalen gepleegd.
Het in zaak B onder 3 in de derde plaats bewezenverklaarde levert op:
door giften of beloften van geld of goed en misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen en ontuchtige handelingen van hem te dulden, meermalen gepleegd.
Het in zaak B onder 4 bewezenverklaarde levert op:
poging tot met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Het hof beschouwt het onder 3 in de eerste en tweede plaats bewezenverklaarde als een voorgezette handeling. Dat geldt niet voor het onder 3 in de derde plaats bewezenverklaarde. Het daardoor bestreken handelen kent een van de overige onder 3 bewezenverklaarde handelingen afgezonderde eigen tijd en plaats.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A en in zaak B onder 1 subsidiair, onder 2 deels primair en deels subsidiair, onder 3 en onder 4 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en in zaak B onder 1 subsidiair, onder 3 en onder 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren met aftrek van het voorarrest waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren onder het stellen van bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A en in zaak B onder 1 subsidiair, onder 2 subsidiair, onder 3 en onder 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van het voorarrest waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder het stellen van bijzondere voorwaarden.
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging te komen tot een straf waarbij de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht gelijk is aan het onvoorwaardelijk deel van de aan hem op
te leggen gevangenisstraf. Daarbij heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met het tijdsverloop, de geconstateerde verminderde toerekenbaarheid van de verdachte, het gegeven dat hij geen andere feiten op zijn Justitiële Documentatie heeft staan, het gegeven dat hij niet meer seksueel getinte chatgesprekken voert en voorts zijn persoonlijke omstandigheden zoals naar voren gebracht ter terechtzitting in hoger beroep op 22 februari 2023. De raadsvrouw heeft verzocht om de duur van een eventuele proeftijd op 2 jaren te bepalen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich over een lange periode schuldig gemaakt aan uiteenlopende, ook zeer ernstige seksuele strafbare feiten gepleegd tegen minderjarige kinderen. De verdachte, die in de tenlastegelegde periode tussen 38 en 48 jaren oud was, zocht via [social medium 1] contact met minderjarige meisjes om vervolgens met hen te chatten, waarbij hij deze gesprekken al snel seksueel van aard maakte. Zoals het hof eerder heeft overwogen over het strategisch communiceren van de verdachte, is de verdachte op een geraffineerde en strategische wijze te werk gegaan om deze meisjes in zijn val te lokken. Hij heeft bij de minderjarige meisjes een gevoel van veiligheid willen creëren, waarna hij met zijn seksuele rooftocht is begonnen. Hij heeft in vijf gevallen meisjes bewogen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen en in drie gevallen in de gesprekken aangestuurd op het maken van een afspraak teneinde seksuele handelingen te verrichten. Gelet op de strategische handelswijze van de verdachte kan het hof niet anders concluderen dan dat de verdachte zich heeft gemanifesteerd als een moderne digitale kinderlokker.
Met één meisje heeft het chatcontact tot echte ontmoetingen geleid. De verdachte heeft, in ruil voor geld en softdrugs en met gebruikmaking van het overwicht dat hij als volwassen man op dit jonge meisje had, meermalen (orale en vaginale) seks gehad met dit meisje dat toen nog geen zestien jaar oud was. Dit is op zichzelf al een schokkend gegeven, maar de inhoud van de chats geven ook nog eens onthutsend inzicht in de wijze waarop die ontmoetingen zijn verlopen en in de wijze waarop de verdachte zijn seksuele wil opdrong aan dit meisje. Zo is onder meer in de chatgesprekken met het slachtoffer te lezen dat verdachte het slachtoffer € 70,00 zou geven als hij met zijn geslachtsdeel 10 centimeter bij haar naar binnen mocht. Als zij zou roepen om te stoppen, zou het slachtoffer maar een tientje krijgen. Ook komen in de chatgesprekken zorgen over een mogelijke zwangerschap naar voren als gevolg van het feit dat de verdachte niet ‘veilig’ met zijn slachtoffer seks heeft gehad, een variant die zijn voorkeur had en waarbij de verdachte extra genoot van het risico op een zwangerschap. Daarnaast heeft de verdachte geprobeerd, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft erkend, ditzelfde meisje te prostitueren aan een vriend van hem. De verdachte heeft op een buitengewoon ernstige manier inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het minderjarige slachtoffer en heeft zich op geen enkele wijze bekommerd om de schadelijke gevolgen van zijn handelen.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan een poging tot ontucht met twee minderjarige slachtoffers. In de (grove) seksuele chatgesprekken met deze minderjarigen stelde de verdachte voor hen op te zoeken en seks met hen te hebben. De verdachte heeft de slachtoffers vervolgens ook daadwerkelijk opgezocht door een aanzienlijke afstand naar de woonplaats van de slachtoffers af te leggen. Dat het bij een poging is gebleven, is te danken aan het optreden van de slachtoffers, niet aan de verdachte.
