ECLI:NL:HR:2001:AB1005
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en ambtelijk verzuim bij het opleggen van aanslagen
In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan erflater is opgelegd voor het jaar 1994. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 32.871, maar later werd een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 43.752. Na bezwaar tegen deze navorderingsaanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. Erflater ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur vernietigde en de navorderingsaanslag verlaagde tot een belastbaar inkomen van ƒ 32.170. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelt dat de Inspecteur bij het opleggen van een definitieve aanslag de gedane aangifte voldoende moet onderzoeken. Het Hof had geoordeeld dat de Inspecteur had moeten inwinnen van nadere gegevens over de omzet en het aantal aan de onderneming bestede uren, omdat de omzet al bekend was bij de Inspecteur. De Hoge Raad stelt echter vast dat de Inspecteur in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de gegevens in de aangifte, tenzij er redelijke twijfel bestaat over de juistheid van die gegevens. Het Hof had ten onrechte geoordeeld dat de Inspecteur ook een onderzoeksplicht had bij summiere opgaven in bijlagen.
De Hoge Raad verklaart het beroep van de Staatssecretaris gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Dit arrest is gewezen op 11 april 2001 door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken.