4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:
“Beoordeling van het geschil
5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
6. Met de hiervoor vermelde waardematrix heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aan de op hem rustende bewijslast voldaan. Verweerder heeft gesteld dat de woning op een bedrijventerrein ligt en er op dit bedrijventerrein rond de waardepeildatum geen losse woningen zijn verkocht, maar steeds in combinatie met het bijbehorende bedrijf. Niettemin heeft verweerder één vergelijkingsobject gevonden dat wel los van het bedrijfsgedeelte is verkocht. Het betreft [A-straat] 165, welke woning op 13 oktober 2017 is verkocht voor € 205.000, en waarvan de waarde geïndexeerd naar de waardepeildatum 1 januari 2019 € 222.225 bedraagt. Weliswaar is de verkoopdatum van deze woning iets langer dan één jaar van de waardepeildatum gelegen, maar de rechtbank acht dat in de gegeven omstandigheden aanvaardbaar. Dat het hier een familietransactie betreft en dat deze transactie daarom volgens eiser niet bruikbaar zou zijn vanwege het afrekenen of doorschuiven van belastingen als ondernemer doet naar het oordeel van de rechtbank in dit geval aan de bruikbaarheid van deze transactie niet af. Zoals dat vaker met een familietransactie het geval is, lijkt de verkoopwaarde van dit vergelijkingsobject in vergelijking met de andere vergelijkingsobjecten hier eerder te laag dan te hoog. Nu eiser een lagere WOZ-waarde bepleit, pakt dat voor hem juist voordelig uit omdat de gemiddelde m2-prijs en m3-prijs daardoor daalt en de WOZ-waarde van de woning hierdoor eerder lager wordt. Het tweede vergelijkingsobject betreft een woning met een bedrijf. Gelet op de in de waardematrix gegeven toelichting is ook de aan die bedrijfswoning toegekende waarde bruikbaar om de waarde van de woning mee te kunnen vergelijken. Blijkens de waardematrix bedraagt de waarde van deze woning € 320.000 en bedraagt de waarde van deze woning geïndexeerd naar de waardepeildatum 1 januari 2019 € 319.525. Daarnaast heeft verweerder nog twee vergelijkingsobjecten opgevoerd, geen bedrijfswoningen maar vrijstaande woningen die elders in [Z] zijn gelegen. Weliswaar verschillen deze woningen doordat zij niet op een bedrijventerrein zijn gelegen wat betreft de ligging, maar uit de veel hogere verkoopcijfers wordt wel aannemelijk gemaakt dat verweerder in voldoende mate rekening heeft gehouden met de mindere locatie van de onderhavige (bedrijfs)woning.
7. Daarom kan niet worden gezegd dat de aan de woning toegekende waarde in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in de op de hem rustende bewijslast geslaagd.
8. Eiser heeft gesteld dat op het taxatieverslag slechts één referentieobject staat vermeld welke ook nog niet bruikbaar is, terwijl drie vergelijkingsobjecten gebruikelijk zijn.
De rechtbank overweegt hierbij dat de woning een tamelijk uniek object is doordat het als losse woning op een bedrijventerrein is gelegen, waardoor er weinig geschikte vergelijkingsobjecten beschikbaar zijn voor taxatie. In het onderhavige geval kon verweerder bij het geven van de beschikking in redelijkheid dan ook volstaan met het opvoeren van één vergelijkingsobject. Eiser voert in dat kader aan de prijs van het vergelijkingsobject in het taxatieverslag meer dan 35% afwijkt van de waardevaststelling van de woning van eiser. Dat is volgens eiser in strijd met de kwaliteitseisen die blijkens de ‘Waarderingsinstructie 2017’ (verder: de Waarderingsinstructie) aan een taxatieverslag gesteld kunnen worden. De rechtbank overweegt dat de Waarderingsinstructie van de Waarderingskamer een nadere toelichting is op de regels van de Wet WOZ en de op de Wet WOZ gebaseerde uitvoeringsregels. Blijkens de Waarderingsinstructie kan aan deze toelichting geen aanspraak worden ontleend. Er is hier naar het oordeel dan ook geen sprake van strijdigheid met zorgvuldigheidsbeginsel.
9. Gelet op het hiervoor vermelde karakter van het object vanwege de ligging heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de bezwaarfase voor de bepaling van de waarde aansluiting mogen zoeken bij het zogenoemde rekenmodel TIOX uit de landelijke taxatiewijzer ‘Taxatiewijzer Agrarische gebouwen’ (hierna: de Taxatiewijzer), zoals die jaarlijks door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten voor agrarische objecten wordt vastgesteld. In het TIOX model worden aan de verschillende deelobjecten van het agrarisch object (zoals de woning, het erf, de mestkelders, de stallen en bijgebouwen) op basis van kengetallen uit de Taxatiewijzer, die zijn verkregen uit analyses van verkooptransacties, deelwaarden toegekend en deze deelwaarden worden vervolgens bij elkaar opgeteld. Nu de onderhavige waardering ook een bedrijfswoning betreft, weliswaar gelegen op een bedrijventerrein, acht de rechtbank de waardering van de woning aan de hand van de Taxatiewijzer in dit geval geen onlogische keuze van verweerder.
10. Verweerder heeft volgens eiser verzuimd de door eiser in bezwaar gevraagde stukken op verzoek te verstrekken. Eiser heeft daarbij, onder andere gevraagd om inzichtelijk te maken hoe de grondstaffel is opgebouwd en met welke KOUDV- en liggingsfactoren verweerder rekening heeft gehouden bij de woning en referentieobjecten. Dat is volgens eiser in strijd met het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316. Het rechtsgevolg dat eiser aan de door hem gestelde normschendingen verbindt, is een gegrond beroep. 11. Verweerder meent dat de waarderelevante objectgegevens blijken uit zowel het taxatieverslag, dat aan de vereisten van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ voldoet, als uit de nieuwe matrix in beroep waardoor het taxatieverslag niet langer van belang is.
12. De rechtbank begrijpt het betoog van eiser aldus dat verweerder, gelet op het verzoek in het bezwaarschrift heeft verzuimd (afschriften van) de gevraagde stukken toe te zenden.
13. Uit het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316 maakt de rechtbank op dat verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken, zoals de grondstaffels, op grond van artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week ter inzage had behoren te leggen. 14. Verweerder heeft gesteld dat de gemachtigde van eiser voorafgaand aan het hoorgesprek en tijdens het hoorgesprek de op de zaak betrekking hebbende stukken kon inzien. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser dan ook niet benadeeld zodat er geen aanleiding is het beroep om die reden gegrond te verklaren. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser zich heeft laten vertegenwoordigen door een professionele gemachtigde die vele belanghebbenden vertegenwoordigt in bezwaarprocedures tegen vastgestelde WOZ waardes. Van een zodanige gespecialiseerde professionele gemachtigde mag worden verwacht dat hij bekend is met het gegeven dat de op de zaak betrekking hebbende stukken een week voorafgaand aan het hoorgesprek ter inzage liggen op het kantoor van de heffingsambtenaar.
15. Uit het vorenstaande volgt dat de grieven van eiser geen doel treffen.
16. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”