Tenslotte heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan ontucht met een destijds negenjarig vriendinnetje van zijn dochter. Hoewel de aard van de bewezenverklaarde handelingen niet vergelijkbaar is met de hiervoor beschreven handelingen, wordt de ernst ervan gekleurd door de seksueel getinte chatgesprekken die hij met het slachtoffer heeft gevoerd. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt bovendien welke negatieve gevolgen het handelen van de verdachte voor het slachtoffer heeft gehad. Daar komt nog bij dat het meisje nota bene bij haar vriendinnetje in het huis van verdachte kwam logeren, waar zij erop moest kunnen vertrouwen veilig te zijn. De verdachte heeft dat vertrouwen ernstig beschaamd.
Alle slachtoffers verkeerden vanwege hun jonge leeftijd in een kwetsbare positie en waren niet in staat om aan het handelen van verdachte weerstand te bieden. Zij hadden nooit met het gedrag van de verdachte geconfronteerd mogen worden. De gevolgen die het handelen van verdachte op het leven van de slachtoffers heeft gehad en in de toekomst wellicht nog zal hebben, zijn volledig aan de verdachte te wijten. Hij heeft op uiteenlopende manieren de door het strafrecht getrokken grenzen in ernstige mate overschreden. De verdachte heeft zich enkel laten leiden door de bevrediging van zijn eigen behoeften.
Alleen al de bewezenverklaarde seks tegen betaling, met geld en verdovende middelen, met een meisje jonger dan zestien is zo ernstig dat daarop alleen kan worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Daar komen de overige bewezenverklaarde feiten nog bij. Voor een straf die geen verdere detentie inhoudt, zoals door de raadsvrouw is verzocht, is geen plaats. Het hof zal dus een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur opleggen.
Het hof houdt bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf rekening met het volgende.
Uit het Pro Justitia rapport van 18 april 2017, te weten een psychologisch onderzoek opgemaakt door dr. S. Schouws, klinisch neuropsycholoog, blijkt onder meer dat bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerde parafiele stoornis. De psycholoog heeft geadviseerd om de verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het hof heeft ook acht geslagen op twee oudere Pro Justitie rapporten, te weten een psychologisch onderzoek van 3 juli 2013, opgemaakt door drs. J. Yntenia, GZ-psycholoog, en een psychiatrisch onderzoek van 4 juli 2013, opgemaakt door dr. F.B. van der Wurff, psychiater. Hierin is onder meer geconcludeerd dat de psycholoog en psychiater de verdachte licht-, dan wel enigszins verminderd toerekeningsvatbaar achten.
Het hof sluit zich hierbij aan en zal de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar achten ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten.
Het vorenstaande in aanmerking genomen, acht het hof, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden op zijn plaats. Het hof heeft echter – met de advocaat-generaal en de raadsman geconstateerd dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM fors is overschreden: het totale procesverloop beslaat ruim 10 jaren. Daarom acht het hof, in plaats van een gevangenisstraf van 4 jaren en 6 maanden, een gevangenisstraf van 4 jaren passend en geboden.
Verder kiest het hof ervoor om van deze 4 jaren, 1 jaar voorwaardelijk op te leggen. Daarvoor acht het hof het volgende van belang.
Blijkens voormelde rapporten is in juli 2013 bij de verdachte een stoornis vastgesteld die verband houdt met de bewezenverklaarde feiten. Het recidiverisico achtte de psycholoog, zonder behandeling en/of controle, op de middellange termijn gemiddeld. De psychiater constateerde een verhoogd risico op recidive. Blijkens het Pro Justitia rapport van 18 april 2017 schatte de psycholoog het recidiverisico op korte termijn in als matig, en matig tot hoog op langere termijn als geen behandeling plaats zou vinden. Een behandeling bij De Waag of Inforsa werd dan ook noodzakelijk geacht.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer (minderjarige) personen. Daarbij speelt een belangrijke rol dat de verdachte – sinds de vaststelling van zijn stoornis – nog geen behandeling voor die stoornis heeft gehad, zoals dat wel was geadviseerd. Daardoor is die stoornis dus nog onverkort aanwezig en is het recidiverisico nog niet voldoende teruggebracht. Daarom zal het hof om een flink deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen, als stok achter de deur, om te voorkomen dat de verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan een soortgelijk strafbaar feit.
Anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, zal het hof geen bijzondere voorwaarden stellen bij het voorwaardelijk strafdeel. Blijkens de stukken in het dossier en de mededelingen van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is duidelijk dat er bij de verdachte geen behandelmotivatie is om aan zijn stoornis te werken. Hij blijft volharden in zijn overtuigingen dat een dergelijke behandeling geen zin zal hebben. Deze houding van de verdachte is niet nieuw en bestond ook al in 2014, getuige het reclasseringsadvies van 13 augustus 2014, waarin het volgende is opgenomen:
De toezichthouder van betrokkene heeft [verdachte] bij de Forensisch Psychiatrische Polikliniek (FPP) De Waag aangemeld in het kader van de bijzondere voorwaarde bij een schorsing. De behandeling vertoonde echter geen progressie. Betrokkene volhardde in de juistheid van zijn handelen en de indruk is dat hij niet wil of mogelijk kan veranderen.
Het reclasseringsadvies van 13 februari 2023, houdt onder meer in:
Op 7 februari 2023 spraken wij met mevrouw W. van Rhee, behandelaar bij De Waag Utrecht. Zij laat desgevraagd weten dat zij, gezien de overtuiging van betrokkene ten aanzien van de omgang met minderjarigen wel een indicatie ziet voor een behandeling, maar verwacht dat daarvoor weinig ingang is wanneer betrokkene niet zelf de noodzaak ziet iets te moeten veranderen. Wanneer dat niet het geval is, is behandelen niet haalbaar, aldus mevrouw Van Rhee.
Hierop gelet zal een behandeling in het kader van reclasseringstoezicht bij de verdachte geen zin hebben. Het hof zal wel een langere proeftijd aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden, teneinde bij deze stand van zaken van een onbehandelde stoornis het recidivegevaar op een effectieve manier te beteugelen. Het hof zal daarom de duur van de proeftijd bepalen op 5 jaren.
Samengevat acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren, passend en geboden.
Beslag
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggeven voorwerpen, te weten twee computers, moeten worden teruggegeven aan de verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering in zijn geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel op dezelfde manier als door de rechtbank is gedaan.
De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels voor stelplicht en bewijslast van het civiele recht. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 1.500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de eerdergenoemde aard en ernst van de normschending en de omstandigheden waaronder die heeft plaats gevonden. De verdachte heeft de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer aangetast. Het hof heeft eveneens gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof tevens de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering in zijn geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel op dezelfde manier als door de rechtbank is gedaan.
De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels voor stelplicht en bewijslast van het civiele recht. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 3.500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de eerdergenoemde aard en ernst van de normschending. De verdachte heeft meermalen op grove wijze de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer aangetast. Het hof heeft eveneens gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof tevens de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van € 830,00, bestaande uit € 80,00 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij is in deze vordering bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft aan de advocaat-generaal voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling in hoger beroep te kennen gegeven haar vordering niet te willen handhaven, zodat haar vordering in hoger beroep niet meer aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
De raadsvrouw heeft verzocht de twee nog geschorste bevelen tot voorlopige hechtenis op te heffen. Dit verzoek zal worden afgewezen, nu het hof geen termen ziet om over te gaan tot opheffing van die bevelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 56, 57, 245, 247, 248a (oud), 248a, en 284e (oud) Sr.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-669132-14 onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-650171-13 en in de zaak met parketnummer 13-669132-14 onder 1 subsidiair, 2 primair, 2 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-650171-13 en in de zaak met parketnummer 13-669132-14 onder 1 subsidiair, 2 primair, 2 subsidiair, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
5 (vijf) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1.00 STK Computer Kl: zwart Eminent;
  • 1.00 STK Computer Kl: zwart HP.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-650171-13 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-650171-13 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 september 2012.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-669132-14 onder 3 bewezenverklaarde en 3 bewezenverklaarde en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 6] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-669132-14 onder 3 bewezenverklaarde en 3 bewezenverklaarde en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 45 (vijfenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 mei 2007.
Wijst af de verzoeken tot opheffing van de geschorste bevelen tot de voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. J.J.I. de Jong en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 maart 2023.
De oudste raadsheer en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.[...]
2.[...]
3.[...]
4.[...]
5.[...]
6.[...]
7.[...]
8.[...]
9.[...]
10.[...]
11.[...]
12.[...]
13.[...]
14.[...]
15.[...]
16.[...]
17.[...]
18.[...]
19.[...]
20.[...]
21.[...]
22.[...]
23.[...]
24.[...]
25.[...]
26.[...]
27.[...]
28.[...]
29.[...]
30.[...]
31.[...]