ECLI:NL:GHAMS:2023:730

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
21/01788
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verordening rioolheffing en de WOZ-waarde van een woning in Bloemendaal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verordening rioolheffing en de WOZ-waarde van een woning in Bloemendaal. De heffingsambtenaar van de gemeente Bloemendaal had de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 880.000 voor het jaar 2019. De belanghebbende, eigenaar van de woning, maakte bezwaar tegen deze waarde en de daarop gebaseerde aanslagen voor rioolheffing en afvalstoffenheffing. De rechtbank Noord-Holland had in een eerdere uitspraak op 18 november 2021 de aanslagen rioolheffing vernietigd, maar het beroep tegen de afvalstoffenheffing niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar de uitspraak van de rechtbank bestreden, terwijl de belanghebbende incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.

Het Hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen in overweging genomen. De belanghebbende stelde dat de verordening rioolheffing onverbindend was omdat de opbrengstlimiet zou zijn overschreden. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de opbrengstlimiet niet was overschreden en dat de aanslag rioolheffing terecht was opgelegd. Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de WOZ-waarde van de woning door de heffingsambtenaar voldoende was onderbouwd en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de belanghebbende niet-ontvankelijk was in haar beroep tegen de aanslag afvalstoffenheffing. De uitspraak van de rechtbank werd in stand gelaten, met uitzondering van de beslissing over het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/01788
16 februari 2023
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Bloemendaal,de heffingsambtenaar,
alsmede
op het incidenteel hoger beroep van
[X], woonachtig te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: [A]
tegen de uitspraak van 18 november 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/632 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 28 februari 2019 op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde (hierna: WOZ-waarde) van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) voor het jaar 2019 vastgesteld op € 880.000 (hierna: de WOZ-beschikking). In hetzelfde geschrift zijn ook de aanslagen onroerendezaakbelastingen (hierna ook: OZB), afvalstoffenheffing en rioolheffing voor het jaar 2019 bekend gemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de bovenstaande aanslagen.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
1.4.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 18 november 2021 als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de aanslag afvalstoffenheffing niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de aanslagen rioolheffing (eigendom en gebruik) gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de aanslagen rioolheffing (eigendom en gebruik);
- vernietigt de aanslagen rioolheffing (eigendom en gebruik);
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 48 , aan eiseres te vergoeden.”
1.5.
Het tegen deze uitspraak door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 1 december 2021 en aangevuld bij brief van 2 februari 2022. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. In hetzelfde geschrift heeft belanghebbende incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2022. De zaak van belanghebbende is – met instemming van partijen - gelijktijdig behandeld met die van [A] inzake door de heffingsambtenaar opgelegde aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing (kenmerk Hof: 21/01789). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

Feiten
1. Eiseres is eigenaar van de woning. De woning is een hoekwoning met aangebouwde garage en dateert uit 1937. De woning heeft een inhoud van ongeveer 485 m³ en staat op een kavel ter grootte van ongeveer 354 m².
2. Bij beschikking heeft verweerder de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2019, met waardepeildatum 1 januari 2018, vastgesteld op € 880.000. Verder heeft verweerder eiseres voor het jaar 2019 aangeslagen in de OZB, de afvalstoffenheffing ten bedrage van € 368,60, de rioolheffing ter zake van het gebruik van de woning (rioolheffing gebruik) ten bedrage van € 268,33 en de rioolheffing ter zake van de eigendom van de woning (rioolheffing eigendom) ten bedrage van € 133,85. De beschikking en de aanslagen zijn bekendgemaakt in één geschrift dat is gedagtekend 28 februari 2019.
3. Eiseres heeft tegen de WOZ-beschikking en tegen de aanslagen rioolheffing ter zake van het eigendom en gebruik van de woning bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar met dagtekening 14 november 2019 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en de WOZ-beschikking en de aanslagen rioolheffing gehandhaafd.
4. De aanslagen rioolheffing zijn gebaseerd op de ‘Verordening Rioolheffing Bloemendaal 2019’, vastgesteld door de raad van de gemeente Bloemendaal op
13 december 2018 (hierna: Verordening rioolheffing). De aanslag afvalstoffenheffing is gebaseerd op de ‘Verordening Afvalstoffenheffing Bloemendaal 2019’, vastgesteld door de raad van de gemeente Bloemendaal op 13 december 2018 (hierna: Verordening afvalstoffenheffing).
5. Ter zitting heeft verweerder een pleitnota overgelegd, waarin het volgende, voor zover van belang zijnde, is vermeld:
“Voor wat betreft de rioolheffing is in de presentatie aldus sprake van de volgende verschillen:
Lasten taakveld 7.2 riolering uit overzicht bezwaarfase € 2.909.177
Lasten taakveld 7.2 riolering uit overzicht begroting
€ 2.300.564
Verschil € 608.613
Dit verschil van € 608.613 betreft de doorberekening van de inkomsten van de kostenplaats GBKZ aan het taakveld riolering. Dit bedrag is als negatieve uitgaaf verrekend en dus netto weergegeven op het overzicht in de paragraaf lokale heffingen. In het overzicht dat overgelegd is in de bezwaarfase zijn deze kosten niet als negatieve uitgaven opgenomen, maar als kosten (waarbij deze eveneens als inkomsten zijn opgenomen aan de batenzijde). Daardoor zijn in de presentatie verschillen ontstaan.
