ECLI:NL:GHAMS:2016:3218

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2016
Publicatiedatum
8 augustus 2016
Zaaknummer
K15/0313
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van beklag tegen politieambtenaren wegens meineed en valsheid in geschrift in een zaak van seksueel misbruik

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 augustus 2016 uitspraak gedaan in een beklagprocedure met rekestnummer K15/0313. Het beklag was ingediend door een klager die aangifte had gedaan tegen politieambtenaren wegens meineed en valsheid in geschrift. De klager betwistte de juistheid van de samenvatting van een studioverhoor van een kind, die door de beklaagden was opgemaakt. De klager stelde dat de samenvatting op cruciale punten niet overeenkwam met de werkelijke verklaring van het kind, wat zou hebben geleid tot een onjuiste voorstelling van zaken in de processtukken.

Het hof heeft vastgesteld dat de samenvatting van het studioverhoor inderdaad op enkele punten niet getrouw was, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet of misleiding door de beklaagden. De beklaagden, beiden politieambtenaren, gaven aan dat zij niet opzettelijk onjuiste informatie hadden verstrekt en dat er geen richtlijnen waren voor het opmaken van dergelijke samenvattingen. Het hof concludeerde dat er geen gronden waren voor vervolging van de beklaagden en wees het beklag af.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opmaken van proces-verbaal en de noodzaak voor duidelijke richtlijnen in de omgang met gevoelige getuigenverklaringen, vooral in zaken die betrekking hebben op kinderen. Het hof concludeerde dat de onzorgvuldigheid van de beklaagden niet automatisch leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid, en dat er geen aanwijzingen waren voor opzet of misleiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking van 4 augustus 2016 op het beklag met het rekestnummer K15/0313 van
[klager],
wonende te [woonplaats],
klager,
gemachtigde: mr. [advocaat], advocaat te [plaats].

1.Het beklag

Voor het verloop van de procedure en het verhandelde in raadkamer verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 29 maart 2016.

2.De behandeling in raadkamer

De daartoe aangewezen raadsheer-commissaris heeft de beklaagden [beklaagde 1] en [beklaagde 2] in de gelegenheid gesteld op 20 april 2016 te worden gehoord.
Beklaagde [beklaagde 1] is, daarbij bijgestaan door haar gemachtigde, mr. [advocaat], advocaat te [plaats], in raadkamer verschenen en heeft het hof verzocht de klacht af te wijzen. De advocaat heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie die hij op voorhand aan de raadsheer-commissaris heeft toegezonden.
Beklaagde [beklaagde 2] is, daarbij bijgestaan door haar gemachtigde, mr. [advocaat], advocaat te [plaats], in raadkamer verschenen en heeft het hof verzocht de klacht af te wijzen. De advocaat heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie die zij aan de raadsheer-commissaris heeft overgelegd.
Beklaagde [beklaagde 1] heeft, nadat zij er door de voorzitter op is gewezen dat zij niet tot antwoorden is verplicht, - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Nadat de zaaksofficier van justitie mij erop had gewezen dat de verdachte (klager) aangifte tegen mij had gedaan van meineed en valsheid in geschrift, heb ik het door mij opgemaakte proces-verbaal van 7 februari 2013, waarin ik een samenvatting van het audiovisueel geregistreerde verhoor van [kind] heb gegeven, teruggelezen. Op dat moment schrok ik en werd ik mij ervan bewust dat ik het verhoor niet geheel juist had samengevat. Ik begrijp het bezwaar van klager, maar het is nooit mijn opzet geweest om een onjuiste samenvatting te maken. Ik was me er niet eerder bewust van dat mijn samenvatting te kort door de bocht was. Ik ben gespecialiseerd zedenrechercheur. Tijdens de opleiding wordt geleerd hoe een proces-verbaal wordt opgemaakt, maar er is geen les in het maken van een samenvatting van een studioverhoor. In de praktijk wordt niet met een standaard proces-verbaal gewerkt. Er is geen werkwijze die gemeengoed is binnen onze afdeling. Iedereen doet het op zijn manier.
Deze kwestie heeft tot gevolg dat ik een volgende keer nauwkeuriger zal werken. Ik ben aangesproken door mijn leiding over deze zaak en tijdens een themadag met 85 collega’s is deze casus besproken. Ons is medegedeeld dat we zorgvuldig moeten samenvatten. Tegenwoordig citeren we meer de verklaring van een kind dan dat we die samenvatten. Ik ben niet tuchtrechtelijk aangesproken.
Het zou goed zijn de leiding aan te sporen ten behoeve van de praktijk een richtlijn of een voorbeeld van een proces-verbaal van een samenvatting van een studioverhoor op te stellen.
Beklaagde [beklaagde 2] heeft, nadat zij er door de voorzitter op is gewezen dat zij niet tot antwoorden is verplicht, - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Ik heb het proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming van 13 juni 2014 opgemaakt en daarbij gebruik gemaakt van de eerder door verbalisant [beklaagde 1] opgemaakte samenvatting van het studioverhoor van [kind]. Voor de praktijk is het gebruik maken van een samenvatting namelijk het meest praktisch. In het kader van de onderhavige klacht heb ik het proces-verbaal van [beklaagde 1] en het letterlijk uitgewerkte studioverhoor van [kind] nagelezen en ben tot de conclusie gekomen dat de samenvatting van [beklaagde 1] inderdaad te kort door de bocht is geweest. Ik begrijp de klacht, maar het is niet zo dat ik om op oneigenlijke gronden toestemming te verkrijgen voor het gebruik van dwangmiddelen, willens en wetens de samenvatting heb gebruikt. Ik heb binnen de organisatie met mijn meerdere over deze kwestie gesproken. Ook heb ik met [beklaagde 1] gesproken en wij vonden allebei haar samenvatting te kort door de bocht. Zij vertelde mij hiermee nauwkeuriger te moeten omgaan. Voor mij is het een les geweest om in geval van een samenvatting eerst het originele stuk te lezen voor ik iets op papier zet. Ik weet niet of er een bijeenkomst over deze casus is geweest. Ik heb namelijk in 2013/2014 verschillende periodes thuisgewerkt in verband met mijn opleiding. Het onderzoek [naam onderzoek] was toen nog lopende en ik heb niet alle besprekingen op de afdeling meegemaakt. Sinds maart 2015 ben ik werkzaam op een andere afdeling. Er bestaan geen instructies over hoe een verhoor moet worden samengevat. Bij normale verhoren wordt vaak de strekking weergegeven. Ik draag geen kennis van een richtlijn met betrekking tot de verhoren van kinderen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft hij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

