In deze zaak vorderen de vader en zus van de in 1992 vermoorde [A] schadevergoeding van [X], die strafrechtelijk is veroordeeld voor haar verkrachting en doodslag. De rechtbank heeft de vorderingen van de vader tot vergoeding van begrafeniskosten en shockschade toegewezen, maar de vorderingen van de zus afgewezen. [X] heeft in hoger beroep verjaring ingeroepen, maar het hof oordeelt dat dit beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof bevestigt dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen van [X] en het geestelijk letsel van de vader en zus. De vader en zus hebben recht op schadevergoeding voor shockschade, vastgesteld op € 10.000,- per persoon. De vorderingen van de zus tot vergoeding van reiskosten en juridische kosten in verband met de strafzaak worden afgewezen. Het hof oordeelt dat de wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd is vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de vorderingen van de vader en zus worden gedeeltelijk toegewezen.