Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
Hofkenmerk: 18/00318]
Hofkenmerk: 18/00319]
Namens de inspecteur zijn verschenen mr. F. Buikema, mr. P.T. van Arnhem, drs.P. Bisambhar RA, drs. R.J.M.K. Rademakers, drs. J.A.M. Stavenuiter en R. Wegter RA.
2.Feiten
(…) the day to day administration of [belanghebbende] is carried out in the same way as that of other [X] subsidiaries. The investment strategy of [belanghebbende], once it was established, required little in the way of active administration from personnel (although it did entail a not significant use of firm-wide infrastructure). The long stock positions were long term static investments and the futures contracts were held for a three month period, and, prior to expiry, were rolled into the next maturity.
The day to day administration required from [X] group employees was very low level given the nature of the administrative process (…). The preparation of interim and year-end reporting is done by employees of [X] in a centralised financial administration function. Review and approval of the financial statements, once the external audit was complete, was carried out by the board of directors and the shareholders’ meeting of [belanghebbende]. Material decisions were taken with the approval of the board of directors in the Netherlands.”
De New Product Approval (NPA)2.5.1. In een brief van belanghebbende aan de inspecteur van 2 april 2014 is over de NPA onder meer het volgende verklaard:
The NPA process is a key control over new business activity. It has the following primary objectives:
This policy is mandatory for all new products, businesses or activities, which introduce materially different characteristics or risks (…) in the Institutional Securities Group. (…)”
A. Introduction
The purpose of this NPA is to approve the incorporation of a new wholly owned UK holding company beneath [Z Ltd] (“Hold Co”), the incorporation of a new wholly owned Dutch investment company (“Dutch Co.”) under Hold Co., the subsequent USD [1bn] capitalisation of Dutch Co. and the entry by Dutch Co. into index arbitrage activity to benefit from opportunities presented by the listed AEX and single stock options and futures market.
Business Rational– the transaction presents attractive proprietary arbitrage profit opportunity for [X] .
Duration of Transaction– As long as possible whilst arbitrage opportunity still exists
(…)
Step 1 – Creation and capitalisation of Hold Co. and Dutch Co.
(…)
3. Hold. Co. will incorporate Dutch Co. and will capitalise it with USD 1Bn of ordinary share capital, issued for low value + high premium per share. Dutch Co. will be a check-the-box subsidiary of [Z Ltd] for US tax purpose. Dutch Co. will have a board of four directors that will include two Dutch residents and will hold quarterly board meetings in the Netherlands.
The Board of Dutch Co. will determine the strategy of Dutch Co. although the day to day operational activity of Dutch Co. will be facilitated by employees of [Z Ltd] .
(…)
Documentation should be fairly minimal and limited to articles of Hold Co. and Dutch Co., loan agreements between entities as brokerage and agency agreements between Dutch Co. and [Z Ltd] to enable Dutch Co. to utilise [Z Ltd] as its broker and agent for its futures and cash trades.
Each of the following areas should confirm that there are no issues preventing the incorporation of Hold Co. and Dutch Co. and the entry into the various transactions contemplated within this document.
(…)
FCG ( [naam 1] )Accounting Analysis(…)3.
Sales / structuring – ( [naam 2] (…))Review and negotiate key documentation and tax / legal opinions.
(…)
4.
Traders – ( [naam 3] , [naam 4] )Book and manage long stock, short futures and securities financing positions of Dutch Co.
Operations (Ian Millett IED(…)
(…)
Tax (…)Tax opinion from [kantoor] to be in a form agreed by the Tax Department prior to signing of the trade.
(…)”
Hof:in navolgend citaat is belanghebbende aangeduid als ‘the Company’) van 10 april 2006 is onder meer het volgende vermeld:
(i) There were produced to the meeting:
(…)
(d) a letter of application for the issue of shares by the Company (…) from [Y Ltd] (“ [Y Ltd] ”).
(b) agree to participate in the transactions contemplated by NPA 68;
Hof: in navolgend citaat aangeduid als: [X BV] ) onder meer het volgende vermeld:
A. Introduction
The purpose of this NPA is to approve the USD [1.2bn] capitalisation and temporary funding USD [4.2bn] of [X BV] .
These funds will be use[d] to increase of the notional of the index arbitrage activity on [X BV] (…).
This NPA details the flows for this Index Arbitrage Opportunity.
P&L– 0.42% per annum x [X BV] ( [nummer] ). capital
Exposure– Risk to EUREX/ [dienst] via listed futures / options trading. Market risk on [X BV] ( [nummer] ). due to price risk between long stock positions and short futures positions.
(…)
(…) [
Hof: verwezen wordt naar bij het stuk gevoegde diagrammen]
Documentation already in place includes articles of [Y Ltd] ( [nummer] ). and [X BV] ( [nummer] )., loan agreements between entities as well as brokerage and agency agreements between [X BV] ( [nummer] ). and [Z Ltd] to enable [X BV] ( [nummer] ). to utilise [Z Ltd] as its broker and agent for its futures and cash trades.
(…)
Each of the following areas should confirm that there are no issues preventing the proposed capitalisation of [Y Ltd] ( [nummer] ). and [X BV] ( [nummer] ). and the entry into the various transactions contemplated within this document.
(…)
4.
Traders – (…)Book and manage long stock, short futures and securities financing positions of [X BV] ( [nummer] ).”
Hof:in navolgend citaat ook aangeduid als ‘the Company’) van 4 januari 2007 is onder meer het volgende vermeld:
1. Consideration of proposals pursuant to NPA [nummer]
These funds will be used to increase the notional of the single stock activities of [belanghebbende].
(ii) It was noted that [Y Ltd] has resolved to infuse US$ 1,0 billion capital by means of the subscription for one share for an issue of one Euro and whereby an amount of US$ 1,000,000,000 will be paid as share premium contribution.
(iii) It was noted that [Y Ltd] has also considered and approved the future actions to facilitate the US$ 4,2 billion temporary funding at [X] inter company overnight proxy terms.
(v) (…) The Chairman (…) recorded the fact that it was irrevocably agreed to by a unanimous vote, subject to full sign-off of NPA [nummer] , to:
(a) Accept the share capital payment of EUR 1 and to accept the share premium payment in the amount of US$ 1 billion
(b) To enter into the short term loan with [Y Ltd] on [X] overnight inter company proxy terms;
(c) to authorize each member of the management board of the company and (…) to perform all acts and things and to agree the final form of and sign and execute the deed of issue of one share in the capital of the Company (…).
(d) To consider the actual investments to increase the notional of the single stock activities at a later date (…).”
2.20. [Belanghebbende] verkoopt de futures niet zelf, maar maakt daarvoor gebruik van [Z Plc] , die als broker binnen de [X] -groep fungeert. Schriftelijke stukken zijn overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat het bestuur van [belanghebbende] met deze verkoop heeft ingestemd. De futures zijn door [Z Plc] voor circa € 8,5 miljard verkocht met gebruikmaking van NYSE LIFFE, Deutsche Börse en [dienst] . (…)
Kort samengevat was de instructie een bepaald type futures contracten aan te gaan en door te rollen zodat het risico ten aanzien van de aandelenportefeuille zoveel mogelijk was gedekt, daarbij gebruik maken[d] van delta hedging technieken.
71 (…) De administratie bevat dagelijkse rapporten verstrekt door [Z Plc] aan [belanghebbende] waarin de futuresposities gedetailleerd worden weergegeven. (…)
De dagelijkse settlement van de futures wordt verrekend tussen [belanghebbende] en [Z Plc] en uiteindelijk (…) geboekt in haar [g]rootboekrekening (…). Het saldo van die verrekening wordt periodiek afgewikkeld met betalingen die te volgen zijn in de euro-bankrekening van
[belanghebbende] bij [bedrijf B] (…).
72 (…) De communicatie tussen de beurs en [Z Plc] maakt deel uit van de administratie van [Z Plc] en niet die van [belanghebbende]. Uit de Customer Agreement (…) blijkt dat sprake is van twee aparte rechtsverhoudingen, de ene tussen [Z Plc] en de beurs en de andere tussen [belanghebbende] en [Z Plc] . Alleen de stukken die betrekking hebben op de tweede rechtsverhouding maken deel uit van de administratie van [belanghebbende]. (…)
73 (…) [Z Plc] is geautoriseerd om futurestransacties aan te gaan en de transacties worden vastgelegd in [X] ’s interne electronische systemen.”
3. Aanvullende informatie over de AEX-aandelen(…) [bedrijf A] [
Hof: voorheen [bedrijf A] , waarbij [afkorting] staat voor [xxx]] leende de aandelen [
Hof: aandelen [bedrijf] ] in van voornamelijk buitenlandse partijen [
Hof: een overzicht is bijgevoegd als bijlage 5].
Hof: verwezen wordt naar een settlements instruction voor de custodian]. Hoe [bedrijf B] aan die aandelen kwam, is mij niet bekend (…).
Hof: verwezen wordt naar een bericht van [naam 6] waarin onder meer is vermeld dat [bedrijf A] 4.950.000 aandelen [bedrijf] verkoopt].
Hof: is het nummer van de depotrekening van belanghebbende bij [bedrijf B] ] (…) [
Hof: verwezen wordt naar een desbetreffend stuk uit de depotadministratie van [bedrijf B] ].
Hof: verwezen wordt naar een settlements instruction voor de custodian].
Hof: verwezen wordt naar een desbetreffend stuk uit de depotadministratie van [bedrijf B] ].
“recall”)[
Hof: in een noot is op deze plaats vermeld: “deze jaarlijkse recall is weliswaar in de administratie van belanghebbende verwerkt, maar niet met primaire documentatie onderbouwd. Of deze recall daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, heb ik dus niet kunnen verifiëren], maar ook ten tijde van de afwikkeling (
“unwind”) van de structuur in 2013.
4.1. In het verweerschrift is al uiteen gezet dat belanghebbende direct na aankoop van de AEX-aandelen de daarvan afgeleide Single Stock Futures (SSF’s) in juridische zin verkocht aan [Z Plc] .
4.7. Het derdenonderzoek bij [bedrijf] leverde geen brondocumentatie op over de totstandkoming van de TRS. [bedrijf] verklaarde wel dat de TRS begin 2012 is vervangen door SSF’s die [bedrijf] verkocht aan [Z Plc] . (…)
(…)
postedthere is one thing I just found out … from now on our listed positions will be valued at Market To Market, and as we have our spread prices in one leg of the ssf, we will have a mismatch with the market valuation. According to the IFRS you can valuate [dienst] to own pricing, but not when you have a spread priced in one of the legs. (…).
(…)
8.1. In het verweerschrift (…) illustreerde ik met e-mails de totstandkoming van transacties tussen enerzijds [bedrijf] en [dienst] en anderzijds [dienst] en [Z Plc] . [dienst] bracht aan belanghebbende steeds een fee in rekening van 0,00125% van de transactiesom. (…)
Hof: bijgevoegd is een kopie van een trade confirmation van [dienst] aan [bedrijf] / [naam 6] van 22 juli 2010 waarin onder meer is vermeld: ‘We are pleased to confirm that we have arranged as your agent the following execution only transaction(s) as per your instruction(s)’]. Deze [
Hof: transactiebevestigingen] wijken qua uiterlijk en inhoud in belangrijke mate af van de transactiebevestigingen van [dienst] die belanghebbende mij overlegde. Deze zijn in tegenstelling tot de door belanghebbende overgelegde stukken namelijk wel gedateerd, geadresseerd en voorzien van een afzender.
execution only’. [bedrijf] verklaarde daarover dat daarmee is aangegeven dat [dienst] slechts reeds tot stand gebrachte transacties afwikkelde, maar niet betrokken was bij onderhandelingen:
Datum
7 februari 2017
(…)
(…) “Execution only” betekent dat [dienst] transacties slechts afwikkelt voor haar klanten en niet betrokken is bij onderhandeling.
(…)
guidance notevan de London Stock Exchange (…):
Hof: SETS staat voor Stock Exchange Electronic Trading Service] in October 1997, a number of firms decided to trade for clients as a riskless principal, rather than as an agent. One of the reasons for this was to protect customers from trading with unknown counterparties on SETS. A riskless principal transaction (sometimes called principal brokerage) does not involve the firm taking a position in a security, but entering into back to back
principal trades between itself, its counterparty and its customer, all on the same terms.”
Hof: EFP staat voor Exchange For Physicals] is een transactie waarbij een koper, tegelijk met de aankoop van aandelen,
in één transactie met dezelfde wederpartijeen short future aangaat. Dat impliceert dat die twee partijen rechtstreeks met elkaar contracteren. [Belanghebbende] ontkent dat sprake is geweest van EFP-transacties in de hierboven omschreven betekenis van de term.
(…)
89 [Belanghebbende] heeft [dienst] specifiek gevraagd aandelen alleen in te kopen bij Nederlandse partijen.
(…)
93 De vergoeding van 0,00125% van de transactiesom, met een maximum van € 12.500 per transactie, die [dienst] voor haar diensten ontving, is niet abnormaal laag, gegeven het nagenoeg ontbreken van risico. (…)”
Dit ging in de praktijk als volgt. Het beurslid (zoals [Z Plc] ) die een future transactie wilde aangaan op een Nederlands beursaandeel trad in contact met andere beursleden op zoek naar de benodigde liquiditeit. Zodra een andere partij was gevonden, werd de futures transactie ingevoerd via [dienst] en vervolgens afgewikkeld via de beurs.
Beide beursleden handelen dan ieder voor zich met de ‘central counterparty’ van de beurs (LCH.clearnet) en niet met elkaar. Maar de liquiditeit werd vooraf afgestemd door middel van direct contact tussen de twee beursleden.”
(…)
THIS AGREEMENT is made the 5th day of May, 2006
BETWEEN:-
(1) [Z Ltd] (…); and
(2) [X BV] (…).
INTERPRETATION(A) In this Agreement:-
(…)
“Appropriate Tax Vouchers” means:-
(i) either such tax vouchers and/or certificates as shall enable the recipient to claim and receive from any relevant tax authority, in respect of (…) dividends, (including for the avoidance of doubt any manufactured payment) relating to particular Securities, all and any repayment of tax or benefit of tax credit to which the Lender would have been entitled but for the loan of Securities in accordance with this Agreement and/or to which the Lender is entitled in respect of tax withheld and accounted for in respect of any manufactured payment; (…)
(…)
“Borrowing Request” means a request made (by telephone or otherwise) by the Borrower to the Lender pursuant to Clause 2(A) specifying the description, title and amount of the Securities required by the Borrower, the proposed Settlement Date and duration of such loan and the date, time, mode and place of delivery which shall, where relevant, include the bank agent clearing or settlement system and account to which delivery of the Securities is to be made;
(…)
“Cash Collateral” means Collateral that takes the form of a deposit of
currency;
(…)
“Collateral” means such securities or financial instruments or deposits of currency as are referred to in the Schedule hereto or any combination thereof which are delivered by the Borrower to the Lender in accordance with this Agreement and shall include the certificates and other documents of or evidencing title and transfer in respect of the foregoing (as appropriate), and shall include Alternative Collateral;
(…)
“Manufactured Dividend” shall have the meaning given in Clause 4(B)(ii);
(…)
“Securities” means Overseas Securities as defined in paragraph 1 (i) of Schedule 23A to the Income and Corporation Taxes Act 1988 which the Borrower is entitled to borrow from the Lender in accordance with the Rules and which are the subject of a loan pursuant to this Agreement and such term shall include the certificates and other documents of title in respect of the foregoing;
(…)
LOANS OF SECURITIES(A) The Lender will lend Securities to the Borrower, and the Borrower will borrow
Securities from the Lender in accordance with the terms and conditions of this Agreement and with the Rules PROVIDED ALWAYS THAT the Lender shall have received from the Borrower and accepted (by whatever means) a Borrowing Request.
(B) The Borrower has the right to reduce the amount of Securities referred to in a Borrowing Request PROVIDED THAT the Borrower has notified the Lender of such reduction no later than midday London time on the day which is two Business Days prior to the Settlement Date unless otherwise agreed between the Parties and the Lender shall have accepted such reduction (by whatever means).
DELIVERY OF SECURITIESThe Lender shall procure the delivery of Securities to the Borrower or deliver such Securities in accordance with the relevant Borrowing Request TOGETHER WITH appropriate instruments of transfer duly stamped where necessary and such other instruments as may be requisite to vest title thereto in the Borrower. (…)
RIGHTS AND TITLE(…)
(B)
(i) Where income is paid in relation to any Securities on or by reference to an Income Payment Date on which such Securities are the subject of a loan hereunder, the Borrower shall, on the date of the payment of such Income, or on such other date as the Parties may from time to time agree, (the “Relevant Payment Date”) pay and deliver a sum of money or property equivalent to the same (…) to the Lender (…).
The provisions of sub-paragraphs (ii) to (v) below shall apply in relation thereto.
(ii) Subject to sub-paragraph (iii) below, in the case of any Income comprising a payment, the amount (the “Manufactured Dividend”) payable by the Borrower shall be equal to the amount of the relevant Income together with an amount equivalent to any deduction, withholding or payment for or on account of tax made by the
relevant issuer (or on its behalf) in respect of such Income together with an amount equal to any other tax credit associated with such Income unless a lesser amount is agreed between the Parties or an Appropriate Tax Voucher (together with any further amount which may be agreed between the Parties to be paid) is provided in lieu of such deduction, withholding tax credit or payment.
(…)
RATES(A) In respect of each loan of Securities, the Borrower shall pay to the Lender (…) sums calculated by applying such rate as shall be agreed between the Parties from time to time to the daily Value of the relevant Securities.
(…)
COLLATERAL(A) (i) Subject to sub-Clauses (B), (C) and (E) below the Borrower undertakes to deliver Collateral to the Lender (…) TOGETHER WITH appropriate instruments of transfer (…).
(…)
REDELIVERY OF EQUIVALENT SECURITIES(…)
(E) Subject to the terms of the relevant Borrowing Request, the Borrower shall be entitled at any time to terminate a particular loan of Securities and to redeliver all and any Equivalent Securities due and outstanding to the Lender in accordance with the Lender’s instructions. The Lender shall accept such redelivery and simultaneously therewith (subject to Clause 6(I) if applicable) shall repay to the Borrower any Cash Collateral or, as the case may be, redeliver Collateral equivalent to the Collateral provided by the Borrower pursuant to Clause 6 in respect thereof.
(…)
TERMINATION OF COURSE OF DEALINGS BY NOTICE
this Agreement to an end by giving not less than 15 Business Days’ notice in writing
to the other Party (which notice shall specify the date of termination) (…).
20.
NOTICESAll notices issued under this Agreement shall be in writing (…) and shall be deemed
validly delivered if sent by prepaid first class post (…).”
(…)
69 In het geval van belanghebbende, consistent met de praktijk binnen de [X] groep destijds, kwamen [de] leningen juridisch tot stand door ze in te voeren in het administratieve systeem voor stocklending. (…)
70 Aandelen uitgeleend aan [Z Plc] werden overgeboekt van het depot van belanghebbende bij [bedrijf B] naar een depot in de naam van [Z Plc] . Omgekeerd, in het geval van het terugroepen van leningen, werden aandelen door [Z Plc] teruggeleverd aan belanghebbende.
Dit komt tot uitdrukking in de boekhouding van belanghebbende, en kan worden gecontroleerd op basis van de overzichten van [bedrijf B] . (…)
71 [Z Plc] heeft tot zekerheid van de door haar geleende aandelen, een bedrag gelijk aan de waarde van de aandelen overgeboekt aan belanghebbende. Deze in US dollar berekende cash collateral muteerde dagelijks met de waardemutaties van de aandelenposities, de mutaties van de wisselkoers van de Euro (de valuta van de aandelen) ten opzichte van de US dollar (de valuta waarin de collateral is verstrekt), en met nieuwe aandelen die werden uitgeleend of teruggeleverd aan belanghebbende. Deze betalingen over en weer komen tot uitdrukking in de boekhouding van belanghebbende (…).
72 Belanghebbende berekende een leenvergoeding aan [Z Plc] op basis van de OSLA. Deze vergoedingen worden dagelijks berekend en geboekt op een aparte rekening. Deze vergoedingen in de administratie worden aangesloten met het aantal dagen dat de aandelen zijn uitgeleend.”
Het totaal bedrag aan dividendvervangende betalingen dat [belanghebbende] heeft ontvangen over de boekjaren tot en met het jaar 2010/2011 bedraagt ong. EUR 144,9 miljoen. (…)
In de boekjaren 2006 en 2007 zijn geen dividendvervangende betalingen ontvangen.
(…)
(…) de door [belanghebbende] ontvangen dividendvervangende betalingen [bedroegen] 100% van het corresponderende bruto dividend.
(…) er [zijn] twee losstaande, specifieke redenen (…) waarom aandelen niet zijn teruggeleverd en [belanghebbende] daarom een dividendvervangende betaling heeft ontvangen:
Additional questions:Q: 4007: Other amounts due from debtors: will these transactions be settled in future?
A: Yes – MSDAP receives cash collateral for stock loan to [Z Plc] and because it has no use for the cash it lends it again to [Z Plc] (unsecured) funding
(…)
Q: 4010: Are these security lending transactions and did you have seen underlying documents?
A: Yes they are. No we have not. The transactions go through a triparty repo/stock clearing system and therefore there are no specific documents supporting the individual transactions. There is ISDA [het Hof begrijpt: International Swaps and Derivatives Association] agreement between the participating entities which regulates the relationships.
(…)
Q: 4013: Did you reviewed the underlying contracts? And how is valuation determined?
A: Existence – no. We test on sample of trades throughout the year across all equity derivatives each trade back to confirms/term sheets and other documents.
Wij hebben nog geen zicht op de overeengekomen securities lending fee. Graag ontvangen wij een afschrift van de overeenkomst waarin deze is vastgesteld.Wij zien niet in waarom u meent geen informatie over de door [Z Plc] aan [belanghebbende] betaalde securities lending fees te hebben ontvangen. Uitgebreide data over de securities lending fees is reeds aan u verstrekt. (…)
De securities lending-transacties tussen [Z Plc] en [belanghebbende] werden beheerst door de OSLA-overeenkomst tussen [Z Plc] en [belanghebbende] van 5 mei 2006. (…)
Voor afzonderlijke securities lending transacties worden buiten de OSLA geen afzonderlijke overeenkomsten aangegaan. Een OSLA is namelijk juist ervoor bedoeld om niet iedere afzonderlijke transactie separaat tot in detail vast te hoeven leggen. [X] medewerkers boeken de securitieslending-transactie tegen de zogenaamde “GC-tarieven”. GC staat voor “general collateral” en verwijst naar [het] geldende markttarief voor standaard securities lending-transacties in een bepaald land. Securities lending-transacties tussen [Z Plc] en [belanghebbende] werden geboekt tegen deze op het moment van de desbetreffende transactie geldende (arm’s length) tarieven voor Nederlandse effecten.”
(…)
All securities lending arrangements are underpinned by market standard legal agreements (such as the Global Master Securities Lending Agreement or GMSLA). As well as this legal agreement, the lender will enter into an operating agreement with their agent, that may complement the custody agreement and set out all the terms of the lending programme.
(…)”
Algemeen(…)
9 Blz. 7-22 geven een gedetailleerde beschrijving van de boekingen op zes opeenvolgende handelsdagen in februari 2008 met betrekking tot aandelen die [belanghebbende] had uitgeleend en teruggevraagd en de cash collateral die werd gestort en terugbetaald, afhankelijk van de waardefluctuaties van de aandelen.
(…)
Uitgeleende en teruggevraagde aandelen(…)
12 Wanneer aandelen door [X BV] werden uitgeleend aan [Z Plc] , werden die aandelen overgeschreven uit het depot van [X BV] naar een volledig separaat depot van [Z Plc] .
13 Het stock-lending systeem [afkorting] (de afkorting staat voor [systeem] ) houdt bij welke aandelen worden uitgeleend en de aantallen aandelen die de ene partij schuldig is aan de andere. De gegevens uit [systeem] worden volledig en zonder verdichting opgeslagen in het TAPS-systeem. Het aantal aandelen van een bepaalde soort dat op ieder moment is uitgeleend, wordt bijgehouden in het systeem en is specifiek gekoppeld aan [X BV] .
(…)
15 Het systeem toont op ieder moment alle uitstaande stock loans. Het berekent bovendien, op basis van de koersen bij het verstrekken van iedere stock loan, de stock-lendingfees die [Z Plc] moest betalen aan [X BV] en het genereert de instructies voor de betaling van die fees. (…)
16 Het is dus niet zo dat de administratie van [X BV] geen vastlegging bevat van afzonderlijke stock-lendingtransacties, of dat het terugroepen van de uitgeleende aandelen en de berekening van de fees niet kunnen worden gecontroleerd.
18. Blz 8 van de presentatie laat de fluctuaties zien in de waarde van de hele stock-loanportefeuille van [belanghebbende] in de periode 6-13 februari 2008.
De waardeschommelingen ontstaan door veranderingen in de koers van de aandelen, maar ook doordat stock loans worden teruggeroepen, of nieuwe worden verstrekt.
(…)
20 Het storten en herrekenen van cash collateral wordt bijgehouden in het grootboek van [belanghebbende]. De cash collateral is in feite een schuld aan [Z Plc] en wordt als zodanig bijgehouden (…).
21 Zoals hierboven vermeld, leidt de herrekening van de cash collateral dagelijks tot betalingen tussen [belanghebbende] en [Z Plc] . De tabellen onderaan blz. (…) laten zien hoe deze betalingen zijn vastgelegd in grootboekrekening (…), een interne TAPS grootboekrekening die alle mutaties weergeeft op de externe dollar-bankrekening van [belanghebbende] bij [bedrijf] . (…).”
De dividendvervangende vergoeding die de uitlener ontvangt kan in beginsel niet gelijk worden gesteld met een dividend.” Op de vraag van het Hof of in het Verzamelbesluit een andere figuur is bedoeld dan die in de onderhavige zaak speelt, antwoord ik dat dit niet het geval is. Vanuit het perspectief van het Verzamelbesluit Dividendbelasting is het met betrekking tot de kwestie stocklending logisch om op het moment dat dividend wordt uitgekeerd te kijken naar wie is gerechtigd tot dat dividend. Daarom behandelt dit besluit de vraag wie bij bestaan van een inleen- en uitleenverhouding over een dividenddatum heen is gerechtigd tot dat dividend. En dat is dan de inlener van het aandeel. Maar dan moet de inlener wel een dividendvervangende betaling doen aan de uitlener. Dat sluit aan met afspraken die in de praktijk zijn gemaakt. In de onderhavige zaak ligt het evenwel anders.
Belanghebbende leende aandelen uit aan [Z Plc] . Voor dividenddatum gaf [Z Plc] die aandelen terug aan belanghebbende. Vorenbedoelde vraag waarover het Verzamelbesluit zich op dit punt buigt is voor deze zaak dus niet relevant;”
griffier: op dit punt vindt kort overleg plaats tussen de gemachtigde en [persoon 3]].
Ik meen dat de strekking vergelijkbaar is. Ook naar Engels recht gaat bij het opnemen van de stockloan de juridische eigendom van het aandeel over in handen van de inlener. En bij het aflossen ervan gaat dit weer over in handen van de uitlener. De heer [persoon 3] wenst hieraan toe te voegen dat naar zijn weten er Engelse opinies bestaan die betrekking hebben op de vraag of een dergelijke overeenkomst afdwingbaar is tegenover een Nederlandse rechtspersoon en dat dit volgens die opinies zo is.”
(a) The following terms, as used herein, shall have the following meanings:
“Authorized Instructions” means a written communication received by the Bank which bears a signature that the Bank believes in good faith to have been given by an Authorized Person, and any telex or other electronic communication received by the Bank that has been transmitted subject to proper test or security procedures in accordance with terms and conditions separately agreed upon in writing by the Bank and the Client;
(…)
6. INSTRUCTIONS BY THE CLIENT
(a) Generally
All instructions by the Client with respect to Cash and Securities must be given to and accepted by the Bank only pursuant to Authorised Instructions. (…)
Aandelen/securities lending:Op basis van welke documenten/opdrachten boekt [bedrijf B] [Hof: [bedrijf B] ] aandelen over tussen [Z Plc] en [belanghebbende]Zoals men mag verwachten, worden de transacties tussen [X] en [bedrijf B] elektronisch afgewikkeld. [bedrijf B] boekt dan ook op basis van een van [X] ontvangen elektronische opdracht aandelen over tussen het afgezonderde effectendepot van [belanghebbende] en het afgezonderde effectendepot van [Z Plc] . De hiertoe benodigde opdracht wordt elektronisch en automatisch gegenereerd zodra, in overeenstemming met de instructies vervat in het NPA, opdrachten worden ingevoerd in het securities lending-systeem van [X] . De directie van [belanghebbende] heeft de NPA – en daarmee de securities lending – goedgekeurd in de bestuursvergadering van 10 april 2006 (…).
Gaarne ontvangen wij de documenten inzake opdrachten vanuit [belanghebbende] en/of [Z Plc] aan [bedrijf B] tot overboeking van aandelen binnen de omnibusrekening (bijvoorbeeld naar aanleiding van overboekingen rond dividenddatum).We hebben deze vraag reeds in het voorgaande antwoord behandeld. Er is, naast de opdrachten die in de securities lending-systemen zijn ingevoerd, geen sprake van dergelijke opdrachten. De opdrachten vinden hun weerslag in de aan u verstrekte informatie omtrent securities lending (…)”.
Where dividends were paid on shares held in the Depot on the relevant dividend record date and on failed transactions, those dividends were for the sole benefit of [X BV] and paid into
(…)
A) The shares purchased by [X BV] are allegedly kept by [bedrijf B] on behalf of [X BV] . For this purpose they use a so-called omnibus account. With regard to the involvement of [bedrijf B] in purchasing and keeping the above-mentioned shares, I would like to receive the following information:
A.1. In order to keep the shares [bedrijf B] uses a so-called omnibus account on behalf of various parts of [X] , including [X BV] (…). How does [bedrijf B] distinguish the share ownership of the different parts of [X] ?
(…)
B) De omnibus account stating the transactions of [X BV] is the omnibus account with code [code] . The dividend vouchers show that this code is used for both the client security account and the client cash account. The dividend vouchers also mention client security account number [nummer] . With regard to the omnibus account(s) that these (sub) numbers are part of, I would like to receive the following information:
(…)
B.3. On the basis of what documentation do transactions in this omnibus account, that the above-mentioned codes belong to, come about? (…)
B.4. Who gives the orders for the transactions in the omnibus account(s)?
B.5. Who carries out the orders for transactions in the omnibus account(s)?
(…)
E) As custodian [bedrijf B] received dividends on Dutch shares on behalf of [X BV] during the period 2006 – 2013
E.1. From whom/from which party/parties does [bedrijf B] receive these dividends as custodian? (…)
E.2. Whom does [bedrijf B] pay these dividends to? (…).”
[bedrijf B] (FR)
[X BV]
(…)
A1 Le compte [nummer] [X BV] (…) est un compte ouvert comme compte propre chez [bedrijf B] ( [bedrijf B] ) au nom de l’entité [X BV] . [bedrijf B] . En tant que dépositaire, [bedrijf B] dénoue uniquement les instructions pour le compte de [X] mais [bedrijf B] , elle-même, n’est pas en mesure de distinguer au nom de qui [X] opère au sein de ce compte.
B1 – B2. Le compte de dépôt [nummer] comporte la référence [X BV] et le compte de dépôt [nummer] celle de [X BV] [code] . Ces deux comptes sont ouverts comme comptes propres au nom de l’entité [X BV] .
B3. [bedrijf B] reçoit les instructions de dénouement sur ces comptes sur base de messages électroniques SWIFT® ou fax envoyés par [X]
B4. [X] donne les ordres pour les opérations sur ce compte.
B5. [X] effectue les ordres de transactions sur ce compte.
(…)
E1-E2-E3. [bedrijf B] Securities Services a reçu ces dividends du dépositaire central néerlandais à savoir Euroclear Pays-Bas (…). Ces dividendes ont été reverses sur les comptes espèces. L’entité déclarée par [X] comme bénéficiaire de ces comptes est [X BV] comme l’indique les avis de crédits en annexe. [bedrijf B] a reçu du dépositaire central les dividends net de taxe et reversé ces derniers sur les comptes espèces [nummer] net de taxe.”
[bedrag]
Deze ‘dividend notes’, alsmede ‘dividend credit advices’, zijn door belanghebbende bij [bedrijf B] opgevraagd en in 2011 en 2015 aan de inspecteur overgelegd.
(…)
[code]
(…)
[code]
(…)
[code]
(…)”
MT MT Name Purpose
(…)
[code] Corporate Action Confirmation Confirms to the account owner that
securities and/or cash have been credited/
debited to an account as a result of a
corporate action event
(…)”
1. Services
1.1 The services which we may provide to you under these Customer Documents are general dealing services in any kinds of Investments, together with related research, advice, valuation, clearing and settlement and safe custody facilities and any other services agreed between us.
(…)
1.2. We can provide you with advice on the merits of buying or selling particular Investments. However, we will not give you such advice unless you have expressly asked us and we have agreed to do so.
(…)
2.COMPLIANCE WITH RULES
2.1 We will always comply with the applicable Rules when providing services to you, and the Rules will take precedence over these Customer Documents if there is a conflict.
(…)
DEALING AND SETTLEMENT TERMS
3. ACCEPTANCE AND EXECUTION OF ORDERS AND DEALINGS GENERALLY
3.1 When we accept an order or execute a transaction for you (…)
(a) we may act as agent, principal, or a combination of both (…)
(…)
4. SETTLEMENT
4.1. We will not settle transactions for you unless we have received, or our settlement agent(s) confirm to us that they have received, all necessary documents, securities or funds.
(…)
18. NOTICES
18.1. Any instructions or requests to be given by you or demands or confirmations to be given by us may be given in writing or, when permitted under the Rules, orally.
(…).”
Vraag: Gelieve een opgaaf te verschaffen dat de marktprijs van futures vanaf 2006 hoger heeft gelegen dan de theoretische prijs van de futures.Antwoord: [Belanghebbende] is over de jaren een groot aantal transacties aangegaan en het is niet mogelijk om deze informatie te reproduceren.”
(…)
i. Iedere transactie of gebeurtenis die dagelijks plaatsvindt wordt geboekt in het zg. “TAPS” systeem (“Transaction Analysis Processing System”) op afzonderlijke TAPS rekeningen.
(…) Het TAPS systeem is de plaats waar de data van de intercompany leningen uiteindelijk worden bewaard conform [belanghebbendes] bewaartermijnen. Het systeem dat de boekingen in het TAPS systeem genereert, bewaart de data slechts 18 maanden. Om deze reden [zijn] er specifiek vanuit dit systeem geen data beschikbaar voor het jaar 2009/2010, maar de data die het heeft gegenereerd [zijn] bewaard gebleven in het TAPS systeem waarvan u een afschrift heeft ontvangen.”
Van de aankoop van de aandelen door [X BV] verstrekt [kantoor] een excel-overzicht, afschriften van de custodian ( [bedrijf B] ) en bevestigingen van de interdealer broker [dienst] . Van de verkochte futures verstrekt [kantoor] een excel-overzicht van alle aangegane futures posities en dagelijkse futures overzichten. Wat betreft de ontvangen dividenden worden een excel-overzicht en de kasafschriften van de custodian (…) verstrekt.
(…)
4.17. In zijn brief van 28 januari 2015 (…) [verklaart] [kantoor] dat geen afschriften van de opdrachten aan [dienst] tot koop van de aandelen kunnen worden verstrekt; deze opdrachten zouden waarschijnlijk telefonisch zijn gegeven. De transacties blijken volgens [kantoor] uit de reeds overgelegde bevestigingen van de transacties door [dienst] ( [dienst] -slips). (…) [kantoor] verklaart dat de opdrachten die worden ingevoerd in het securities lending-systeem van [X] automatische elektronische opdrachten genereren jegens [bedrijf B] op basis waarvan de aandelen worden overgeboekt tussen het depot van [X BV] en dat van [Z Plc] . (…)”
(…)
59 (…) Het is (…) niet ongebruikelijk dat zulke transacties telefonisch of via soortgelijke directe communicatiemiddelen plaatsvinden.
(…)
81 De primaire informatie die door de handelssystemen van [X] wordt aangemaakt, wordt overgeheveld naar het TAPS systeem en bewaard voor tenminste 7 jaar. In sommige gevallen bewaren de handelssystemen zelf de informatie niet langer dan een bepaalde periode (soms 18 maanden). (…) Alle relevante informatie wordt gekopieerd naar en bewaard in TAPS (…).
(…)”
De informatiebeschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
BIJLAGE- TOELICHTING OP INFORMATIEBESCHIKKING
activiteiten [X]
dividend yield enhancement” producten:
activiteiten [X BV]
[X] wereldwijd wordt gevormd.
omnibusrekening bij [bedrijf B] aan [X BV] toegekend. Documenten waaruit de opdracht tot overboeking naar deze omnibusrekening blijkt, zijn niet beschikbaar.
De administratie is door verschillende oorzaken niet binnen een redelijke termijn controleerbaar. Ik noem de volgende oorzaken:
De brongegevens met betrekking tot de individuele transacties worden slechts 18 maanden bewaard. Na verloop van 18 maanden zijn daardoor alleen nog verdichte boekingen beschikbaar, waardoor geen goed inzicht meer kan worden verkregen in de individuele transacties en hun onderlinge samenhang. Dossierinzage bij de externe accountant heeft dit inzicht ook niet gegeven. De Nederlandse accountant heeft gesteund op de werkzaamheden van de accountant van [X] (wereldwijd) en heeft ons op basis van interne richtlijnen (nog) niet nader geïnformeerd in hoeverre zij inzicht heeft gehad in de individuele transacties.
Zij verantwoordde in haar aangifte € 210.974.000 aan opbrengsten van overige vorderingen en € 384.874.939 aan waardevermeerderingen effecten. Tevens verantwoordde belanghebbende een bedrag van € 39.249.246 aan te verrekenen dividendbelasting.
begreep ik dat u, omwille van de door uw cliënt gewenste snelle zekerheid, een voorwaarde wilde verbinden aan mijn voornemen om definitieve aanslagen op te leggen conform de ingediende aangiften. Uw voorwaarde ziet erop dat indien wij het boekenonderzoek afronden voor 1 augustus 2013, en wij op basis daarvan over gaan tot het opleggen van navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting, u zult afzien van een beroep op artikel 16 AWR. Ronden wij daarentegen het boekenonderzoek niet af voor 1 augustus 2013, dan dienen wij ons wettelijke recht om navorderingsaanslagen op te leggen te laten varen.
Ten aanzien van uw voorstel, en de daaraan verbonden voorwaarde, deel ik u mede dat wij hier niet mee kunnen instemmen. Onze mogelijkheden tot navordering zijn wettelijk vastgelegd. Wij zijn niet voornemens hier eenzijdig van af te zien. Wel wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om u te verzekeren dat het ons stellige voornemen is om het boekenonderzoek nog dit jaar af te ronden.”
3.3. Geschil in hoger beroep
a. of belanghebbende het dividend waarop de te verrekenen dividendbelasting is ingehouden,
heeft genoten als juridisch eigenaar van de aandelen waarop dat dividend is uitgekeerd, en
b. of belanghebbende de uiteindelijk gerechtigde is tot het dividend waarop de
dividendbelasting die zij wenst te verrekenen is ingehouden.
4.Oordeel van de rechtbank
Informatiebeschikking
terugroepen ervan, alsmede de daarbij in rekening gebrachte stocklending fee;
Wat in concreto van een justitiabele kan worden gevergd hangt mede af van de aard en de omvang van het bedrijf, het beroep of de werkzaamheid van de betrokkene (Kamerstukken II 1988/89, 21 287, nr. 3, p. 3).
van een uiteindelijk gerechtigde die is gevestigd in een beperkt verrekeningsgerechtigde jurisdictie. Uit de administratie moet - aldus nog steeds het betoog van verweerder - duidelijk blijken met wie eiseres de aandelentransacties is aangegaan en moet blijken dat de wederpartij niet vanuit een beperkt verrekeningsgerechtigde jurisdictie opereerde. Zie dienaangaande onder meer de onderdelen 9.3, 9.7, 9.21 tot en met 9.27, 9.45 (laatste gedachtestreepje) en 9.59 van zijn verweerschrift, alsmede de conclusie van dupliek (onderdeel 1) en het derde 10-dagenstuk van verweerder (onderdelen 2.2, 4.13) van verweerder, in de zaak met nummer HAA 15/3637.
bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze dient te bewaren, dat te allen tijde haar rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Het bepaalde in artikel 25 van de Wet Vpb roept op zichzelf bezien geen rechten of verplichtingen in het leven voor eiseres. Zoals hierna in het kader van de navorderingsaanslag Vpb 2007/2008 aan de orde zal komen, volgt uit de parlementaire geschiedenis van artikel 25 van de Wet Vpb dat de bewijslast van deze maatregel bij verweerder ligt. Indien verweerder zou worden gevolgd in zijn opvatting, zou dat betekenen dat eiseres zou moeten bewijzen dat deze maatregel niet van toepassing is, hetgeen strijdig zou zijn met genoemde parlementaire geschiedenis. Het is aan verweerder om te bewijzen dat sprake is van dividendstripping. De vraag of verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan, zal hierna in het kader van de navorderingsaanslag Vpb 2007/2008 aan de orde komen. De anti-dividendstrippingsmaatregel in artikel 25 van de Wet Vpb behelst geen bijzondere administratieve verplichtingen, zodat het bepaalde in het derde lid van artikel 52 van de AWR niet opgaat. Het vereiste dat de administratie zodanig dient te zijn ingericht dat controle daarvan door de inspecteur mogelijk is (zie het zesde lid van artikel 52 van de AWR), houdt evenmin dergelijke verstrekkende eisen in. Uit de hierboven weergegeven parlementaire toelichting inzake artikel 52 van de AWR volgt bovendien dat de administratieverplichtingen zien op gegevens van feitelijke aard. De vraag of de door eiseres verrichte transacties kwalificeren als dividendstripping, betreft een juridische kwalificatie van een feitencomplex en niet de gegevens van feitelijke aard, zodat op dat punt geen aanvullende eisen aan de administratie van eiseres kunnen worden gesteld (vgl. HR 20 oktober 2017, nr. 16/05582, ECLI:NL:HR:2017:2654). Het betoog van verweerder dat eiseres zich - mede als gevolg van een rapport van een onderzoekscommissie van de Amerikaanse Senaat uit [jaar] inzake “dividend tax abuse” - moet hebben gerealiseerd dat zij het risico liep om deel uit te maken van een dividendstrippend samenstel van rechtshandelingen en dat zij dienaangaande op bestuurlijk niveau overwegingen moet hebben gemaakt, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Ook als wordt aangenomen dat eiseres deze mogelijkheid in aanmerking heeft genomen dan brengt dat nog steeds geen bijzondere administratieve verplichtingen met zich en kan het ontbreken van vastleggingen van dergelijke overwegingen haar in dit verband niet worden tegengeworpen. De rechtbank volgt verweerder derhalve niet voor zover hij ervan uitgaat dat de administratie van eiseres moet borgen dat geen sprake is van dividendstripping en dat eiseres uit hoofde van artikel 52 van de AWR de plicht heeft om vast te stellen of te bewijzen wie de (uiteindelijk gerechtigde) wederpartij van de aandelen- en futurestransacties is en of deze wederpartij beperkt verrekeningsgerechtigd is. In zoverre ontvalt de grond aan de informatiebeschikking derhalve.
Naar niet in geschil is, kan er voorts vanuit worden gegaan dat [X] een internationaal streng gecontroleerde en gereguleerde financiële groep betreft waarvan eiseres deel uitmaakt.
Bij beantwoording van de vraag of controle van de administratie binnen een redelijke termijn mogelijk is, dient voorts in het oog te worden gehouden dat de administratie van eiseres en de [X] groep - naar niet in geschil is tussen partijen en de rechtbank op basis van de gedingstukken vaststelt - complex is te noemen. Hieraan doet niet af dat de bedrijfsvoering van eiseres (long stock - short future strategie) in essentie eenvoudig is. Eiseres wijst erop dat zij verweerder tevergeefs (herhaaldelijk) assistentie heeft aangeboden bij het doorgronden van haar administratieve systemen en die van [X] . Eiseres heeft erop gewezen dat dit onder andere is aangeboden tijdens besprekingen met verweerder op 21 februari en 5 november 2014. Zoals ook volgt uit het bepaalde in het zesde lid van artikel 52 AWR en bovenvermelde parlementaire toelichting hierop, gaat ook de wetgever ervan uit dat een dergelijke medewerking, met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie, tot de mogelijkheden behoort. Voor zover verweerder in onderdeel 9.57 van zijn verweerschrift ervan uitgaat dat eiseres dient te beschikken over een administratie waarvan de opzet en werking aanstonds inzichtelijk moet zijn, zonder dat dienaangaande een nadere toelichting kan worden gegeven, volgt de rechtbank verweerder niet, zeker niet bij een administratie als de onderhavige. De stelling van verweerder dat de door eiseres gegeven toelichting te algemeen van aard is geweest, acht de rechtbank van ondergeschikt belang nu eiseres nadere assistentie heeft aangeboden op dit punt. De stelling van verweerder dat de gedingstukken geen steun bieden aan de stelling van eiseres dat zij een dergelijk aanbod heeft gedaan, vindt weerspreking in het verslag van het hoorgesprek dat heeft plaatsgevonden tussen partijen op 29 mei 2015 (zie bijlage 7 bij het verweerschrift voor het hoorverslag). Volgens dit verslag (bladzijden 3 en 7) is een dergelijk aanbod meerdere malen gedaan door eiseres. Tijdens het hoorgesprek is dit niet weersproken door verweerder; het verslag biedt hiervoor geen enkel aanknopingspunt. De latere weerspreking door verweerder in zijn verweerschrift (onderdeel 9.6) en in zijn derde 10-dagenstuk (onderdeel 4.16), acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om eiseres niet te volgen in haar stellingname dat meerdere malen genoemde assistentie is aangeboden.
verwerkt in het grootboek en het TAPS-systeem. In dit TAPS-systeem worden de gegevens uit de handelssystemen gekopieerd en bewaard, zo stelt eiseres. Een volledige set van overzichten van
het effectendepot is voorhanden en voorbeelden daarvan zijn, zo stelt eiseres, aan verweerder verstrekt. Verweerder heeft voorts een volledige kopie van het grootboek en het TAPS-systeem ontvangen. Verder wijst eiseres erop dat zij de aandelen heeft verkregen van [dienst] en dat zij de bevestigingen van de transacties met [dienst] (‘ [dienst] -slips’) aan verweerder heeft overhandigd. Het is volgens eiseres niet ongebruikelijk dat schriftelijke opdrachten met betrekking tot aankopen als in casu ontbreken. Effectenhandelaren zijn volgens haar gewend om dergelijke transacties telefonisch of via soortgelijke directe communicatiemiddelen te sluiten.
Het ontbreken van interne instructies of contracten om de koop van aandelen te initiëren, het ontbreken van opdrachten aan [dienst] om de aandelen te kopen en het ontbreken van een terugrapportage daarvan, kan eiseres in dit verband niet worden tegengeworpen. Immers, zoals eiseres heeft uiteengezet, zijn zulke nadere documenten niet opgesteld en dus niet voorhanden. Met eiseres gaat de rechtbank ervan uit dat het ook niet ongebruikelijk is dat dergelijke documenten niet worden opgesteld en dat de aankopen mondeling/telefonisch hebben plaatsgevonden binnen de in de NPA’s vastgelegde kaders. De stelling van verweerder dat, gelet op de grote financiële belangen binnen de onderneming, er juridische kaders of autorisatieprocessen zouden moeten zijn waarbinnen wordt gehandeld, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het ontbreken van documenten ter zake sluit immers het bestaan van dergelijke kaders niet uit. Voor het overige volstaat de rechtbank met een verwijzing naar overwogene in onderdeel 38. Ook de aanname van verweerder dat op groepsniveau bij [X] of bij [Z Plc] een centrale administratie van de
dat in werkelijkheid [Z Plc] de aandelen heeft gekocht van [dienst] of van de wederpartij. Eiseres heeft in dit verband naar voren gebracht dat [Z Plc] in de NPA’s de opdracht heeft verkregen van
eiseres om bepaalde taken uit te voeren met betrekking tot haar aandelenportefeuille (aankoop aandelen, tot stand brengen van de futurestransacties, deltahedging etc.). Steun hiervoor vindt de rechtbank in Step 1, punt 3 van de NPA van 14 maart 2006, waarin staat vermeld dat “the day to day operational activity of [eiseres] will be facilitated by employees of [Z Ltd] [rechtbank: [Z Ltd] is de voorganger van [Z Plc] ].” Dat [Z Plc] die opdracht uitvoerde, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij eigenaar werd van die aandelen. Aannemelijk is dat [Z Plc] , interne broker van de [X] -groep en beurslid van diverse effectenbeurzen, als vertegenwoordiger van eiseres aankopen van aandelen en verkopen van futures verzorgde en dat [Z Plc] hierbij niet voor zichzelf handelde. Niet aannemelijk is geworden dat deze contractuele relatie tussen eiseres en [Z Plc] pas is ontstaan met de vastlegging in de Customer Agreement van 15 juni 2007. De rechtbank volgt verweerder ook niet in zijn betoog dat oncontroleerbaar is of de toedeling van aandelen aan eiseres vanuit [Z Plc] en/of de centrale administratie van [X] , juist en volledig is geweest. Zonder nadere onderbouwing kan de rechtbank verweerder evenmin volgen in zijn veronderstelling dat in de aandelenvoorraadadministratie een handmatige inbreng moet hebben plaatsgevonden ter zake van de stocklending en dat daarvan documentatie beschikbaar moet zijn, zodat in zoverre ook niet kan worden gezegd dat sprake is van een gebrekkige aandelenvoorraadadministratie. De door verweerder naar voren gebrachte veronderstellingen vinden geen grond in de gedingstukken en zijn in het licht van hetgeen eiseres daartegen heeft aangevoerd, niet aannemelijk geworden.
zulks ook uit de administratie van eiseres moeten blijken, zo stelt verweerder. Uit de administratie van [dienst] volgt dat zij optrad als zogenoemde ‘riskless principal’ en slechts een tarief in rekening bracht dat hoort bij zogenoemde ‘execution only’ transacties, zo stelt verweerder op basis van gegevens van het door hem gehouden (internationale) derdenonderzoek bij [dienst] . Hieruit leidt verweerder af dat [dienst] de transacties slechts afwikkelt voor haar klanten en niet betrokken is geweest bij de onderhandeling. Als riskless principal verzorgde [dienst] ‘back to back’ transacties waarbij de betrokken partijen elkaar kennen. Op basis van genoemde derdenonderzoeken komt verweerder voorts tot de conclusie dat de aandelentransacties tot stand kwamen tussen een medewerker van [Z Plc] ( [naam 5] ) en een medewerker van [bedrijf 2] ( [naam 6] ).
contracteren. Eiseres stelt dat zij de aandelen heeft gekocht van [dienst] en dat [dienst] deze op haar beurt heeft aangekocht van Nederlandse financiële instellingen. [dienst] is een zogenoemde
interdealer broker, waarbij op eigen naam wordt gehandeld en waarbij de achterliggende partijen anoniem blijven, zo heeft eiseres uiteengezet. [dienst] heeft dan ook geen informatie verstrekt over de identiteit van de wederpartijen, zo stelt eiseres. ‘Riskless principal’ wil in dit verband zeggen dat [dienst] optrad als partij en niet als agent. Dat [dienst] geen koersrisico liep omdat zij pas verplichtingen aanging wanneer zij zich ervan had verzekerd dat zij zelf over de aandelen kon beschikken, brengt hierin volgens eiseres geen verandering. Voorts betekent ‘execution only’ volgens eiseres slechts dat [dienst] bij de transacties geen advies heeft gegeven over de waarde en de risico’s verbonden aan de investering in aandelen. Ter onderbouwing van deze stellingen heeft eiseres een memorandum verstrekt van [kantoor] van 7 september 2017. Eiseres heeft ter ondersteuning van deze stellingen voorts gewezen op de formele bevestigingen van de transacties die zij heeft verkregen van [dienst] ( [dienst] -slips) en een verklaring van 22 mei 2015 van [dienst] , de rechtsopvolger van [dienst] , ertoe strekkende dat de wederpartij niet bekend werd gemaakt. [Z Plc] heeft de verkoop van futures - namens eiseres - afgestemd met (onder andere) [bedrijf] , zo stelt eiseres. [dienst] was niet betrokken bij de futurestransacties, zodat volgens eiseres geen sprake is geweest van een ruil met dezelfde partij. Eiseres stelt dat zij en [Z Plc] niet wisten en ook niet konden weten van wie [dienst] de aandelen had gekocht, dat zij [dienst] specifiek had gevraagd alleen in te kopen bij Nederlandse partijen en dat [dienst] heeft verklaard dit te doen. Met deze aanvullende eis verschafte eiseres zich, naar zij stelt, zekerheid dat zij niet ongewild betrokken raakte bij dividendstripping en dat de aandelen afkomstig waren van instituten met dezelfde positie ten aanzien van verrekening van dividendbelasting als zijzelf. Eiseres betwist voorts dat uit de door verweerder bij zijn eerste 10-dagenstuk gevoegde informatie uit derdenonderzoeken volgt dat er direct contact is geweest tussen [bedrijf A] (hierna: [bedrijf A] ) enerzijds en eiseres of [Z Plc] anderzijds. Volgens eiseres bevestigen die stukken juist dat zij de aandelen kocht van [dienst] en dat [dienst] deze aandelen kocht van een Nederlandse financiële instelling. Eiseres heeft daarnaast in haar reactie op het eerste 10-dagenstuk van verweerder (nogmaals) een uitgebreide beschrijving gegeven van de gang van zaken rond de aankoop van de aandelen en de verkoop van de futures. Zij betoogt onder meer dat niet bekend was dat genoemde [naam 6] juist voor - de met [bedrijf] gelieerde vennootschap - [bedrijf A] optrad. Eiseres wijst er voorts op dat het goed mogelijk is dat de wederpartij van de futures dezelfde is als de wederpartij met betrekking tot de aandelen; ook de wederpartij zal proberen tegenovergestelde posities te hedgen. De futurestransactie die eiseres aanging, creëerde zo indirect het aanbod van de aandelen die zij nodig had om haar positie te hedgen, zonder dat daarbij enige overeenkomst of afstemming vooraf nodig was met de verkoper van de aandelen. Dit brengt volgens eiseres echter niet met zich dat zij wist wie de betrokken wederpartij was. Er kwam volgens eiseres met betrekking tot de futures hoe dan ook nooit een overeenkomst tot stand tussen eiseres en [bedrijf A] ; beide partijen hadden elk (indirect via [Z Plc] en [bedrijf] ) slechts een rechtsverhouding tot de beurs. Er was dus geen sprake van ruil van aandelen voor futures met één enkele wederpartij, althans niet voor zover zij wist, aldus het betoog van eiseres.
vermag voorts niet in te zien dat de enkele omstandigheid dat in de NPA’s staat aangegeven dat sprake moet zijn van zogenoemde EFP-transacties, tot de conclusie dwingt dat informatie omtrent
bij de transacties betrokken wederpartijen tot de administratie van eiseres behoort. Gelet op hetgeen eiseres heeft ingebracht tegenover de stellingen van verweerder, acht de rechtbank niet aannemelijk dat gegevens betreffende de bij de aandelentransacties met eiseres betrokken (uiteindelijke) wederpartij tot de administratie van eiseres behoren, laat staan dat de administratie van eiseres op dit punt gebreken vertoont. Verweerder stelt dat hij grote twijfel heeft over de onwetendheid van eiseres omtrent de wederpartij bij de transacties. Hiermee miskent verweerder echter dat op hem de last rust te bewijzen dat de administratie van eiseres de door hem genoemde gebreken vertoont. De rechtbank is voorts van oordeel dat de stellingen van verweerder inzake de beperkte en/of uitvoerende rol van [dienst] bij de transacties slechts indirect kunnen bijdragen aan de door verweerder voorgestane conclusie dat eiseres bekend moet zijn geweest met de bij de transacties betrokken wederpartijen. Hiermee heeft hij echter niet aannemelijk gemaakt dat de administratie van eiseres op dit punt tekort heeft geschoten. De omstandigheid dat uit het door verweerder - hangende het beroep - uitgevoerde derdenonderzoek kan worden opgemaakt dat in juli 2010 [bedrijf A] uiteindelijk betrokken was bij zowel de aandelen- als de futurestransacties met eiseres, brengt evenmin met zich dat eiseres op dit punt niet heeft voldaan aan haar administratieverplichtingen.
inzake de juridische eigendom van de aandelen naar Nederlands en Frans recht. Naar de rechtbank begrijpt, is tussen partijen niet meer in geschil dat het effectendepot bij [bedrijf B] met nummer
[nummer] en het (in 2010 geopende) depot met nummer [nummer] zijn geopend en aangehouden op naam van eiseres en staat vast dat deze effectendepots van eiseres zijn. Uit de depotoverzichten van [bedrijf B] , de SWIFT-messages en de dividendnota’s kan voldoende worden opgemaakt dat de aandelen zich in de depots bevonden op de record dates. Dit laatste is - naar de rechtbank begrijpt - ook niet meer in geschil (zie onder meer het tweede 10-dagenstuk verweerder onderdelen 2.1 en 2.2). De rechtbank wijst voorts op de verklaringen van [bedrijf B] (zie onderdeel 11 van deze uitspraak), waaruit volgt dat de aandelen zich op de relevante ex-dividenddata in deze depots bevonden. Voor zover verweerder nog stelt dat eiseres niet de enige belanghebbende was bij haar effectendepot bij [bedrijf B] omdat de aandelen in 2010 enige tijd verpand zijn geweest aan [X] , brengt dit de rechtbank niet tot een ander oordeel. De enkele vestiging van een pandrecht op de aandelen, doet de juridische eigendom daarvan niet overgaan. Alleen indien de schuldenaar niet voldoet aan zijn verplichtingen jegens de pandhouder kan deze laatste zich op het pand verhalen. Dit laatste heeft zich nimmer voorgedaan, zo is onweersproken komen vast te staan. Voor zover verweerder meent dat de administratie van eiseres niet strookt met de microfiches van [bedrijf B] en hij erop wijst dat op de fiches negatieve saldi voorkomen, hecht de rechtbank hieraan geen betekenis. De microfiches behoren niet tot de administratie van eiseres en zijn door [bedrijf B] achteraf vervaardigd als interne back-up. Uit de in onderdeel 11.3 weergegeven brief van [bedrijf B] leidt de rechtbank af dat niet daadwerkelijk sprake is geweest van negatieve saldi in de effectendepots van eiseres. Ook de stelling van verweerder dat uit de microfiches volgt dat na aankoop onmiddellijke teruglevering van aandelen aan [dienst] heeft plaatsgevonden, is hiermee afdoende weerlegd. De stellingen van verweerder die erop neerkomen dat hij twijfelt aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [bedrijf B] , hij daar een andere uitleg aan geeft en andere conclusies trekt uit het rapport van [kantoor] inzake de juridische eigendom, brengen de rechtbank niet tot het oordeel dat de administratie van eiseres tekortkomingen bevat of onvoldoende controlemogelijkheden biedt. De vraag of eiseres met de genoemde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat zij de juridische eigendom had van de aandelen en dat zij gerechtigd was tot de dividenden uit die aandelen, dient naar het oordeel van de rechtbank aan de orde te komen in het kader van de vaststelling van de (op te leggen) (navorderings)aanslagen (zie hierna inzake de navorderingsaanslag Vpb 2007/2008).
heeft ter zitting erkend dat de International Financial Reporting Standards (IFRS) deze ruimte laten. De rechtbank is niet gebleken dat deze wijze van verantwoorden in haar jaarrekening van de
aandelen en de dividenden door eiseres in strijd is met het jaarrekeningenrecht of met enige andere rechtsregel.
en zichzelf, aldus nog steeds eiseres. De transacties werden ingevoerd in een intern administratief systeem voor stocklending genaamd [systeem] ( [systeem] ). Dit systeem bevat alle
relevante details van de individuele overeenkomsten, is volledig bewaard en is aan verweerder verstrekt, zo stelt eiseres. Deze informatie wordt volgens eiseres onverdicht opgeslagen in het TAPS-systeem en kan worden gecontroleerd aan de hand van de gegevens van [bedrijf B] . [systeem] toont niet alleen uitstaande stockloans, het systeem berekent op basis van de actuele koersen de stocklending fees die [Z Plc] moest betalen aan eiseres en het genereert de instructies voor het betalen van de fees, aldus eiseres. De fee die aan [Z Plc] werd berekend berust op de OSLA. Deze vergoedingen worden dagelijks berekend en geboekt op een aparte rekening. Deze vergoedingen in de administratie worden aangesloten met het aantal dagen dat de aandelen in het depot op naam van [Z Plc] zijn gehouden, zo begrijpt de rechtbank het betoog van eiseres.
geen juiste invulling van de OSLA omdat daarmee het koersrisico op de aandelen voor rekening van [Z Plc] komt, hetgeen volgens verweerder wezensvreemd is aan securities lending. Vanuit de
hedge met de futures kan een waardedaling volgens verweerder niet geheel liquide worden opgevangen. De futures geven wel recht op een liquide vergoeding van de waardemutaties, maar voorzien bij het doorrollen niet in de liquiditeit van de hoofdsom, zo meent verweerder.
Gelet op de door eiseres gegeven uitleg en de overgelegde stukken heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank met zijn stellingen niet aannemelijk gemaakt dat de administratie van eiseres op het punt van cash collateral onvoldoende controleerbaar is of gebreken vertoont. De bij het nader stuk van eiseres van 24 december 2015 gevoegde presentatie bevat een weergave van de fluctuaties in de waarde van de gehele stockloan portefeuille van eiseres en de corresponderende cash collateral in de periode 6 tot en met 13 februari 2008. Aannemelijk is dat het verloop van de cash collateral volledig en voldoende controleerbaar is vastgelegd in de administratie. Naar de rechtbank begrijpt, is verweerder niet zozeer van mening dat in de administratie niet wordt bijgehouden welke bedragen aan cash collateral zijn gestort, maar meent hij dat er nimmer een toereikende liquiditeitspositie is geweest om cash collateral terug te kunnen betalen (zie met name het nader stuk van verweerder van 12 januari 2016). De door verweerder in dit verband opgeworpen vragen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de conclusie dat de administratie van eiseres gebreken vertoont of dient te worden verworpen.
verweerder strijdig met de SWIFT-messages. [bedrijf B] duidt de in 2011 toegezonden documenten aan als dividend notes. Deze documenten geven slechts de datum weer waarop de
dividenden betaalbaar zijn gesteld (due date) en niet de datum die bepalend is voor de gerechtigdheid tot de dividenden, de dag dat het aandeel ex-dividend gaat (de record date).
De in 2015 toegezonden documenten merkt [bedrijf B] niet meer aan als dividend notes, maar als witholding credit advices. Deze witholding credit advices hebben betrekking op dividenduitkeringen in de jaren 2008 tot en met 2012 en maken in enkele gevallen uitsluitend melding van de ‘paymentdate’ en niet van de record date, zijnde het tijdstip op basis waarvan wordt vastgesteld wie op ex-date gerechtigd was tot het dividend, aldus verweerder. In een aantal gevallen is in het geheel niet de ex-date vermeld, zo stelt verweerder. Verder zijn deze documenten, in tegenstelling tot de dividend notes, niet voorzien van een authorised signature, aldus verweerder.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het niet uitreiken van of verzoeken om dividendnota’s en eventuele mankementen daaraan, eiseres in dit verband niet kan worden tegengeworpen nu het bepaalde in artikel 9 van de Wet op de dividendbelasting 1965, dienaangaande geen verplichtingen aan de aandeelhouder maar aan de inhoudingsplichtige oplegt. Van schending van de administratieplicht als bedoeld in artikel 52 van de AWR is naar het oordeel van de rechtbank op dit punt evenmin sprake. Vaststaat dat het effectendepot bij [bedrijf B] met nummer [nummer] en het (in 2010 geopende) depot met nummer [nummer] zijn geopend en aangehouden op naam van eiseres en dat de onderhavige AEX-aandelen zich op de relevante ex-dividenddata in de depots van eiseres bevonden (zie onderdeel 48.2 van deze uitspraak). Zonder nadere onderbouwing kan de rechtbank verweerder niet volgen in zijn stelling dat de SWIFT-messages niet overeenstemmen met de achteraf overgelegde dividendnota’s. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de SWIFT-messages en de registraties in de effectendepots bij [bedrijf B] niet met elkaar overeenstemmen. De omstandigheid dat deze SWIFT-messages zijn gericht aan [Z Plc] acht de rechtbank niet meer van belang nu vaststaat dat het depot bij [bedrijf B] op naam van eiseres stond. Bovendien volgt uit de verklaring van [bedrijf B] van 3 augustus 2016 (zie onderdeel 11.2 van deze uitspraak), dat de vermelding van [Z Plc] op de SWIFT-messages er niet aan afdoet dat de daarin vermelde dividenden zijn uitbetaald op de aandelen in het depot. In het licht van deze verklaring en de overgelegde stukken kan de rechtbank het andersluidende betoog van verweerder (zie onderdeel 4.21 van zijn derde 10-dagenstuk), niet volgen.
Futures
Conclusie informatiebeschikking
november 1993, nr. 29 291, ECLI:NL:HR:1993:ZC5513, BNB 1994/27, volgt ook dat in een in artikel 16, tweede lid, van de AWR bedoeld geval, slechts de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in de weg kunnen staan aan de uitoefening van de bevoegdheid tot navordering. De vraag of verweerder beschikt over een nieuw feit als bedoeld in het eerste lid van artikel 16 van de AWR behoeft verder geen behandeling. De rechtbank komt evenmin toe aan beoordeling van de vraag of eiseres in dezen te kwader trouw is geweest.
Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat verweerder met de uitlatingen in zijn brief van 22 januari 2013 het vertrouwen heeft gewekt dat de informatie waarover hij op dat moment beschikte geen aanleiding zou zijn de verrekening van dividendbelasting te weigeren. Eiseres meent uit die brief te kunnen afleiden dat alleen zou worden nagevorderd als verweerder na die datum op nieuwe feiten zou stuiten. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Dividenden bestanddeel van de winst van eiseres?
title to securities passes by virtue of the recording of the relevant securities onto the securities account of the buyer”.
In de aangiften Vpb is de commerciële jaarrekening gevolgd en is verrekening van dividendbelasting verzocht. De rechtbank volgt gelet op dit een en ander verweerder niet in zijn stellingname dat de wijze van verantwoording en/of rubricering in de jaarrekening en de aangiften Vpb erop duidt dat eiseres geen dividenden ontving. Deze stellingen van verweerder brengen de rechtbank evenmin tot de conclusie dat dividendvervangende betalingen hebben plaatsgevonden.
van de dividenden optrad als lasthebber of vertegenwoordiger van de wederpartij. Niet aannemelijk is geworden dat eiseres en [bedrijf A] een dergelijke overeenkomst hebben gesloten of de bedoeling daartoe hebben gehad. Anders dan verweerder meent, vindt dit betoog geen steun in het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 2001, nr. 35 415, ECLI:NL:HR:2001:AB0156, BNB 2001/196. De rechtbank kan de door verweerder ingenomen stellingen voor het overige niet anders begrijpen dan dat hij ofwel meent dat sprake is van dividendstripping als bedoeld in artikel 25, tweede en derde lid, van de Wet Vpb ofwel dat hij een beroep doet op het leerstuk fraus legis. De vraag of het door verweerder in dit verband genoemde samenstel van rechtshandelingen moet worden aangemerkt als dividendstripping of met toepassing van het leerstuk van fraus legis kan worden bestreden, zal hierna afzonderlijk worden beoordeeld.
In artikel 15 van de AWR is bepaald dat de in de belastingwet aangewezen voorheffingen worden verrekend met de aanslag. Artikel 25 van de Wet Vpb (tekst met ingang van 1 januari 2007) wijst onder meer de dividendbelasting aan als voorheffing en bepaalt dienaangaande - voor zover hier van belang - het volgende
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van dividendstripping in de zin van genoemde bepaling neemt de rechtbank in aanmerking dat er geen informatiebeschikking (meer) is en dat niet op voorhand kan worden gezegd dat de vereiste aangifte Vpb 2007/2008 niet is gedaan. Voor zover verweerder meent dat de bewijslast op andere gronden moet worden omgekeerd, namelijk omdat hij meent door toedoen van eiseres in een nadelige bewijspositie te zijn geraakt, vindt zulks geen steun in het bepaalde in artikel 27e van de AWR en evenmin in enige andere rechtsregel. Derhalve is omkering van de bewijslast niet aan de orde. De bewijslast van de maatregel ligt bij verweerder, dat wil zeggen dat hij aannemelijk moet maken dat sprake is van dividendstripping zoals gedefinieerd in de maatregel. Bij de beoordeling neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat de wetgever in de memorie van toelichting bij artikel 25 van de Wet Vpb heeft opgemerkt dat de maatregel in zijn praktische toepassing slechts gericht zal zijn tegen evidente vormen van dividendstripping (Kamerstukken II, 2000/2001, 27 896, nr. 3, p. 8):
Op basis van zijn bevindingen uit genoemd derdenonderzoek bij [bedrijf] , gevoegd bij de beschikbare delen van het [bedrijf B] -aandelendepot met nummer [nummer] , heeft verweerder een beschrijving van de transacties gegeven op basis van het verloop van aandelen [bedrijf] in juli 2010. Daaruit concludeert verweerder dat [bedrijf A] de AEX-aandelen heeft ingeleend van buitenlandse partijen (voornamelijk [bedrijf B] te Parijs en [bedrijf] . De aandelen gingen - kort samengevat - in één week even heen en weer tussen [bedrijf] en eiseres, waarna de initiële inleenschuld werd afgelost. Partijen lieten de AEX-aandelen aldus even door ‘de structuur’ lopen om een week later daarmee de inleenschuld weer af te lossen, zo meent verweerder. In lijn met genoemde heen- en weer transacties met de AEX-aandelen ging ook het economisch risico (de ‘performance’) op die aandelen heen en weer door middel van derivatentransacties. De situatie voorafgaand aan de initiële inleen is volgens verweerder gelijk aan de situatie na de aflossing, namelijk nihilposities in juridische en economische zin voor alle betrokken partijen. De verdeling van de gecollecteerde dividendbelasting tussen de betrokken partijen was volgens verweerder in geprijsd in de futuresprijzen, waarbij de tussen partijen overeengekomen futuresprijzen afweken van de marktwaarde van vergelijkbare futures die over de beurs verhandeld werden. Verweerder leidt dit af uit enkele zogenoemde [bedrijf] -chats tussen [naam 6] van [bedrijf] en [naam 5] van [Z Plc] en uit de opmerking van [bedrijf] in het kader van het derdenonderzoek dat ter dekking van aangekochte aandelen Total Return Swaps zijn aangegaan met een ‘dividendrequirement’ van 90%.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de beschrijving van transacties met betrekking tot het aandeel [bedrijf] in juli 2010 niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van dividendstriping. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Het betoog van verweerder berust op veronderstellingen die niet dan wel onvoldoende zijn onderbouwd. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat [bedrijf] dan wel [bedrijf A] binnen het bereik van artikel 25, tweede lid, van de Wet Vpb zouden vallen indien zij de aandelen zelf zouden hebben gehouden. Met name valt niet in te zien dat [bedrijf A] de aandelen op haar beurt heeft ingeleend van beperkt verrekeningsgerechtigde partijen. De enkele stelling dat de aandelen werden ingeleend van buitenlandse partijen acht de rechtbank onvoldoende voor die conclusie, ook indien wordt aangenomen dat in het kader van voorkoming van dubbele belasting in de landen waar deze partijen zouden zijn gevestigd, een beperking geldt die vergelijkbaar is met de zogenoemde ‘tweede limiet’ als bedoeld in artikel 36 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001.
Bij de beoordeling of verweerder aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat verweerder de resultaten van het onderzoek in juli 2010 heeft geëxtrapoleerd naar het boekjaar 2007/2008. Een dergelijke extrapolatie is in beginsel slechts verantwoord indien er voldoende grond is om aan te nemen dat de desbetreffende tijdvakken een constant beeld vertonen wat betreft de van belang zijnde feitelijke situatie (vgl. HR 14 maart 2008, nr. 39 866, ECLI:NL:HR:2008:AU0838, BNB 2008/157). Eiseres heeft erkend dat zij gedurende het boekenonderzoek enkele keren heeft bevestigd dat het globale patroon (“general nature”) van
de strategie en de transacties die zij heeft uitgevoerd, in de jaren 2006-2013 niet wezenlijk is veranderd en dat gegevens en cijfers uit een bepaald jaar globaal representatief zijn (“broadly representative”) voor de andere jaren. Eiseres stelt evenwel dat deze uitlatingen in een andere context zijn gedaan en weerspreekt dat de feiten die verweerder nu in het kader van dividendarbitrage stelt met betrekking tot transacties in 2010 (buiten het globale patroon van haar eigen activiteiten), representatief zijn voor de transacties in 2007/2008. Ter zitting heeft eiseres naar voren gebracht dat de transacties in grote lijnen in alle jaren gelijk zijn, maar dat de details die later uit de derdenonderzoeken naar voren komen, niet zonder meer gelden voor het boekjaar 2007/2008. Verweerder heeft - gelet op de gemotiveerde weerspreking van eiseres - ook op dit punt van representativiteit van de aangedragen onderzoeksbevindingen de bewijslast. De stelling van verweerder dat het bewijs voor 2007/2008 niet meer kan worden geleverd en dat hij door toedoen van de uitlatingen van eiseres in een nadeliger bewijspositie is geraakt, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft zijn stellingen inzake dividendarbitrage immers pas in beroep ingenomen, zodat het niet aan eiseres is te wijten dat verweerder niet eerder de relevante informatie dienaangaande heeft verkregen of vergaard.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij naar voren heeft gebracht, niet aannemelijk gemaakt dat [Z Plc] een positie in de betrokken aandelen heeft behouden of verkregen in de zin van artikel 25, tweede lid, tweede volzin en onderdeel b, van de Wet Vpb. Ook is niet aannemelijk geworden dat [Z Plc] in economische zin een positie in de futures heeft verkregen of ingenomen. [Z Plc] trad bij de aankoop van de aandelen en verkoop van de futures op als vertegenwoordiger/broker van/voor eiseres, zo is aannemelijk geworden (zie hierboven onderdeel 45). Aan [Z Plc] werden de aandelen van eiseres weliswaar buiten de dividendperioden geleverd en zij werd daarmee tussentijds juridisch eigenaar, maar zij was verplicht de aandelen terug te leveren aan eiseres zodat [Z Plc] geen economische positie in de aandelen verkreeg en
dienaangaande geen prijsrisico liep. De stelling van verweerder dat [Z Plc] het economisch risico liep, is voorts in tegenspraak met hetgeen verweerder in onderdeel 5 van zijn eerste 10-dagenstuk naar voren heeft gebracht, namelijk dat [Z Plc] noch bij aanvang noch na afloop van de transacties juridisch of economisch belang had bij de aandelen. De stelling van verweerder dat [Z Plc] het economische belang bij de aandelen verkreeg en/of behield middels zogenoemde Total Return Swaps, kan de rechtbank zonder nadere onderbouwing evenmin volgen. Het door verweerder in dit verband uitgesproken bewijsvermoeden brengt de rechtbank ook niet tot de door hem voorgestane conclusie.
bronbelasting als één geheel wordt beschouwd. Dat wil volgens eiseres zeggen dat buitenlandse belasting verrekend kan worden met de corporate tax die wordt berekend over de gehele winst van de ‘equities division’. Dat resultaat is volgens eiseres in de gehele periode 2006-2013 steeds zodanig geweest dat [Z Plc] de dividendbelasting op de door eiseres genoten dividenden volledig zou hebben kunnen verrekenen als zij en niet eiseres belang bij de AEX-aandelen zou hebben gehouden. Eiseres heeft ter onderbouwing van deze stellingen kopieën van de betreffende wettelijke bepalingen en van de gemaakte afspraken overgelegd. Eiseres heeft in dit verband voorts uiteengezet dat de keuze om eiseres de aandelen te laten houden en niet [Z Plc] was gelegen in de mogelijkheid van verrekening van dividendbelasting bij de moedermaatschappij van het concern in de Verenigde Staten.
dividendbelasting te verrekenen. De stelling van verweerder dat de met de Engelse fiscus gemaakte afspraken niet van toepassing zijn op de onderhavige situatie, kan de rechtbank zonder nadere onderbouwing niet volgen. Verweerder heeft in dit verband nog aangevoerd dat de verrekeningsgerechtigdheid in de zin van artikel 25, tweede lid, van de Wet Vpb in juridische zin moet worden opgevat en is kennelijk van mening dat de feitelijke mogelijkheid tot verrekening voor de wederpartij geen rol speelt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van dividendstripping. De rechtbank vindt voor deze opvatting geen steun in de tekst van het bepaalde in artikel 25, tweede lid, van de Wet Vpb en evenmin in de wetsgeschiedenis dienaangaande, zodat het betoog van verweerder ook in zoverre faalt.
dividendstripping zich manifesteren bij onder meer «securities lending», «repurchase agreements» ofwel repo’s en bij verkoop van aandelen in combinatie met het schrijven van «deep in the money» put opties. Deze laatste vorm deed zich voor bij de procedure die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 2001, nr. 35 415 (BNB 2001/196) waarin is geconcludeerd dat de bereidheid van belanghebbende (binnenlands belastingplichtige) om mee te werken aan een constructie die gericht is op verijdeling door derden (buitenlandse partij) van dividendbelasting als eindheffing, geen grond is om aan te nemen dat voor belanghebbende niet het behaalde transactieresultaat maar de verijdeling van dividendbelasting de doorslaggevende beweegreden is geweest. Om alle bekende vormen van dividendstripping te kunnen aanpakken en tevens tegemoet te komen aan het bezwaar van overkill dat zich richtte tegen de eerder voorgestelde maatregelen, wordt in het onderhavige wetsvoorstel een omschrijving gehanteerd van het resultaat dat met de dividendtransacties wordt bereikt. Tevens wordt de bewijslast gelegd bij de fiscus.”