Ten aanzien van de baten geldt het volgende:
Baten taakveld 7.2 riolering uit overzicht bezwaarfase € 3.573.268
Baten taakveld 7.2 riolering uit overzicht begroting
€ 14.023
Verschil € 3.559.245
Dit betreft:
a. De verrekende bijdrage van de deelnemende gemeenten € 608.613
b. De opbrengst van de heffingen € 2.813.600
c. De mutatie uit de voorziening t.b.v. de 100% norm
€ 137.032
€ 3.559.245
[…]”
6. Naar aanleiding van de overgelegde cijfers ten tijde van de mondelinge behandeling van de zaak, heeft de rechtbank verweerder gevraagd om een nadere uitleg van ‘de verrekende bijdrage van de deelnemende gemeenten’, de post ‘mutatie uit de voorziening ten behoeve van de 100% norm’ en ‘de verrekende inkomsten van de kostenplaatsen GBKZ en de Milieustraat’. Verweerder heeft bij brief van 29 juni 2021 hierop gereageerd, onder vermelding van het zaaknummer van [A] . Verweerder heeft onder meer voor zover hier van belang als bijlage een cijfermatige (nadere) onderbouwing ter zake van de rioolheffing overgelegd.
7. Namens eiseres heeft [A] op de overgelegde cijfers en nadere toelichting schriftelijk gereageerd.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.3. Geschil in hoger beroep

In hoger beroep zijn de volgende punten in geschil:
Is de Verordening Rioolheffing Bloemendaal 2019 (hierna: de Verordening rioolheffing) wegens overschrijding van de opbrengstlimiet onverbindend, en dient de aanslag rioolheffing op die grond (volledig) te worden vernietigd;
Indien de Verordening rioolheffing verbindend is: de hoogte van de aanslag rioolheffing;
Is belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep tegen de aanslag afvalstoffenheffing, en
De waarde voor de Wet WOZ van de woning en daarmee de hoogte van de aanslag OZB.

4.4. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft als volgt overwogen en beslist:

Beoordeling van het geschil
Schending hoorrecht?
12. Eiseres stelt dat verweerder haar had moeten uitnodigen voor een hoorzitting. Naar verweerder terecht heeft aangevoerd, was hij daartoe niet gehouden. Eiseres heeft immers tijdens de bezwaarfase niet verzocht om te worden gehoord. Overigens was verweerder ook niet gehouden om eiseres te wijzen op het hoorrecht.
Reikwijdte beroep
13. Uit het beroepschrift komt naar voren dat het beroep is gericht tegen de WOZ-beschikking en tegen de aanslagen rioolheffing eigendom en gebruik (de verbindendheid van de verordening). De rechtbank overweegt dat beroep tegen een belastingaanslag kan worden ingesteld nadat daartegen bezwaar is gemaakt. Verder wordt, op grond van artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ een bezwaarschrift tegen een WOZ-beschikking geacht mede te zijn gericht tegen de daarop gebaseerde aanslag OZB en wordt, op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een belasting die is gebaseerd op een WOZ-waarde en die WOZ-waarde wordt herzien, de belasting dienovereenkomstig herzien. Zoals vermeld in punt 3 was het bezwaarschrift gericht tegen de WOZ-beschikking en de aanslagen rioolheffing gebruik. Het bezwaar wordt dus mede geacht te zijn gericht tegen de aanslag OZB. Indien wordt geoordeeld dat de vastgestelde WOZ-waarde te hoog is en moet worden verminderd, moet de aanslag rioolheffing eigendom dienovereenkomstig worden verminderd. Gesteld noch gebleken is dat eiseres op enig moment bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag afvalstoffenheffing. Voor zover het beroep is gericht tegen deze aanslag is het dus niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van deze aanslag komt de rechtbank daarom niet toe.
De WOZ-beschikking
14. Aangaande de WOZ-beschikking is in geschil de waarde van de woning op de waardepeildatum. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de waarde niet hoger is dan € 774.989 en heeft daarvoor – kort weergegeven – aangevoerd dat twee van de door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten lang na de waardepeildatum zijn verkocht en daarom niet als zodanig bruikbaar zijn, dat onbekend is wie het bij de uitspraak op bezwaar gevoegde taxatieadvies heeft opgesteld en hoe de daarin genoemde bruto inhoud van de woning is vastgesteld. Verder heeft eiseres aangevoerd het object [a-straat 2] op 22 december 2017 is verkocht voor € 782.000, terwijl aan dit object een waarde per de waardepeildatum is toegekend van € 888.000, dus 13,55% hoger dan de marktwaarde op dat moment. Volgens eiseres dient de waarde van de woning daarom te worden gesteld op 100/113,55 x € 880.000 = € 774.989.
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de waarde moet worden gehandhaafd op € 880.000. Verweerder heeft daarvoor een waarderapport overgelegd dat naast gegevens van de woning gegevens bevat van woningen waarvan marktgegevens bekend zijn. In dit waarderapport wordt de waarde van de woning getaxeerd op € 883.000. Bij het waarderapport heeft verweerder een matrix met een grondstaffel overgelegd aan de hand waarvan de gerealiseerde verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten zijn herleid naar prijzen per kubieke meter woninginhoud en per vierkante meter kaveloppervlakte waarbij rekening is gehouden met het tijdsverloop tussen de transactiedatum en de waardepeildatum en met verschillen in kwaliteit, onderhoudstoestand, uitstraling, doelmatigheid, voorzieningenniveau en ligging (KOUDVL-factoren). Verder heeft verweerder – kort weergegeven – aangevoerd dat het object [a-straat 2] is verkocht bij koopovereenkomst van 20 juni 2017 en per de waardepeildatum is gewaardeerd naar de staat per 1 januari 2020 omdat de aanbouw aan dat object in 2019 is gerealiseerd.
16. Bij de totstandkoming van de Wet WOZ is de WOZ-waarde omschreven als "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". De rechtbank overweegt dat verweerder aannemelijk moet maken dat hij de waarde niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Verweerder heeft daarvoor verwezen naar het door hem ingebrachte waarderapport met de matrix en de grondstaffel. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van de daarin vermelde gegevens te twijfelen en is van oordeel dat de daarin genoemde vergelijkingsobjecten qua bouwjaar, grootte en type goed met de woning zijn te vergelijken. De objecten [a-straat 2] en [a-straat 3] zijn hoekwoningen die bouwkundig identiek zijn aan de woning. [a-straat 2] is na de aankoop op 20 juni 2017 gerenoveerd en in 2019 voorzien met een aanbouw. [a-straat 3] is voorzien van een aanbouw met daarop een dakterras. Volgens het waarderapport dateren beide objecten uit 1937, hebben ze een inhoud van ongeveer 500 m³ en staan ze op kavels ter grootte van ongeveer 360 m². Het object [a-straat 4] is van een iets ander type. Dit object dateert ook uit 1937, heeft een inhoud van ongeveer 540 m³ en staat op een kavel van ongeveer 365 m². De voorzieningen in [a-straat 3] zijn beter dan die in de woning. Van [a-straat 2] waren ten tijde van de verkoop de kwaliteit, onderhoudstoestand en voorzieningenniveau onvoldoende. [a-straat 3] is op 26 maart 2018 verkocht voor € 1.000.000, [a-straat 2] op 20 juni 2017 voor € 782.000 en [a-straat 4] op 31 mei 2018 voor € 975.000. In de matrix zijn deze verkoopprijzen, rekening houdend met afwijkingen in de KOUDVL-factoren, herleid tot gecorrigeerde prijzen per kubieke meter woninginhoud van respectievelijk € 846, € 744 en € 822 en, met toepassing
van de grondstaffel, tot gemiddelde prijzen per vierkante meter kaveloppervlakte van respectievelijk € 1.233, € 1.233 en € 1.225. De vastgestelde waarde van de woning is, na toepassing van de grondstaffel en rekening houdend met afwijkingen in de KOUDVL-factoren, gebaseerd op een waarde per kubieke meter woninginhoud van € 844 en een gemiddelde waarde per vierkante meter kaveloppervlakte van € 1.242. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de vastgestelde waarde van de woning in een goede verhouding staat tot de gerealiseerde verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten en verweerder voor wat betreft de waarde van de woning in het van hem te verlangen bewijs is geslaagd. De rechtbank merkt nog op dat de verkoopdata relevant zijn en niet de data waarop de transportakte is verleden. Deze zijn gelegen binnen een jaar voor of na de waardepeildatum en zijn derhalve in de tijd niet te ver daarvan gerealiseerd.
17. Hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dat het taxatieadvies bij de uitspraak op bezwaar niet de naam bevat van degene die het heeft gegeven, maakt niet dat het niet kon worden gebruikt bij de motivering van de uitspraak op bezwaar. Bovendien heeft verweerder de waarde met het in beroep ingebrachte waarderapport voldoende aannemelijk gemaakt.
De aanslagen rioolheffing (de verbindendheid van de verordening)
18. Met betrekking tot de aanslag rioolheffing gebruik heeft eiseres aangevoerd dat de desbetreffende verordening onverbindend is omdat de tarieven zo zijn vastgesteld dat de geraamde baten uitgaan boven de geraamde lasten. Als moet worden geoordeeld dat de verordening niet onverbindend is, stelt eiseres zich op het standpunt dat de aanslag te hoog is omdat geen rekening is gehouden met de hoeveelheid water die niet via de riolering wordt afgevoerd. De aanslag zou daarom moeten worden verminderd tot een, berekend naar het forfaitair minimum van 250 m³ water. Voor de standpunten van verweerder wordt verwezen naar de stukken.
19. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 228a van de Gemeentewet en de bewoordingen van dat artikel blijkt dat, naar de bedoeling van de wetgever, de geraamde baten van de rioolheffing de lasten ter zake niet mogen overtreffen.
20. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de geraamde opbrengst van de rioolheffing niet hoger mag zijn dan de geraamde kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan de activiteiten die in artikel 228a van de Gemeentewet zijn genoemd (de opbrengstlimiet).
21. Bij de beoordeling van het geschil zijn de regels rond stelplicht en bewijslast van belang zoals deze door de Hoge Raad zijn vastgesteld in (onder andere) zijn arresten van
24 april 2009, nr. 07/12961, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777 en 18 april 2014, nr. 13/00469, ECLI:NL:HR:2014:938.
22. Voor zover eiser heeft gesteld dat verweerder onvoldoende inzicht heeft gegeven in de raming van baten en lasten welke in de begroting zijn opgenomen, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft in de bezwaarfase aan eiser enkele tabellen (dan wel vindplaatsen van de tabellen) en nadere specificaties van de met betrekking tot de afvalstoffenheffing en rioolheffing geraamde lasten en baten uit de gemeentelijke begroting verstrekt. In de pleitnota van verweerder heeft verweerder vervolgens ten aanzien van diverse posten, nadere informatie verschaft. Naar aanleiding van de in de pleitnota opgenomen specificaties heeft de rechtbank, na heropening van het onderzoek, om een verduidelijking van verweerder gevraagd. Verweerder heeft daarop gereageerd met, onder andere, de onder punt 5 genoemde
cijfermatige onderbouwingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het verstrekken van die informatie onvoldoende inzicht gegeven in de bij de rechtbank na de zitting bestaande vragen over (de bedragen van) ‘de verrekende bijdrage van de deelnemende gemeenten’, de post ‘mutatie uit de voorziening ten behoeve van de 100% norm’ en ‘de verrekende inkomsten van de kostenplaatsen GBKZ en de Milieustraat’ (zie punt 6). Verweerder heeft daarmee niet inzichtelijk gemaakt of de gegevens in de door hem gemaakte aansluitingsberekening zijn terug te voeren op de begroting.
23. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank ten aanzien van de rioolheffing tot de conclusie dat onvoldoende inzicht is verschaft en dat ten aanzien van de in de begroting opgenomen ramingen verweerder de twijfel in onvoldoende mate heeft weggenomen. Het vorenstaande leidt dan ook tot het oordeel dat de Verordening rioolheffing 2019 onverbindend is. Nu de overschrijding meer dan tien percent bedraagt, kan niet worden volstaan met een gedeeltelijke onverbindendheid van de Verordening en dienovereenkomstige vermindering van de aanslag, doch dient de aanslag te worden vernietigd. Anders dan eiseres overigens heeft bepleit, leidt dit oordeel niet tot de conclusie dat alle op hetzelfde biljet vermelden besluiten ‘onverbindend’ moeten worden verklaard. Het zijn losstaande beschikkingen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waar afzonderlijk rechtsmiddelen tegen kunnen worden aangewend.
24. Bijgevolg komt de rechtbank niet toe aan het geven van een oordeel of verweerder de aanslag rioolheffing heeft gebaseerd op een te hoog aantal aangevoerd respectievelijk afgevoerd m3 water.
Slotsom
25. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep voor zover gericht tegen de aanslagen rioolheffing (eigendom en gebruik) gegrond te worden verklaard, het beroep voor zover gericht tegen de aanslag afvalstoffenheffing niet-ontvankelijk en het beroep voor zover gericht tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB ongegrond.
Proceskosten
26. Eiseres heeft geen aanspraak gemaakt op een proceskostenvergoeding, zodat geen aanleiding bestaat voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten.”

5.Beoordeling van het geschil

De opbrengstlimiet rioolheffing5.1. Volgens het in het hogerberoepschrift opgenomen overzicht ‘Recapitulaties taakvelden naar programma’s’ van de zogenoemde Programmabegroting 2019 bedragen de lasten voor riolering (‘Taakveld 7.2’) € 2.909.177 en de baten € 3.573.268.
5.2.
De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep het volgende overzicht verstrekt, ontleend aan het “overzicht-per-heffing” van de Programmabegroting 2019 van de gemeente Bloemendaal:
“Berekening van kostendekkendheid van de rioolheffing € %
Kosten taakveld 7.2 Riolering, incl. omslagrente -2.300.564
Kosten taakveld 2.1 Verkeer en vervoer -144.725
Kosten taakveld 6.3 Inkomensregelingen -30.000
Inkomsten taakveld 7.2 Riolering, excl. Heffingen 14.023
Inkomsten taakveld 0.10 Mutaties reserves 147.956
Netto kosten -2.313.310
Toe te rekenen kosten:
Overhead incl. omslagrente -221.022
BTW -416.300
Totale kosten -2.950.632 100%
Opbrengst heffingen 2.813.600
Dekkingspercentage 95%
Aan dit overzicht ligt volgens de heffingsambtenaar een beheersbegroting ten grondslag, die – aldus de heffingsambtenaar – aansluit op de beleids-/programmabegroting.
5.3.
Tot de door de heffingsambtenaar in hoger beroep overgelegde stukken behoort een stuk dat (in een lijst van opgesomde bijlagen) is aangeduid als ‘Beheersbegroting t.b.v. rioolheffing’. Dit stuk heeft, naar de heffingsambtenaar desgevraagd ter zitting en onweersproken heeft verklaard, een onderdeel gevormd van de stukken die bij de behandeling van de begroting door het gemeentebestuur voorlagen.
In dit stuk zijn de (aan riolering toegerekende) kosten van taakveld 2.1 Verkeer en vervoer (€ 144.725), en taakveld 6.3 Inkomensregelingen (€ 30.000) vermeld.
5.4.
Tot de door de heffingsambtenaar in hoger beroep overgelegde stukken behoren voorts stukken die (in een lijst van opgesomde bijlagen) zijn aangeduid als ‘Toerekening overhead rioolheffing’ en ‘Toerekening BTW rioolheffing’. De ‘Toerekening BTW rioolheffing’ vermeldt onder meer het onder 5.2 vermelde bedrag van € 416.300. De ‘Toerekening overhead rioolheffing’ vermeldt het onder 5.2 vermelde bedrag van in totaal € 255.677, waarvan naar het Hof begrijpt nader € 221.022 aan riolering is toegekend.
5.5.
De heffingsambtenaar heeft het onder 5.2 opgenomen “overzicht per heffing” als volgt toegelicht:

Taakveld 7.2 Riolering(…)
4.2.6. Het taakveld 7.2 Riolering heeft ook inkomsten zoals de verhuur van pompinstallaties (…) en een bijdrage van de deelnemende gemeenten. Deze bijdrage van de gemeenten betreft bijdragen van de gemeenten Zandvoort en Heemstede aan de gemeenschappelijke regeling ‘Gemeentebelastingen Kennemerland Zuid’ (GBKZ) voor de heffing en invordering van lokale heffingen waarvan Bloemendaal centrumgemeente is. De bijdrage van de gemeenten is in het overzicht zoals opgenomen in de paragraaf lokale heffingen in mindering gebracht op de lasten (…). Dat is de aanleiding dat in het taakveld riolering de lasten begroot zijn op
€ 2.909.177,- en in het overzicht van de paragraaf lokale heffing op € 2.300.564,-.