3.Ontvankelijkheid beklag

De advocaten van beklaagden hebben met een beroep op artikel 12l lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (verder Sv) bepleit dat het klaagschrift te laat is ingediend en dat klager daarom niet ontvankelijk in het beklag moet worden verklaard.
Het hof verwerpt dit beroep, nu in deze zaak geen sprake is van betekening aan beklaagden van een kennisgeving van niet verdere vervolging als bedoeld in artikel 243 Sv, waarvoor de wettelijke termijn van drie maanden geldt, maar om een zogenaamd ‘informeel’ sepot in de zin van artikel 167, lid 2 Sv. De wet kent geen beperkende termijn voor het indienen van een klaagschrift in die laatste situatie.
In dit geval is het klaagschrift binnen vijf maanden na kennisneming van de sepotmededeling bij het hof binnengekomen hetgeen naar het oordeel van het hof de grenzen van het aanvaardbare niet te buiten gaat.

4.Feiten en omstandigheden

4.1.1. de aangifte door de moeder van [kind]
[moeder van kind] heeft op 5 februari 2013 aangifte gedaan tegen klager ter zake van seksueel misbruik van haar dochter [kind], geboren op 2 november 2002. In de aangifte is weergegeven hetgeen aangeefster van haar dochter had gehoord, te weten:
- dat [kind] op enig moment tussen 15 september 2012 en 3 februari 2013 in klagers woning bij klager op schoot had gezeten en dat klager toen over haar benen en billen had gewreven; hij verplaatste daarbij zijn hand naar de binnenkant van haar bovenbeen, waarop [kind] de hand van klager had weggeduwd. Toen klager daarom vroeg, had [kind] klager een kus op de mond gegeven.
- dat klager [kind] via whatsapp berichten had gestuurd waarin hij haar onder meer vertelde over seks en piemels en dat een piemel in de kut past. In een van de berichten had klager gevraagd of hij aan [kind] ‘piepie’ mocht zitten en geschreven dat er een gaatje vlak onder haar passertje zit en dat als daar twee vingers in pasten er dan ook een piemel in paste; [kind] had daarop geantwoord dat zij dit niet wilde. [kind] vertelde verder dat klager bovenop haar zou willen liggen als zij bij hem in bed zou kruipen.
Volgens de aangifte heeft de moeder teksten van whatsapp- en Facebookberichten die afkomstig zouden zijn van klager en gericht aan haar dochter gelezen en prints daarvan aan de politie overhandigd.
4.1.2. het verhoor van [kind] en de samenvatting daarvan
[kind] is op 7 februari 2013 verhoord in de audiovisuele ruimte van het bureau zedenpolitie van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Van dit verhoor is een samenvatting gemaakt door beklaagde [beklaagde 1] welke samenvatting is neergelegd in een door haar op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van diezelfde dag.
De samenvatting houdt, voor zover hier van belang, in:
[kind] geeft aan dat het 1x gebeurd is en dat het plaats heeft gevonden in het huis van [persoon 1] in het kantoor of in de werkkamer van [klager].
(…)
Dat zij samen met [persoon 2] en [persoon 1] naar boven rende en hij haar riep. Hij riep ‘kom eens bij me’. [kind] geeft aan dit niet meer zeker te weten maar het waren woorden van gelijke strekking ‘iets in die trant’.
(…)
Toen zij binnen kwam ging zij op zijn schoot zitten. Hij deed zijn armen open ([kind] doet dit voor en opent haar armen). Zij zegt eerder op zijn schoot te hebben gezeten. Zij ging nu op zijn schoot zitten met haar rug naar [klager] toe.
14:14 uur
[kind] zegt dat [klager] over haar bovenbenen ging wrijven. Zij laat zien aan verhoorder hoe hij dit deed. Zij zegt dat hij ook aan de zijkant van haar billen wreef. Zij doet dit ook voor.
(…)
Dat [klager] zei dat zij een heel erg mooi meisje was.
(…)