5.Standpunten van partijen
Standpunten inspecteur in hoger beroepOnvolledigheid van de administratie5.2.1.1. De inspecteur heeft gesteld dat de administratie van belanghebbende niet voldoet aan de eisen die daaraan in artikel 52 AWR worden gesteld.
5.2.1.7. Volgens de inspecteur werden de data van het systeem of de systemen die de boekingen genereerden die in het TAPS-systeem werden opgenomen/ingevoerd niet langer dan 18 maanden bewaard. In dat verband stelt de inspecteur dat aan elke boeking in een administratief systeem een handmatige invoer van een bepaald gegeven ten grondslag pleegt te liggen. Een boekhouding vult immers niet zichzelf met journaalposten, aldus de inspecteur. Aan elke eerste handmatige invoer gaat volgens hem in enigerlei vorm een opdracht aan een administratief medewerker vooraf. Volgens de inspecteur dienen deze opdrachten tot de brondocumenten op basis waarvan boekingen herleidbaar zijn naar transacties tot de administratie te behoren. In de administratie van belanghebbende ontbreken deze brondocumenten, zoals e-mailverkeer, pricing sheets en gegevens waarop (verbintenisrechtelijk) de gestelde stock loans en telkenjare de aflossing van die leningen zijn gebaseerd. Indien ervan uit moet worden gegaan, zoals belanghebbende heeft gesteld, dat dergelijke brondocumenten slechts achttien maanden werden bewaard, dient de conclusie te luiden dat belanghebbende in strijd heeft gehandeld met de wettelijke bewaarplicht van zeven jaren, zo stelt de inspecteur. Voorts betwist de inspecteur de authenticiteit van de door belanghebbende overgelegde [dienst] -slips.
De inspecteur verwijst op dit punt in het bijzonder naar het bestand “ [bestandsnaam] ”, afkomstig van [Z Plc] / [naam 5] dat tot de administratie behoorde van [bedrijf A] en dat een spreadsheet bevat met de prijsbepaling van de futures die [Z Plc] (namens belanghebbende) aan [bedrijf A] verkocht. Ervan uitgaande dat [Z Plc] namens/ten behoeve van belanghebbende futures aan [bedrijf A] verkocht, behoorde dit bestand in de administratie van belanghebbende te zijn opgenomen, aldus de inspecteur. De inspecteur wijst erop dat [bedrijf A] de EFP-transacties intern vastlegde (hij verwijst naar een brondocument betreffende de 4.950.000 aandelen [bedrijf] ; hogerberoepschrift, Annex 8, onder 8.10) en stelt dat een vergelijkbare vastlegging tot de administraties van [Z Plc] en – ervan uitgaande dat [Z Plc] ter zake van de desbetreffende transactie optrad namens belanghebbende – van belanghebbende zou hebben moeten behoren. Daarnaast wijst de inspecteur op een interne e-mail van [bedrijf A] van 7 juli 2010 waarbij volgens hem een pricing sheet van [X] was gevoegd.
triparty repo/stock loan, als vermeld in het memorandum van [kantoor] , niet is overgelegd.
operating agreementen een
confirmation letter. De inspecteur verwijst in dit verband naar ‘Securities Lending: An Introductionary Guide’ (zie onder 2.8.4.4) en de verklaring van [bedrijf] (zie onder 2.8.4.5).
5.2.1.16. De inspecteur betwist dat belanghebbende heeft aangeboden de inspecteur te helpen bij het begrijpen van haar administratie. Volgens de inspecteur wordt de verplichting van artikel 52, zesde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) niet verlicht door de omstandigheid dat de (groeps-) administratie complex is of dat deze ten dele in het buitenland wordt gevoerd.
EFP’s5.2.2.1. De inspecteur heeft gesteld dat tussen [bedrijf A] en [Z Plc] zogenoemde EFP’s tot stand zijn gekomen die door [Z Plc] – op instructie van [Z Plc] aan [dienst] – aan belanghebbende zijn toegerekend. De inspecteur heeft deze stelling op de volgende feiten en omstandigheden gebaseerd:
- In NPA [nummer] en in NPA [nummer] is vermeld dat Dutch Co door middel van EFP’s AEX-aandelen zal kopen en dat als onderdeel van die EFP futures op die aandelen zullen worden geschreven (zie onder 2.5.3 en 2.5.6).
- Voor zover van belang, de omstandigheid dat in NPA [nummer] voor het aangaan van de EFP-transacties geen alternatief is beschreven en dat deze NPA – op de eerste na – ten grondslag lag aan alle twaalf tranches waarmee het bestand aan AEX-aandelen is opgebouwd (zie onder 2.6.1.1).
- De betekenis van de NPA’s als omschreven in het New Product Approval Process Policy Document (zie onder 2.5.2) en de brief van belanghebbende van 2 april 2015 als aangehaald onder 2.5.1.
- De brief van belanghebbende van 1 oktober 2015, als aangehaald onder 2.7.2.
- De voor een EFP kenmerkende OTC-samenhang blijkt uit een e-mail van [naam 6] van 15 juli 2010, en een intern bericht van [naam 6] als aangehaald in Annex 6 bij het hogerberoepschrift.
- De bevindingen van het derdenonderzoek bij [bedrijf] als vermeld onder 2.6.5.
Prijsstelling futures5.2.3.1. Volgens de inspecteur zijn [bedrijf A] en [Z Plc] in de derivaten (volgens de inspecteur: aanvankelijk total return swaps, later futures) all-in vergoedingen overeen gekomen, op basis waarvan de performance van de aandelen plus een deel van de door belanghebbende gecollecteerde dividendbelasting aan [Z Plc] toekwam. Volgens de inspecteur is door [naam 5] ( [Z Plc] ) en [naam 6] ( [bedrijf A] / [bedrijf] ) gedurende zeven jaar 95% van het op de aandelen uit te keren dividend ‘ingeprijsd’ in de futures.
Volgens de inspecteur ontving [bedrijf A] op basis van de gekochte futures (SSF) ongeveer 95% van het bruto dividend en gaf zij 90% van het bruto dividend door aan [Z Plc] , zodat zij – uitgaande van een bruto dividend van 100 – van elke dividenduitkering aan belanghebbende een vergoeding ontving van (95 -/- 90 =) 5. Volgens de inspecteur kwamen de door [Z Plc] gehanteerde prijzen van de futures, vanwege een ‘inprijzen’ van een vergoeding (spread) voor de (medewerking aan) dividendbelastingarbitrage, niet overeen met de marktprijzen.
De inspecteur baseert zich hierbij onder meer op:
- de onder 2.6.5 weergegeven bevindingen van het derdenonderzoek bij [bedrijf] , meer in het bijzonder de [bedrijf] -chat van [naam 6] van 14 augustus 2012, en
- de uitlatingen van [kantoor] als vermeld onder 2.6.6.1 tot en met 2.6.6.2.
Herkomst van de aandelen5.2.4. De inspecteur heeft gesteld dat de door belanghebbende verworven AEX-aandelen afkomstig waren van beperkt verrekeningsgerechtigde partijen, waaronder een Luxemburgse groepsmaatschappij van [X] . De inspecteur baseert deze stelling op een spreadsheet van [X] dat is aangetroffen in de administratie van [bedrijf] (hogerberoepschrift, bijl. 30).
Stock loans5.2.5.1. Volgens de inspecteur ontbeert de door belanghebbende gestelde uitleen van aandelen bij gebrek aan een controleerbare wilsovereenstemming en bepaalbaarheid van hetgeen zou zijn overeengekomen een civielrechtelijke titel of grondslag. De inspecteur heeft op deze grond betwist dat belanghebbende met [Z Plc] stock loans is aangegaan.
5.2.5.2. Indien ervan wordt uitgegaan dat belanghebbende stockloans met [Z Plc] is aangegaan, heeft de inspecteur betwist dat die leningen zijn beëindigd omdat niet aannemelijk is dat de aandelen telkens tussentijds, voorafgaand aan het uitkeren van dividend, zijn teruggeroepen dan wel dat de desbetreffende stockloans telkens (eenzijdig) zijn afgelost.
Dat collateral bood belanghebbende dus helemaal geen bescherming. Dat de wipwap in deze zaak in balans is, is raar. Dat het collateral volstrekt geen bescherming bood is atypisch.
Dit punt wordt door belanghebbende gepresenteerd als iets gebruikelijks en gangbaars, maar het wijkt dus af van de standaard casus. (…)
De depotmutaties zijn volgens de inspecteur gebaseerd op opdrachten van [Z Plc] aan [bedrijf B] dan wel rechtstreeks door [Z Plc] zelf aangebracht. Het beheer van het depot dat op naam van belanghebbende stond werd door [Z Plc] gevoerd.
De SWIFT-messages van de dividendbetalingen zijn aan [Z Plc] verzonden, waarbij [Z Plc] werd aangeduid als ‘account owner’.
Er wordt verwezen naar ‘stockloan agreements’. Ik weet niet wat hiermee wordt bedoeld.
Uit de NPA volgt dat belanghebbende verantwoordelijk is voor de strategie en dat de EFP hier een belangrijk onderdeel van uitmaakt. Belanghebbende is op dit punt, dat is ook erkend, afgeweken van de strategie. Ik kijk naar de NPA van 14 maart 2006, nr. [nummer] . Met betrekking tot het namenlijstje onder ‘action required’. Dit is een ‘to do’ lijstje. Op een plan volgt een dergelijk lijstje. Het gaan niet vanzelf; het gaat hier om een plan over uiteindelijk 7 miljard euro aan aandelen. En dan moet ik op basis van de hier vermelde namenlijst ervan uitgaan dat het ‘to do’ lijstje concreet is ingevuld? Ik zie geen concrete namen of concrete opdrachten. Wie gaat met het omvangrijke volume aan aandelen aan de slag? Ik herhaal: de NPA is onvoldoende concreet. Op basis van de NPA weet geen persoon wat moet gebeuren.
Een willekeurige trader weet niet hoe te handelen. Er is hier sprake van een intentie die niet heeft geleid tot bepaalbaar gedrag. (…)”
5.2.8.3. Zo belanghebbende op de dividenddatum al juridisch eigenaar van de aandelen zou zijn geweest, dan heeft zij dat dividend via [bedrijf A] aan [Z Plc] doorbetaald, onder afslag van een vergoeding voor haar collecterende dienstverlening, aldus nog steeds de inspecteur (onder verwijzing naar de arresten HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:AB0156, 2017/164 en HR 21 februari 2001, ECLI:NL:HR:AB0156, BNB 2001/196). Volgens de inspecteur was belanghebbende niet meer dan een uitvoerende schakel in een planmatig opgezet samenstel van heen-en-weer-transacties dat erin moest resulteren dat op een kunstmatige via dividenden over belanghebbende werden geleid, teneinde voor de betrokken partijen de dividendbelasting te collecteren en te verrekenen, waar dat zonder deze opzet niet mogelijk zou zijn.
Artikel 25, tweede lid, van de Wet5.2.12. Subsidiair stelt de inspecteur dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 25, tweede lid, tweede volzin, van de Wet, waarbij de met elkaar samenhangende circulaire transacties bewerkstelligen dat AEX-aandelen afkomstig uit beperkt verrekeningsgerechtigde jurisdicties door middel van – afgezien van het fiscale voordeel – betekenisloze transacties werden toebedeeld aan belanghebbende als een in beginsel onbeperkt verrekeningsgerechtigd lichaam. Volgens de inspecteur was belanghebbende niet de uiteindelijke gerechtigde tot de dividenden waarop de belasting is ingehouden waarvoor om verrekening is verzocht.