In dat (…) overzicht is de bijdrage van de deelnemende gemeenten ter hoogte van € 608.613,- in mindering gebracht op de totale lasten van het taakveld riolering. De netto lasten bedragen derhalve € 2.300.564,-. (…)
Taakveld 0.10 Mutatie reserve4.2.7. In het verleden zijn enkele rioolinvesteringen met dekkingsreserves opgevangen.
De onttrekkingen uit de reserves dienen ter dekking van de afschrijvingslasten van deze investeringen. Met deze onttrekking worden dus bepaalde investeringen gedekt zodat deze niet tot hogere tarieven leiden.
Taakveld 2.1 Verkeer en Vervoer4.2.8. De kosten van het straatvegen onder taakveld 2.1 Verkeer en Vervoer biedt ondersteuning aan de uitvoering van de kernactiviteit riolering. (…) Om die reden wordt 1/3 van de kosten van het straatvegen toegerekend aan riolering. (…) De geraamde kosten van schoonhouden wegen op taakveld 2.1 Verkeer en Vervoer (…) bedraagt € 434.176,-. 1/3 deel hiervan is een bedrag van € 144.725,-.
(…)
Taakveld 6.3 Inkomensregelingen4.2.13. (…) De geraamde kosten voor minimabeleid kwijtscheldingen rioolheffing op taakveld ‘6.3 Inkomensregelingen (…)’ bedraagt € 30.000. (…)
Taakveld 0.4 Overhead4.2.14. (…)
De toerekening van overheadkosten dient te worden gedaan conform de (in 2016 gewijzigde) comptabiliteitsvoorschriften (Besluit Begroting en Verantwoording; hierna BBV). In het gewijzigde BBV wordt met het oog op een grotere transparantie voorgeschreven dat de baten en lasten van overhead niet meer onder de afzonderlijke beleidsprogramma’s geregistreerd mogen worden, maar voortaan centraal in een apart overzicht in de begroting gepresenteerd moeten worden.
4.2.15.
Het centraal opnemen van de kosten van overhead betekent dat het niet langer mogelijk is om uit de taakvelden alle tarieven te bepalen. (…)
4.2.16.
De berekening van de tarieven geschiedt extracomptabel (…). Gekozen is voor een toerekening op basis van de personeelslasten met de door het CBS gehanteerde techniek. De kosten van overhead zijn in de vorm van een opslag meegenomen in de tarieven van bij derden in rekening te brengen kosten zoals rioolheffing en afvalstoffenheffing. De totale toe te rekenen personeelslasten voor het bepalen van de overhead bedragen € 9.184.146,- en daarvan is in totaal € 255.677,- toe te rekenen aan het taakveld riolering. (…) Het percentage toerekening op basis van personeelslasten aan de rioolexploitatie van 2,7839% leidt tot een aandeel van € 221.022,-. (…)
BTW4.2.17. Tenslotte wordt op basis van artikel 228a, derde lid, van de Gemeentewet de verrekenbare BTW, die ingevolge de Wet op het BTW-compensatiefonds recht geeft op een bijdrage uit het fonds, aan de kosten van de rioolexploitatie toegerekend. De toerekening vindt extracomptabel plaats (…).”
5.6.
Verminderd met het bedrag dat verband houdt met werkzaamheden voor samenwerkende gemeenten ad € 608.613, als vermeld onder 4.2.6 van de hiervoor aangehaalde toelichting, sluit het bedrag van € 2.909.177 dat in de Programmabegroting is vermeld aan op het bedrag van € 2.300.564 dat in het overzicht kostendekking uit de ‘paragraaf lokale heffingen voor riolering’ van de begroting is vermeld, aldus de heffingsambtenaar.
5.7.
De heffingsambtenaar concludeert op basis van het onder 5.2 weergegeven overzicht dat de opbrengst van de rioolheffing niet hoger is dan de aan de uitvoering van de rioleringstaak van de gemeente verband houdende lasten. Tevens heeft de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 oktober 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:11264, waarin de rechtbank ter zake van de rioolheffing heeft geconcludeerd dat de gemeente Bloemendaal voor het jaar 2019 de opbrengstlimiet niet heeft overschreden.
5.8.
Volgens belanghebbende bedragen de lasten van de rioleringstaak in 2019 € 2.909.177 en de baten € 3.573.268. Belanghebbende baseert zich hierbij op het overzicht ‘Recapitulaties taakvelden naar programma’s’ van de Programmabegroting 2019. Hieruit volgt volgens belanghebbende dat de baten ruimschoots boven de lasten uitgaan en dat derhalve de opbrengstlimiet is overschreden.
5.9.
Het Hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank in de onderdelen 17 en 19 tot en met 21 van haar uitspraak heeft overwogen. Voorts acht het Hof hetgeen de rechtbank in onderdeel 22 van haar uitspraak heeft geoordeeld, in het licht van de informatie die de heffingsambtenaar in eerste aanleg heeft verstrekt, alleszins begrijpelijk. Niettemin noopt de informatie die de heffingsambtenaar in hoger beroep nader heeft verstrekt tot heroverweging van het oordeel van de rechtbank.
5.10.1.
In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar nader tekst en uitleg gegeven, zoals hiervoor is weergegeven onder 5.1 tot en met 5.6.
5.10.2.
Naar het Hof begrijpt is in het overzicht ‘Recapitulatie taakvelden naar programma’s’ van de Programmabegroting zowel aan de lastenkant als aan de batenkant een bedrag van € 608.613 opgenomen dat betrekking heeft op een rioleringstaak ten behoeve van de met de gemeente Bloemendaal samenwerkende gemeenten Zandvoort en Heemstede.
5.10.3.
Voor de lastenkant houdt dit in dat het bedrag van € 2.300.564 in de onder 5.2 weergegeven opstelling uit de ‘paragraaf lokale heffingen’ al is verminderd met € 608.613, het bedrag dat verband houdt met de vervulling van een riooltaak ten behoeve van de met de gemeente Bloemendaal samenwerkende gemeenten. Opgeteld vormen deze beide bedragen het in het overzicht ‘Recapitulaties taakvelden naar programma’s’ onder ‘Taakveld 7.2’ vermelde bedrag aan lasten van € 2.909.177.
5.10.4.
Het Hof acht het op grond van hetgeen de heffingsambtenaar hierover – desgevraagd – ter zitting van het Hof heeft verklaard aannemelijk dat de cijfers van het onder 5.2 vermelde overzicht aan de begroting ten grondslag hebben gelegen en dat deze niet achteraf aan het taakveld riolering zijn toegerekend. Tevens acht het Hof het aannemelijk dat de extra-comptabele toerekening van kosten ‘verkeer en vervoer’, ‘overhead’, BTW en inkomensregelingen gebaseerd is op de Beheersbegroting.
5.10.5.
Volgens de Programmabegroting bedragen de baten die betrekking hebben op riolering € 3.573.268. Naar het Hof begrijpt is in dat bedrag ook de bijdrage van de samenwerkende gemeenten ad € 608.613 opgenomen. Indien het bedrag van € 3.573.268 wordt verminderd (geschoond) met – naar het Hof begrijpt – de doorbelasting van lasten aan de gemeenten waarmee de gemeente Bloemendaal samenwerkt ad € 608.613, de inkomsten op het taakveld riolering ad € 14.023 en de geraamde mutatie van de voorziening ten behoeve van het voldoen aan de 100%-norm in 2019 ad € 137.032, dan sluit de opbrengst van de rioolheffing die is vermeld in de Programmabegroting (€ 3.573.26) aan op het bedrag van € 2.813.600 dat de heffingsambtenaar in het onder 5.2 opgenomen overzicht heeft vermeld en dat ook is vermeld in de Beheersbegroting onder ‘Riolering algemeen opbrengst heffingen’.
5.10.6.
Indien – zoals de heffingsambtenaar in het onder 5.2 opgenomen overzicht heeft gedaan – de lasten voor riolering, inclusief de daaraan extra-comptabel toe te rekenen lasten, worden verminderd (geschoond) met bedragen voor ‘Inkomsten taakveld 7.2’ ad € 14.023 en ‘Inkomsten taakveld 0.10’ ad € 147.956, en vermeerderd met de kosten van taakveld 2.1, taakveld 6.3, de overhead en de BTW, als vermeld in het onder 5.2 opgenomen overzicht, dan bedragen de lasten € 2.950.632.
5.11.
Het Hof constateert dat het onder 5.10.6 vermelde bedrag aan lasten van de rioleringstaak ad € 2.950.632 hoger is dan het onder 5.10.5 vermelde bedrag aan inkomsten van de rioolheffing ad € € 2.813.600. Op deze grond kan niet worden geconcludeerd dat de opbrengstlimiet is overschreden.
5.12.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat voor de beoordeling of de opbrengstlimiet wordt overschreden, niet uitsluitend moet worden gekeken naar de opbrengst van de heffingen, maar tevens naar de overige baten. Naar het oordeel van het Hof volgt daaruit niet dat de opbrengstlimiet is overschreden met de baten die voortvloeien uit de doorbelasting van kosten aan de samenwerkende gemeenten. Op grond van de overgelegde stukken moet immers ervan worden uitgegaan dat tegenover die doorbelasting een gelijk bedrag aan lasten staat (zie onder 5.10.2).
Bovendien dienen deze doorbelasting en deze lasten bij de beoordeling of de opbrengslimiet is overschreden geen rol te spelen, omdat het hier niet gaat om kostendekking en lasten van de Verordening rioolheffing waarop die beoordeling heeft te zien (vgl. HR 16 april 2010, ECLI:NL:2010:BM1236, BNB 2010/226).
5.13.
Indien ook de overige baten, te weten de ‘inkomsten taakveld 7.2 Riolering’ ad € 14.023 en de ‘Inkomsten taakveld 0.10 Mutaties reserves’ ad € 147.956, bij het bedrag van de heffingen ad € 2.813.600 zouden worden opgeteld, dan zouden deze bedragen niet, zoals is geschied in de onder 5.2 weergegeven opstelling van de kosten, moeten zijn afgetrokken.
Het, zoals belanghebbende voorstaat, tot de baten rekenen van de inkomsten van de taakvelden 7.2 en 0.10 heeft dan per saldo geen effect op de te maken vergelijking van de lasten en baten. Indien alsdan wordt uitgegaan van een bedrag aan baten van
€ 2.975.579, zouden de lasten € 3.112.611 bedragen. Ook daarvan uitgaande doet zich geen overschrijding van de opbrengstlimiet voor.
5.14.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met de in hoger beroep verstrekte informatie alsnog aannemelijk gemaakt dat de opbrengstlimiet niet is overschreden, ook al wekken de in de Programmabegroting gepresenteerde cijfers op het eerste gezicht een andere indruk. Voor een onverbindendverklaring van de Verordening rioolheffing is derhalve geen grond. De aanslag rioolheffing is dan ook terecht opgelegd.
