Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd te Rotterdam,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
- i) [verzoekster] is gehuwd geweest met [betrokkene 1] , die tussen 1953 en 1969 werkzaam is geweest bij de Vereenigde Nederlandsche Scheepvaartmaatschappij (hierna: VNS), een rechtsvoorganger van Maersk.
- ii) In augustus 2010 is bij [betrokkene 1] de diagnose maligne mesothelioom gesteld.
- iii) Bij brief van 17 september 2010 heeft [betrokkene 1] Maersk aansprakelijk gesteld voor zijn materiële en immateriële schade als gevolg van de ziekte mesothelioom.
- iv) [betrokkene 1] heeft zich gewend tot het Instituut Asbestslachtoffers (hierna: IAS). Het IAS heeft in september 2010 het ‘Rapport inzake arbeidshistorisch onderzoek en blootstelling asbest’ opgemaakt. In dit rapport, dat door [betrokkene 1] is ondertekend, bevindt zich een verklaring van [betrokkene 1] dat hij als tweede stuurman regelmatig naar Zuid-Afrika is gevaren en tijdens die reizen is blootgesteld aan asbest, dat in jutezakken werd vervoerd.
- v) De Sociale Verzekeringsbank heeft op 23 september 2010 aan [betrokkene 1] op grond van de Regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers (hierna: TAS) een voorschot van € 18.106,-- toegekend.
- vi) [betrokkene 1] is op 7 oktober 2010 aan de gevolgen van mesothelioom overleden. [verzoekster] is erfgenaam van [betrokkene 1] .
Art. 3:310 lid 5 BW is volgens art. 119b Overgangswet nieuw BW echter niet van toepassing op schadeveroorzakende gebeurtenissen die vóór 1 februari 2004 hebben plaatsgevonden. Daarom verjaart een rechtsvordering als de onderhavige, die strekt tot vergoeding van schade die een gevolg is van blootstelling aan asbest vóór 1 februari 2004, ingevolge art. 3:310 lid 2 BW in ieder geval door verloop van dertig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt (vgl. HR 2 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2720, NJ1999/682, rov. 3.6.3; HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5216, NJ 2012/197, rov. 3.4.3).
(Vgl. EHRM 22 oktober 1996, NJ 1997/449, Stubbings c.s./Verenigd Koninkrijk) Gelet op de duur van de verjaringstermijn van art. 3:310 lid 2 BW en het met de verjaring beoogde belangrijke doel van de rechtszekerheid, alsmede gelet op de mogelijkheid die verjaring met toepassing van art. 6:2 lid 2 BW buiten toepassing te laten, is sprake van een beperking van het recht op toegang tot de rechter die met art. 6 lid 1 EVRM verenigbaar is. Of toepassing van de verjaringstermijn van dertig jaar na de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, moet met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval worden beoordeeld
aan de hand van de in het arrest van 28 april 2000 in rov. 3.3.3 onder a tot en met g vermelde, niet limitatief bedoelde, gezichtspunten. Aldus nog steeds het arrest [...] / De Schelde .
egewaarborgd doordat zij ook na het verstrijken van de verjaringstermijn van dertig jaar een rechtsvordering kunnen instellen en de rechtsgevolgen van een eventueel beroep op verjaring door de aangesproken partij, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, kunnen afweren met een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
4.Beslissing
24 maart 2017.