Verhoorder vraagt wat zij met een poenie bedoelde?
[kind] zegt dat zij daarmee haar plassertje bedoelde.
Verhoorder vraagt hoe zij wist dat hij met zijn hand naar haar poenie wilde gaan?
[kind] zegt dat hij dat deed met zijn hand en dat hij dat niet eerder had gedaan. Dat zij het raar vond dat een vader van een vriendinnetje dat deed. Dat zij haar ogen dicht had door moeheid.
[klager] zei haar ‘Nu ga je zelf heen met je hand’. Dat hij haar hand op zijn bovenbeen legde vlakbij zijn piemel. Dat zij haar hand daar heeft weggehaald.
(…)
[kind] zegt dat [klager] weleens een speurtocht voor [persoon 1] en haar had georganiseerd. Dat hij ook wel een met haar en [persoon 1] had gevochten (lees: stoeien). Dat zij toen een onderbroek en een nachtjapon droeg. Dat hij met een hand in haar onderbroek ging en dat dat in de slaapkamer was van de ouders van [persoon 1].
(…)
Verhoorder vraagt naar whats app.
[kind] zegt dat zij met [klager] ook whats appte. Dat dat eerder over school ging maar ook over seks via whats app. haar appte over sexy en dat hij kindjes met haar wilde maken.
Verhoorder vraagt hoe zij van Facebook naar whats app over gingen.
[kind] zegt dat [klager] haar vroeg of zij ook whats app had. Dat zij vertelde dat zij dat had en dat hij ook ging kijken of hij het kon krijgen. Dat dat in december was ofzo. Dat hij dat vertelde via Facebook. Dat hij via Facebook zijn telefoonnummer had gegeven en zij deze had ingevoerd. Dat het haar en zijn idee was. Dat hij haar zijn nummer had gegeven. Hij ging over seksuele dingen praten zoals waar mannen met hun pik in gaan. Hij appte weer over sexy en dat hij kindjes met haar wilde maken. Dat zij niet meer wist waarom hij over sexy begon.
Of zij wist dat vrouwen eitjes hadden en mannen zaadjes en dat mannen die zaadjes afleveren. Dat zij verschillende keren hebben geappt. Dat zij terug appte niet te weten over de eitjes enzovoort en dat hij haar dat toen heeft uitgelegd. Hij vertelde haar dat de piemel stijf moet worden omdat hij anders niet in het gaatje past. Dat zij dat niet wist van de stijve piemel en het gaatje.
(…)
15:28 uur
Verhoorder gaat verder met verhoor en vraagt of [kind] nog eens wilt vertellen over dat hij met zijn hand in haar onderbroek ging tijdens het stoeien?
[kind] zegt dat hij met zijn hand aan haar bovenbillen zat en dat hij mogelijk haar naad zag (billen). Dat de achterkant van haar onderbroek naar beneden was. Dat het weer stopte.
4.1.3. de aanvraag doorzoeking van 13 juni 2014
Beklaagde [beklaagde 2] heeft naar aanleiding van nader verricht opsporingsonderzoek naar de verdachte (klager) op 13 juni 2014 op ambtseed een proces-verbaal van aanvraag machtiging tot doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van klager opgemaakt. In dit proces-verbaal heeft [beklaagde 2] gebruik gemaakt van enkele passages uit de samenvatting van het studioverhoor zoals neergelegd in het proces-verbaal van beklaagde [beklaagde 1].
[beklaagde 2] heeft vermeld dat klager [kind] op zijn schoot had getrokken en dat hij met een van zijn handen over haar benen had gewreven en bij haar poenie wilde gaan. Ook had klager haar hand vlak bij zijn piemel gelegd en was hij een keer met zijn hand in haar onderbroek gegaan. Via WhatsApp had klager [kind] geappt over seks en dat hij kindjes met haar wilde maken.
Daarnaast is in het proces-verbaal gewag gemaakt van de inhoud van de geprinte WhatsAppberichten alsmede, onder andere, een melding met betrekking tot klager uit 2009 en onderzoeksresultaten na de aanhouding van klager en de doorzoeking van zijn woning op 19 februari 2013.
4.1.4. de integrale weergave van het verhoor van [kind] in de studioruimte
De advocaat van klager heeft de audiovisuele opname van het studioverhoor bestudeerd en heeft op 4 juli 2013 aan de officier van justitie gevraagd om een letterlijke uitwerking op schrift. Hij heeft de uitwerking op 26 november 2013 ontvangen.
De letterlijke tekst van hetgeen [kind] tijdens het studioverhoor heeft gezegd, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
Bladzijde 6/35
En ehm toen eh kwam ik bij [klager] op schoot zit- schoot zitten.
En ehm ja, toen begon ie heel erg over mijn bovenbenen te aaien.
En die wou ook mijn zijn hand naar mijn poeni toe, maar toen duwde ik zijn hand weg. En hij lag bijna zijn ehm mijn hand op zijn piemel en ja, hij begon heel erg te aaien over m’n billen.
Bladzijde 10/35
En eh, eh g- zo ging ie aaien (noot verbalisant [beklaagde 1]: G wrijft met haar handen in de lengte van haar bovenbenen heen en weer).
Zo. En, eh ook over mijn billen heen (noot verbalisant [beklaagde 1]: G wrijft met haar handen aan de zijkant van- en op haar billen).
Bladzijde 11/35
En toen wou ie met zijn hand naar mijn p – eh poeni toe gaan. En toen deed ie zo (noot verbalisant [beklaagde 1]: G maakt met haar linkerhand een beweging naar links ter hoogte van haar linkerheup). Ik duwde z’n hand weg. En toen zei, toen zei hij tegen mij iets van eh zie je, nu gaat je hand er zo naar toe (noot verbalisant [beklaagde 1]: G maakt met haar linkerhand een schuivende beweging van links naar rechts over haar schoot). Dus ik had m’n handen hier of zo en eh en dan zonder dat je het merkt ga je, gaat je hand daarheen, zodat ie niet in m’n poeni kon komen.
Op de vraag van verbalisant wat een poeni is antwoordt [kind]: Een poemi, met een M, Je plassertje.
Bladzijde 13/35
Maar ging in ieder geval deed ie, pakte die mijn hand en die zette hij zo op z’n bovenbeen. Eigenlijk een beetje vlak bij zijn piemel.
Bladzijde 15/35
Eh toen gingen we
([persoon 1] en [kind])in het bed van d’r ouders gingen we vechten. En eh ja, één keer ehm ook in het donker.
En toen had ik geloof ik alleen maar een onderbroek en nou ja, een nachtjapon aan.
En, en, en ja, toen ging ie zowat wel met een hand in mijn onderbroek
Bladzijde 25/35
Nou, het, het was z’n hand eh ja, op mijn billen.
En eh ja… En eh het was er wel bijna in, maar ja, ik weet niet hoe ik dat zeggen moet, maar…
Nou, het voelde wel of ie naar beneden werd getroken
Oh, niet echt zo naar beneden trekken, zoals als ik ga douchen of zo.
Nee, gewoon een beetje naar beneden en eh zeg maar als ik een te grote onderbroek aan heb, dat ie, dat ie gewoon een beetje naar beneden zakt en.
Verbalisant: Wat kon je dan zien van jou?
Ik denk eh, eh, eh m’n naad.
Bladzijde 26/35
Verbalisant: Maar waar voelde je hem dan in je onderbroek?
Nou, ook gewoon bij m’n naad gewoon.
Nou, niet, niet helemaal d’r in, maar gewoon, ja, m’n bovenbillen of zo.
Bladzijde 20/35
Eh…Eh nou… ja eh ja, hij heeft eh iets, iets eh dat ik eh weer iets over sexy. En toen eh vroeg ik aan hem wat dat was. En toen zei hij dat het vroeger eerst eh betekende, ik wil kindjes met je maken. En eh ja, en dan, dan en toen ging het verder.
En toen begon hij dat uit te leggen, maar dat, dat, dat weet ik allemaal niet meer. Eh nou ja, dat het gewoon mooi betekende, maar dan op een iets andere manier. En dat het vroeger betek- vroeger betekende dat het eh kindjes maken was of zo.
Bladzijde 22/35
Eh ja, van eh weet je dat vrouwen ook eitjes hebben? Ehm en da- en dat een eitje en een, en een zaadje van een man een kindje maakt. En toen vroeg hij van eh weet je dan ook waar de man dat zaadje dan aflevert?
Dat je moest eh vrijen
En eh dat de eh de piemel eerst stijf moest worden.

5.Standpunt van klager

a) Gelet op de tekst van de melding/aangifte van de moeder van [kind] was er nog geen sprake van een strafbaar feit en wettelijk gezien dus geen sprake van een aangifte.
b) In de letterlijk weergegeven tekst van het studioverhoor van [kind] kwamen geen feiten aan het licht die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat er sprake zou kunnen zijn van strafbare feiten. [kind] vertelde tijdens het studioverhoor dat zij dacht dat klager met zijn hand naar haar vagina wilde, maar dat hij dat niet deed, dat zij dacht dat hij haar hand een beetje vlak bij zijn piemel legde maar dat die hand daar nooit was geweest, dat hij haar bovenbenen en billen aaide, maar telkens uitsluitend aan de zijkant van haar benen, dat zijn hand tijdens een stoeipartij zowat in haar onderbroek ging en dat bij doorvragen bleek dat ze dat alleen dacht en het alleen de boven-achterkant van haar onderbroek betrof. Op twee cruciale punten veranderde de recherche het gesprek met [kind]. Waar klager [kind] uitlegde dat het woord sexy vroeger betekende “kindjes maken”, werd dit veranderd in dat klager zou hebben gezegd dat hij kindjes met [kind] wilde maken en waar [kind] keer op keer duidelijk maakte dat er geen hand in een onderbroek werd gedaan, werd dit toch zo in het proces-verbaal opgeschreven. Deze twee leugens keren terug in het proces-verbaal van [beklaagde 2], hoewel [beklaagde 2] ten tijde van het opmaken van het proces-verbaal geweten moet hebben dat klager niet met zijn hand in de onderbroek van [kind] is geweest. In het proces-verbaal van [beklaagde 2] wordt bovendien de leugen toegevoegd dat klager [kind] op zijn schoot zou hebben getrokken.
Klager heeft geconcludeerd dat de rechercheurs [beklaagde 1] en [beklaagde 2] doelbewust processen-verbaal hebben vervalst door meldingen van niet strafbare gedragingen zodanig te veranderen dat sprake is van strafbare gedragingen en van meineed.

6.Standpunt van beklaagden

6.1
Beklaagde [beklaagde 1] heeft tijdens de behandeling in raadkamer verklaard dat zij, bij
gebreke aan een professionele standaard op dit punt, op haar eigen wijze de
samenvatting heeft geverbaliseerd. Zij heeft toegegeven dat haar samenvatting op de
door klager betwiste punten ‘te kort door de bocht’ is geweest, maar dat dit niet
opzettelijk door haar is gedaan.
6.2
Beklaagde [beklaagde 2] heeft tijdens de behandeling in raadkamer verklaard dat het in de praktijk gangbaar was gebruik te maken van de samenvatting van een studioverhoor en dat zij niet willens en wetens de niet geheel juiste samenvatting van [beklaagde 1]
in het door haar opgemaakte proces-verbaal heeft gebruikt.

7.Beoordeling door het hof

Het hof heeft allereerst te oordelen of het dossier voldoende bewijsmateriaal bevat om
dit met een gerede kans op een veroordeling ter zake van meineed en valsheid in
geschrift aan de strafrechter voor te leggen. Voor zover dat niet het geval is kan het
hof bezien of zich in de zaak voldoende aanwijzingen bevinden om nader onderzoek te
laten doen waaruit mogelijk wel voldoende bewijs kan worden bijgebracht.
7.1.
Toetsingskader
In artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht wordt het afleggen van valse
verklaringen onder ede strafbaar gesteld in de gevallen waarin een wettelijk
voorschrift een verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt.
Hieronder vallen niet alleen de getuigeneed en de partijeneed in een rechtsgeding,
maar ook andere verklaringen onder ede.
Van afleggen van een valse verklaring is sprake bij het verklaren in strijd met de
waarheid, door verdraaiing of door weglating van essentiële informatie.
Het (voorwaardelijk) opzet ten tijde van het afleggen van de verklaring moet zijn
gericht op het afleggen van een valse verklaring; het opzet moet op de onwaarheid zijn
gericht.
Het opzettelijk niet vermelden van omstandigheden in een proces-verbaal, waartoe de
verbalisant wel een rechtsplicht had, betekent niet automatisch dat deze ook
opzettelijk zijn rechtsplicht tot het naar waarheid opmaken van een proces-verbaal
heeft geschonden (HR 7 februari 2006, LJN AU5756). Het moet niet alleen gaan om
het opzettelijk een valse verklaring afleggen maar ook om opzettelijke schending van
de rechtsplicht.
7.2.
Overwegingen van het hof
Ten aanzien van het standpunt onder a van klager overweegt het hof dat geen regel zich
ertegen verzet om een melding van vermeend seksueel misbruik van een kind in de
vorm van een aangifte op te nemen als, zoals in dit geval, na een informatief gesprek, de
aangever op basis van de verstrekte inlichtingen heeft besloten over te willen gaan tot
het doen van aangifte.
De inhoud van de aangifte wordt (naast andere, al dan niet ‘harde’ informatie die al
bekend was of die naar aanleiding van de aangifte is verkregen) meegewogen bij de
beoordeling of iemand kan worden aangemerkt als verdachte in de zin van artikel 27 Sv.
In dat stadium gaat het niet om de vraag of feiten vast staan, maar om de vraag of uit
feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit
voortvloeit. Het standpunt van klager dat uit de aangifte en de daarin weergegeven
inhoud van WhatsAppberichten geen indicatie voortvloeit die zou kunnen wijzen op het
gepleegd zijn van een misdrijf als bedoeld in een of meer bepalingen van boek 2, titel
XIV van het Wetboek van Strafrecht (verder Sr), wordt door het hof niet gedeeld. In de
hierna volgende bespreking van het tweede onderdeel van de klacht wordt daarop nader
ingegaan. De stelling van klager dat de door [kind] moeder aan de politie verstrekte
gegevens, zoals weergegeven in de aangifte, geen aanleiding zouden kunnen geven om
strafrechtelijk ingrijpen te overwegen en in dat kader, mede in verband met andere
gegevens, toestemming voor aanhouding en doorzoeking te vragen en te verlenen is dan
ook onjuist.
Ten aanzien van het standpunt onder b van klager overweegt het hof dat voorop staat dat een ambtsedig proces-verbaal naar waarheid dient te zijn opgemaakt. Verbalisanten dienen de uiterste zorgvuldigheid en nauwkeurigheid te betrachten bij hetgeen zij in een proces-verbaal relateren. Anderen, die hun beslissing baseren op informatie die is weergegeven in een ambtsedig proces-verbaal, moeten uit kunnen gaan van de betrouwbaarheid van de weergave van hetgeen is bevonden of ter opsporing is verricht.