De hoogte van de aanslag rioolheffing5.15. In beroep heeft belanghebbende gesteld dat niet de hoeveelheid water die is ‘toegevoerd’ – belanghebbende gaat in dat verband uit van 325 m3 (beroepschrift onderdeel 28) – via het gemeentelijke riool ook is afgevoerd. Belanghebbende stelt in dat verband dat een deel van het water is gebruikt voor het besproeien van de tuin. Voorts wijst belanghebbende op een rapport van TNS Nipo/Vewin over 2016 en 2017, waarin is vermeld dat het gemiddeld watergebruik per dag bij een tweepersoonshuishouden minder bedraagt dan 120 liter. Volgens belanghebbende dient de maatstaf van heffing derhalve te worden gebaseerd op het forfaitaire minimum van 250 m3.
5.16. Volgens de heffingsambtenaar rust op belanghebbende de last om te bewijzen dat vanuit haar perceel niet meer dan 250 m3 water is afgevoerd. Bovendien wordt volgens de heffingsambtenaar ook water waarmee de tuin wordt gesproeid ‘afgevoerd’ in de zin van artikel 5, achtste lid, van de Verordening. Aan het rapport dat belanghebbende heeft genoemd dient volgens de heffingsambtenaar voorbij te worden gegaan, omdat vaststaat dat de hoeveelheid water die naar het perceel van belanghebbende is toegevoerd 325 m3 bedraagt.
5.17.
In de Verordening is onder meer het volgende vermeld:
“Artikel 5 Maatstaf van heffing
(…)
4. Het gebruikersdeel wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.
5. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in het laatste jaar aan het begin van [de aan] het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt.
(…)
8. De op de voet van het vijfde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.
Artikel 6 Belastingtarieven
(…)
2. Het tarief voor het gebruikersdeel bedraagt
a. behoudens het bepaalde in sub b van dit lid per perceel € 143,08
b. in afwijking van het bepaalde in sub a. van dit lid per perceel van waaruit meer dan 250 m3 water per jaar wordt afgevoerd:
1. Van 251 tot en met 500 m3 € 143,08
vermeerderd met een bedrag van: 1,67
voor elke m3 boven het aantal van 250 m3;”
5.18.
Vast staat dat ter zake van het gebruik van het perceel van de woning op basis van 325 m3 toegevoerd water € 268,33 aan rioolbelasting is geheven. Hiervan uitgaande heeft het naar het oordeel van het Hof op de weg van belanghebbende gelegen om haar stelling dat niet meer dan 250 m3 is afgevoerd te bewijzen. In dit bewijs acht het Hof belanghebbende niet geslaagd met een verwijzing naar de cijfers van TNS Nipo/Vewin, reeds omdat in dit geval niet in geschil is dat 325 m3 water naar het perceel van belanghebbende is toegevoerd.
Voorts heeft belanghebbende met de enkele stelling dat water is gebruikt voor het sproeien van de tuin haar stelling dat niet meer dan 250 m3 is afgevoerd niet aannemelijk gemaakt.
Het gelijk is op dit punt derhalve aan de heffingsambtenaar.
Beroep ook tegen de afvalstoffenheffing?5.19. In haar incidenteel hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat het bezwaar en het beroep tevens betrekking hadden op de beschikking afvalstoffenheffing. Belanghebbende acht het in strijd met beginselen van behoorlijk bestuur om haar tegen te werpen dat zij in de bezwaarfase niet de juiste bewoordingen heeft gebruikt. Belanghebbende mag geen nadeel ondervinden van de omstandigheid dat de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking en de diverse aanslagen gemeentelijke heffingen verenigd in één geschrift.
5.20.
Volgens de heffingsambtenaar heeft belanghebbende in de bezwaarfase op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat zij het niet eens was met de aanslag afvalstoffenheffing. Volgens de heffingsambtenaar heeft de rechtbank door belanghebbende niet-ontvankelijk te achten in haar beroep, voor zover dat betrekking had op de afvalstoffenheffing, een juiste beslissing genomen.
5.21.
Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank ter zake van de vraag of het beroep ook betrekking had op de afvalstoffenheffing een juiste beslissing genomen. Het Hof sluit zich aan bij de gronden die de rechtbank daartoe in onderdeel 13 van haar uitspraak heeft gebezigd.
De WOZ-beschikking5.22. Volgens belanghebbende heeft de rechtbank geen beslissing genomen over de vastgestelde waarde van de woning van belanghebbende en over de hoogte van de aanslag OZB.
5.23.1.
Voorts stelt belanghebbende dat de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde van de woning niet aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbende acht de taxatiematrix die deel uitmaakt van het door de heffingsambtenaar bij zijn verweerschrift in eerste aanleg gevoegde taxatierapport niet duidelijk. Een berekeningsmethode ontbreekt, de wegingsfactoren zijn arbitrair en voorts is onduidelijk waarom die zijn vastgesteld zoals ze zijn vastgesteld. Belanghebbende beschouwt de taxatiematrix als een onnavolgbare ‘black box’ en daarom niet aanvaardbaar ter onderbouwing van de vastgestelde waarde.
5.23.2.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende voorts gesteld dat voor haar onnavolgbaar is waarom er ‘knikpunten’ in de bij de taxatie van de heffingsambtenaar behorende grondstaffel zijn opgenomen en waarop die zijn gebaseerd.
5.24.1.
De heffingsambtenaar betwist dat de rechtbank ter zake van de WOZ-waarde geen beslissing heeft genomen en verwijst op dat punt naar onderdeel 17 van de uitspraak van de rechtbank. Voorts wijst de heffingsambtenaar erop dat voor de onderbouwing van de WOZ-waarde moet worden uitgegaan van de datum waarop de koopovereenkomst is overeengekomen, en niet van de leveringsdatum. Daarvan uitgaande liggen de data waarop de vergelijkingsobjecten [a-straat 3] en [a-straat 4] , respectievelijk 26 maart 2018 en 31 mei 2018, volgens de heffingsambtenaar zeer dicht bij de waardepeildatum (1 januari 2018).
