2.1.De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Erflaatster is overleden op [datum] . Zij was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [naam echtgenoot] (hierna: de echtgenoot). Erflaatster heeft haar echtgenoot en haar zoon tot erfgenamen benoemd (hierna: de erven en/of eisers).
2. Tot de gemeenschap van goederen behoorden onder meer alle aandelen in
[A BV] (hierna: de BV). De BV vormt voor de vennootschapsbelasting een fiscale eenheid met [B BV] In [B BV] wordt door de echtgenoot een [onderneming] uitgeoefend.
3. Verweerder heeft op 31 december 2010 voor de ib/pvv een zogenoemde (papieren) aangiftebiljet F aan de erven uitgereikt. Dit is een specifiek aangiftebiljet ib/pvv in verband met overlijden.
4. Op 29 november 2011 heeft de notaris van eisers in verband met de nalatenschap van erflaatster aangifte erfbelasting gedaan. Daarbij is een inkomstenbelastingschuld opgenomen in verband met aanmerkelijk-belangheffing (ab-heffing) over de aandelen van de BV ter grootte van € [bedrag 5]. De inkomstenbelastingschuld is als volgt berekend (alle bedragen in euro’s):
intrinsieke waarde aandelen [bedrag 1]
af: verkrijgingsprijs
-[bedrag 2]
saldo [bedrag 3]
aandeel erflaatster 50% [bedrag 4]
ab-heffing 25% [bedrag 5]
5. Verweerder heeft op 13 maart 2012 aan de echtgenoot een aanslag erfbelasting opgelegd.
6. Bij brief van 20 maart 2012 heeft de notaris namens de echtgenoot bezwaar gemaakt tegen de aanslag erfbelasting. Ter motivering van het bezwaar is onder meer betoogd dat er in de aanslag erfbelasting ten onrechte van wordt uitgegaan dat gebruik gemaakt is van de doorschuiffaciliteit van artikel 4.17a, eerste lid, van de Wet IB 2001. De notaris heeft op dezelfde datum een afschrift van het bezwaar aan de echtgenoot gestuurd.
7. Op 30 maart 2012 heeft de toenmalige gemachtigde ten name van de echtgenoot aangifte ib/pvv voor het jaar 2010 gedaan. Op 14 mei 2012 is ten behoeve van de echtgenoot een verbeterde aangifte ib/pvv 2010 ingediend. Daarbij is onder meer vermeld dat de echtgenoot een deel van het belastingjaar gehuwd was en dat er sprake was van fiscaal partnerschap voor een deel van het jaar. Verder is in de aangifte vermeld dat sprake is van een aanmerkelijk belang.
8. Op 10 april 2012 heeft de toenmalige gemachtigde ten name van erflaatster op elektronische wijze aangifte ib/pvv 2010 gedaan middels een regulier winstbiljet. Daarbij is onder meer vermeld dat erflaatster een deel van het belastingjaar gehuwd was en dat er sprake was van fiscaal partnerschap voor een deel van het jaar. Voorts is in de aangifte in de rubriek ‘loon of uitkering Ziektewet’ vermeld dat door [naam werkgever] als werkgever loonheffing is ingehouden ten bedrage van € 766. Er is geen melding gemaakt van een aanmerkelijk belang en voorts is de rubriek ‘staken door overlijden’ niet aangekruist.
9. Verweerder heeft met dagtekening 4 mei 2012 de primitieve aanslag ib/pvv 2010 ten name van (de erven van) erflaatster vastgesteld overeenkomstig de aangifte.
10. Op 9 mei 2012 heeft de inspecteur erfbelasting uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de aanslag erfbelasting. In de uitspraak is onder andere de volgende tekst opgenomen:
“(…) Gemachtigde heeft op 20 maart 2012 namens de erfgenamen bezwaar gemaakt tegen de aanslagen. De inspecteur gaat er bij de aanslag van uit dat de aanmerkelijk belang claim wordt doorgeschoven. Dit is niet het geval, aangezien over de aanmerkelijk belang aandelen wordt afgerekend op grond van artikel 4.16 lid 1 sub e Wet IB 2001.
(…)
Met het gestelde dat over de aanmerkelijk belang aandelen wordt afgerekend in plaats van dat ze worden doorgeschoven wordt akkoord gegaan en de aanslag zal hiermee worden aangepast.”
11. Met dagtekening 3 oktober 2015 is de in geschil zijnde navorderingsaanslag opgelegd, waarbij wordt nagevorderd in verband met het (fictieve) vervreemdingsvoordeel ter zake van het aanmerkelijk belang. Verder heeft verweerder daarbij de eerder in aanmerking genomen loonheffing ten bedrage van € 766 geheel buiten beschouwing gelaten.”