Beklaagde [beklaagde 1] heeft in het door haar opgemaakte ambtsedig proces-verbaal een korte samenvatting gegeven van het studioverhoor van [kind]. Volgens de samenvatting kwam uit dat verhoor informatie naar voren die kon wijzen op seksueel misbruik van [kind] door beklaagde.
Het hof constateert met klager dat de samenvatting op een aantal punten geen getrouw beeld geeft van hetgeen in het studioverhoor op die punten naar voren kwam. Dat gaat in het bijzonder om de uitlating van [kind] dat klager met zijn hand in haar onderbroek zou zijn gegaan en dat hij haar zou hebben verteld kindjes met haar te willen maken. De samenvatting op deze twee punten komt niet overeen met de woorden die [kind] heeft gebruikt en suggereren ten onrechte dat sprake zou zijn geweest van een handeling die als ontuchtig zou kunnen worden gekwalificeerd of die relevant zou kunnen zijn in het kader van, bijvoorbeeld, grooming.
Daardoor heeft op die punten een onjuist beeld kunnen ontstaan van de inhoud van de verklaring van [kind].
Die vaststelling is echter onvoldoende om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van meineed. Aan het bestanddeel opzet van artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht (meineed) worden blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad (Hoge Raad 7 februari 2006, LJN AU5756) strenge eisen gesteld.
De strafrechter zou met het oog op de inhoud van deze jurisprudentie, naar het oordeel van het hof, uit het handelen van [beklaagde 1] niet zonder meer het (voorwaardelijk) opzet op het afleggen van een valse verklaring en schending van haar rechtsplicht kunnen afleiden. Enkel uit het in het dossier aanwezige materiaal kan immers niet worden afgeleid dat haar opzet was gericht op de totstandkoming van een valse voorstelling van zaken omtrent het gebeurde en dat zij het oogmerk op misleiding had. Eerder lijkt sprake van (vergaande) onzorgvuldigheid. Bijkomende aanwijzingen die zouden kunnen duiden op boos opzet ontbreken.
Om dezelfde reden zou de strafrechter ook niet kunnen toekomen aan bewezenverklaring van valsheid in geschrift; ook in dat verband ontbreken voldoende sterke aanwijzingen dat aan het opzetvereiste en het bijkomend oogmerk van misleiding is voldaan.
Ten aanzien van beklaagde [beklaagde 2] moet worden vastgesteld dat zij in een later
stadium in het voorbereidend onderzoek een ambtsedig proces-verbaal heeft
opgemaakt waarin zij onder meer heeft geput uit de door [beklaagde 1] opgemaakte
samenvatting van het studioverhoor van [kind] en dat zij kennelijk niet het letterlijk uitgewerkte verhoor heeft geraadpleegd. Bij de beantwoording van de vraag of zij beter had moeten weten, is van belang dat niet is gebleken dat [beklaagde 2] betrokken is geweest bij het studioverhoor of bij het opmaken van de samenvatting of de woordelijke uitwerking daarvan. Ook ten aanzien van het handelen van [beklaagde 2] geldt dat niet enkel op grond van de gebleken onjuistheid in een tekst waaruit zij voor de door haar opgemaakte aanvraag heeft geput het (voorwaardelijk) opzet op het afleggen van een valse verklaring en schending van haar rechtsplicht kan worden afgeleid. Ook in haar geval kan zonder bijkomend bewijs, dat ontbreekt, daarom niet worden geconcludeerd dat haar opzet was gericht op de totstandkoming van een valse voorstelling van zaken omtrent het gebeurde. Er zijn geen aanwijzingen dat [beklaagde 2] het oogmerk heeft gehad om de rechter-commissaris met een welbewuste, gerichte actie te misleiden.
Onder deze omstandigheden valt naar het oordeel van het hof in redelijkheid niet te
verwachten dat strafvervolging zal leiden tot een veroordeling van beklaagden
ter zake van meineed of valsheid in geschrift. Aanwijzingen dat nader onderzoek mogelijk zou zijn, zijn er niet.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat onvoldoende gronden aanwezig zijn om een vervolging ter zake van de feiten waarop het beklag betrekking heeft te bevelen,
Het hof zal het beklag dan ook afwijzen.

8.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
4 augustus 2016 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, M.J.G.B. Heutink en
N. van der Wijngaart, raadsheren, in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.