Voor het inzichtelijk maken van de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten is gebruik gemaakt van de zogenoemde KOUDVL-factoren. In de taxatiematrix zijn volgens de heffingsambtenaar de volgende afwijkingen per factor opgenomen:
“Afwijking per factor en motivering waardeonderdeel
K = Kwaliteit/Luxe 10% van de waarde van het hoofdgebouw
O = Onderhoudstoestand 5% van de waarde van het hoofdgebouw
U = Uitstraling 10% van de waarde van het hoofdgebouw
D = Doelmatigheid 10% van de waarde van het hoofdgebouw
V = Voorzieningen 10% van de waarde van het hoofdgebouw
L = Ligging 20% van de waarde van de grondkavel”
In de taxatiematrix is volgens de heffingsambtenaar per onderdeel aangegeven welke classificatie daaraan is toegekend, zowel bij de woning als bij de vergelijkingsobjecten.
Daar waar sprake is van verschillen, is daarmee rekening gehouden door middel van positieve of negatieve correcties en met toepassing van de hiervoor vermelde percentages. Deze percentages zijn door de gemeente vastgesteld en worden op uniforme wijze toegepast, aldus de heffingsambtenaar. Van een black box is volgens hem dan ook geen sprake.
5.24.2.
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat de stelling van belanghebbende over de knikpunten van de grondstaffel niet eerder naar voren is gebracht en dat hij daar ter zitting niet op kan reageren, omdat dit een punt is dat deels van feitelijke aard is.
De heffingsambtenaar acht deze stelling tardief.
5.25.
Het Hof kan belanghebbende, gezien de onderdelen 14 tot en met 17 van de uitspraak van de rechtbank, niet volgen in haar stelling dat de rechtbank geen beslissing zou hebben genomen ter zake van de WOZ-waarde en de hoogte van de aanslag onroerendezaakbelasting.
5.26.
Het Hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank in de onderdelen 14 tot en met 17 van haar uitspraak ter zake van de WOZ-waarde heeft overwogen en voegt daar in hoger beroep nog het volgende aan toe. Gelet op hetgeen de rechtbank in onderdeel 16 van haar uitspraak heeft overwogen en de toelichting die de heffingsambtenaar in hoger beroep op de door hem bij de waardering van de woning gehanteerde matrix heeft gegeven (als vermeld onder 5.24), verwerpt het Hof de stelling van belanghebbende dat de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde door middel van (mede) die matrix niet aannemelijk heeft gemaakt.
5.27.1.
Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat de stelling over de knikpunten nieuw is. Het Hof begrijpt het standpunt van de heffingsambtenaar aldus dat hij zich op dit punt in zijn verdediging geschaad acht, omdat belanghebbende voormelde stelling eerst ter zitting van het Hof naar voren heeft gebracht en deze een nader onderzoek van feitelijke aard vergt.
5.27.2. Naar het oordeel van het Hof houdt de ter zitting van het Hof ingenomen stelling van belanghebbende over de knikpunten een uitbreiding in van de rechtsstrijd zoals deze zich tot dat moment heeft ontwikkeld. Nu het niet een stelling betreft die het Hof ambtshalve zou hebben kunnen opwerpen en deze, indien toelaatbaar, bovendien mede tot een nader onderzoek van feitelijke aard zou nopen, kon van de heffingsambtenaar redelijkerwijs niet worden verwacht dat hij zonder nadere voorbereiding op die stelling zou reageren.
Nu voorts niet valt in te zien waarom belanghebbende haar stelling over de knikpunten niet in een eerder stadium van de procedure naar voren heeft gebracht (redenen daarvoor zijn niet aangevoerd), acht het Hof het bij een afweging van het belang van belanghebbende bij behandeling van haar stelling tegenover het belang van een doelmatige en doelgerichte voortgang van de procedure, niet in overeenstemming met een goede procesorde indien deze stelling wordt toegelaten. Het Hof beschouwt de stelling dan ook als tardief (vgl. HR 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3937, BNB 2013/166, r.o. 3.1.2).
IMSV5.28. De eerst ter zitting van het Hof door belanghebbende ingenomen stelling dat zij recht heeft op vergoeding van immateriële schade vanwege de duur van behandeling van het bezwaarschrift en het (hoger)beroepschrift, wijst het Hof af, reeds omdat op het moment dat het Hof uitspraak doet, gezien de totale duur van de behandeling van de zaak, dat wil zeggen voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep, niet een redelijke termijn wordt overschreden (vgl. HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140, r.o. 3.13.3).
Slotsom
5.29.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de Verordening rioolheffing verbindend is en dat de aanslag rioolheffing naar het juiste bedrag is vastgesteld. Voorts heeft de rechtbank terecht beslist dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in haar beroep tegen de aanslag afvalstoffenheffing.
De rechtbank heeft het beroep, voor zover dat was gericht tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB, terecht ongegrond verklaard (zie r.o. 25 van de uitspraak van de rechtbank).

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet. In de gang van zaken als vermeld onder 5.9 ziet het Hof reden om de uitspraak van de rechtbank ter zake van de vergoeding van het griffierecht in stand te laten.

7.7. Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing ter zake van
het griffierecht;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de aanslag afvalstoffenheffing niet-
ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de aanslagen rioolheffing (eigendom en
gebruik) ongegrond, en
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB
ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, R.C.H.M. Lips en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman als griffier. De beslissing is op 16 februari 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.