Fraus legis5.2.13.1. De inspecteur heeft gesteld dat met de door/voor belanghebbende opgezette structuur (uitsluitend) een fiscaal oogmerk was gediend. Hij leidt dit onder meer af uit een interne e-mail van [bedrijf A] trader [naam 6] van 9 maart 2012, waarin een ontbinding van de Dutch trades wordt overwogen met als toelichting:
5.2.13.2. Voor de duiding van deze e-mails verwijst de inspecteur naar een verklaring van [naam 8] ( [bedrijf] ), destijds verantwoordelijk voor de afdeling waarvoor [naam 6] werkzaam was, van 17 januari 2018 in een interview met SIM (de afdeling [afdeling] ; hogerberoepschrift bijlage 42):
Hof:bedoeld is [naam 6] ) er inderdaad van uit dat die stukken over dividend naar de tegenpartij gaan en dat zij op dat moment dus long staan. Het feit dat hij er hier van uitgaat dat hij hiermee de reclaim faciliteert dat vind ik wel zeer kwalijk.
Als (…) stukken long staan en wij doen die stukken de markt in dan komen die stukken bij partijen terecht zonder dat wij weten hoe zij gerechtigd zijn. Ik weet dan niet of zij een reclaim gaan doen. Dat is altijd het uitgangspunt. Het kan best zijn dat we uiteindelijk een reclaim gefaciliteerd hebben, maar dat weten we dan niet. Hier wordt het bewust gedaan en dat is niet goed.”
tijdelijkeprijsverschillen. Volgens de inspecteur ging het belanghebbende ook niet om het benutten van
bestaandeprijsverschillen, maar om het benutten van gecreëerde
nieuweprijsverschillen met een onzekere omvang, welke zeven jaar lang stand hielden. Deze tussen – naar de inspecteur het benoemt – EFP1 en EFP2 gecreëerde kunstmatige prijsverschillen werden zeven jaar in stand gehouden om de door belanghebbende gecollecteerde dividendbelasting tussen de betrokken partijen te kunnen verdelen. Vanuit het perspectief van belanghebbende had het kopen van AEX-aandelen en het gelijktijdig verkopen van futures met die aandelen als onderliggende waarde, behoudens een eventueel fiscaal voordeel, geen reële betekenis. Zouden [bedrijf A] respectievelijk [Z Plc] volledig verrekeningsgerechtigd zijn geweest, dan hadden zij de AEX-aandelen beter niet aan belanghebbende kunnen verkopen, omdat zij dan niet een in de EFP’s ingeprijsde vergoeding aan anderen, zoals belanghebbende, zouden hebben behoeven af te staan.
Belanghebbende als kassier/lasthebber/subsidiaire stelling belanghebbende (zie onder 5.4.20)5.2.14.1. Volgens de inspecteur trad belanghebbende op als kassier voor [Z Plc] , doordat [Z Plc] de aandelen telkens voor de dividenddata naar het depot van belanghebbende overboekte en na het collecteren van het dividend weer naar haar eigen depot terugboekte. Daarnaast behield [Z Plc] het gehele jaar het economisch belang van de aandelen.
De inspecteur ziet in dat geval overigens geen reden om tot een andere vaststelling van het resultaat van belanghebbende te komen, omdat dat resultaat met Transfer Pricing-rapporten is onderbouwd. Als daarvan zou worden afgeweken, dan zou de heffing van winstbestanddelen tussen wal en schip vallen.
Voor zover er al ruimte zou zijn voor enige prijsaanpassing, dan geldt (a) dat minimaal een rendement op het eigen vermogen van $ 140 mln. in aanmerking moet worden genomen, (b) een vergoeding voor het risico dat verrekening niet zou worden aanvaard van (afgerond) $ 49 mln., (c) een vergoeding voor de kassiersfunctie en (d) een resultaat op haar overige activiteiten.
De informatiebeschikking5.2.15.1. Het bezwaar tegen de informatiebeschikking is achteraf bezien, zo stelt de inspecteur, ten onrechte toegewezen met betrekking tot de beantwoording door belanghebbende van de vraag naar de herkomst van op depotrekeningen van haar geboekte aandelen en naar de koper van de futures. Dat antwoord is volgens de inspecteur gebleken onjuist te zijn. Onder deze omstandigheid dient op belanghebbende ter zake van de herkomst van de aandelen een verzwaarde bewijslast te rusten.
De opdrachten daartoe behoren tot de brondocumenten op basis waarvan boekingen herleidbaar zouden moeten kunnen zijn tot individuele transacties van belanghebbende.
De inspecteur acht het ondenkbaar dat aan de toedeling van transacties vanuit de centrale administratie van belanghebbende geen brondocumenten ten grondslag hebben gelegen.
In dat verband wijst de inspecteur erop dat reeds aan het doorrollen van futures aan de kant van [bedrijf A] 26 opdrachten casu quo documenten ten grondslag lagen.
5.2.15.6. Bestuurlijke besluitvorming, opdrachtverlening, uitvoering en gedocumenteerde en bepaalbaar gemaakte overeenkomsten ter zake van de aankoop van de aandelen, de verkoop van de futures en de aandelenuitleen ontbreken, aldus de inspecteur. Dit maakt de administratie op de drie kernactiviteiten van belanghebbende, in het bijzonder de naleving van de wettelijke bepalingen over de verrekening van dividendbelasting, oncontroleerbaar. Dit gebrek is volgens de inspecteur nimmer weggenomen met enig hulpaanbod.
Van een EFP was – voor zover dat al voor de beoordeling van het geschil van belang zou zijn – geen sprake, omdat belanghebbende van [dienst] aandelen kocht, terwijl de verkoop van futures via [Z Plc] tot stand kwam en daarbij geen verbintenis tussen belanghebbende en [bedrijf] tot stand kwam, aldus belanghebbende.
Belanghebbende heeft de ‘long stock’-positie van 2006 tot en met 2013 aangehouden.
De standaard looptijd van de futures bedroeg drie maanden. Zij moesten derhalve vier keer per jaar worden ‘doorgerold’ om – aldus nog steeds belanghebbende – de hedge over de gehele periode te handhaven.
Hof:gedoeld is op de werknemers van [Z Plc] die het door belanghebbende – naar zij heeft gesteld – aan [Z Plc] verleende mandaat uitvoeren] verantwoording afleggen voor wat betreft de uitvoering van het mandaat.
Dat doen zij aan [Z Plc] . [Z Plc] heeft namelijk het mandaat gekregen. En [Z Plc] is verantwoording verschuldigd aan belanghebbende over hoe het mandaat wordt vervuld.
(…) [Z Plc] heeft de opdracht gekregen om de operationele kant van de strategie uit te voeren, met inbegrip van de operationele kant van de stock loans. De op pagina 3 van de NPA onder “Action required” vermelde specifieke namen, betreffen personen die volgens de opstellers van de NPA de op dat moment voorzienbare vervolgstappen moesten nemen.
(…)
De [
Hof: customer agreement] heeft het karakter van een raamwerkovereenkomst. Het gaat hier om een raamwerk waarbinnen [Z Plc] met de vrije hand kan opereren.”
Volgens belanghebbende behoefde zij hiervoor ‘niet steeds afzonderlijk instructie te geven’ en bestond over het terugroepen wilsovereenstemming tussen belanghebbende en [Z Plc] .
Dat de stockloans zouden worden teruggeroepen dan wel afgelost is volgens belanghebbende vastgelegd in Step 3, punt 1 van de NPA van 14 maart 2006 (‘Dutch Co. will look to earn incremental income by its long stock positions via stock loan or equity repo with [X] / other group companies. Dutch Co. will receive USD collateral under these financing arrangements’). De dagelijkse operationele uitvoering van de stocklending is volgens belanghebbende door het bestuur van haar, zoals blijkt uit Step 1, punt 3 van de NPA van 14 maart 2006, aan [Z Plc] uitbesteed (‘... the day to day operational activity of Dutch Co. will be facilitated by employees of [destijds] [Z Ltd] ’).
Dat is niet relevant. Er wordt een aandeel teruggegeven. Onderdeel van de transacties is dat de inlener van het aandeel bij de uitlener geld als onderpand plaatst. In feite is het uitlenen van aandelen het inlenen van geld met de aandelen als onderpand. De koersbeweging van het aandeel bepaalt de hoogte van het terug te geven onderpand in geld. Dat is het zogenoemde cash collateral. [Z Plc] heeft hierover niets te beslissen. De enige beslissing die [Z Plc] neemt is het tijdstip waarop de aandelen teruggaan. De waardemutaties van aandelen worden via het collateral afgewikkeld. [Z Plc] neemt namens belanghebbende de beslissing. Belanghebbende heeft dit gemandateerd aan [Z Plc] . [Z Plc] handelt namens belanghebbende met zichzelf.
En ook dit is een normale gang van zaken. Dat doet [Z Plc] met andere klanten ook.
(…)
Wat zakelijk is, is dat er een verplichting bestaat om dat aandeel terug te geven. Het is zakelijk om aan die verplichting te voldoen. Waar vloeit die verplichting uit voort? Die vloeit voort uit de stockloan-overeenkomst. Dat is de aard van een stockloan-overeenkomst; op afroep moet een aandeel weer worden teruggegeven. Het Hof merkt op dat het niets over een afroep heeft gelezen in de stukken. Een afroep is er wel degelijk. De timing daarvan heeft belanghebbende overgelaten aan [Z Plc] . De afroep is door de rol van [Z Plc] moeilijk te onderscheiden in alle transacties. De verplichting om de leenschuld af te lossen is er.
Pagina 13; OSLA termination clause
Ik bevestig dat de inlener van de aandelen [Z Plc] is. [Z Plc] heeft dus de contractuele vrijheid om zijn eigen belang te laten prevaleren bij de beslissing om een eind te maken aan de lening. [Z Plc] heeft er belang bij om soms de aandelen terug te geven; ik kom daar later op terug.
In beginsel heb je voor het aangaan van de lening de instemming van twee partijen nodig. Alleen, in dit geval, is de ene partij de vertegenwoordiger van de andere partij. Zoals eerder toegelicht bij de CA, heeft [Z Plc] de bevoegdheid om namens belanghebbende overeenkomsten met zichzelf aan te gaan. Dit is een specifiek geval, dat niet met zoveel woorden is geregeld in de OSLA, maar wel in de CA. Een dergelijke situatie is in de context van de brokerage business van [Z Plc] geen ongebruikelijk situatie. Juridisch gezien kunnen partijen beide een eind maken aan overeenkomst.
(…)
Pagina 17; OSLA termination clause
(…)
Daar is geen sprake van. Het gaat hier om een lopende overeenkomst waaruit volgt dat partijen deze op ieder gewenst ogenblik eenzijdig kunnen opzeggen. Onder die omstandigheden is geen sprake van een belangentegenstelling. En nogmaals: ik herhaal dat de hier gemaakte afspraken en gang van zaken de gebruikelijke zijn. Een inlener kan altijd eenzijdig een transactie beëindigen. De relatie die hier bestaat tussen belanghebbende als uitlener en [Z Plc] verhindert dit niet.
(…)
Dit vindt de markt onaantrekkelijk; er moet teveel worden nagedacht. Om die redenen, en dat is de gebruikelijke gang van zaken ingeval een partij een dividendvergoeding heeft bedongen van 100 procent, geeft de inlener de aandelen voor dividenddatum terug aan de uitlener.
(…)
In haar tiendagenstuk van 24 mei 2017 (informatiebeschikking) heeft belanghebbende hierover (meer in kwalificerende zin) nog het volgende opgemerkt:
(…)
Nu vaststaat dat het depot met nummer [nummer] van belanghebbende is, is niet langer in geschil dat de aandelen die in dat depot staan van belanghebbende zijn.”
Een future maakt belanghebbende daarom dan ook niet tot kassier of lasthebber van de koper van de future, aldus nog steeds belanghebbende.
De regels van de beurs verbieden transacties die buiten de normale bandbreedte van zakelijke prijzen liggen. Als de beide handelaren van [Z Plc] [en] [bedrijf] een prijs voor een future zouden hebben gekozen die buiten die bandbreedte lag, dan zou het systeem van de beurs die transactie niet hebben aanvaard en zou zij dus niet tot stand zijn gekomen.”
Voor zover de inspecteur zijn stelling in deze baseert op een spreadsheet dat hij bij zijn derdenonderzoek bij [bedrijf] heeft aangetroffen en waarin wordt gesproken van verkoop van een ‘mandje’ aandelen aan [bedrijf] door [X] , heeft de inspecteur over het hoofd gezien dat de e-mailwisseling waar hij zich op baseert dateert van een maand na de aankoop van de AEX-aandelen door belanghebbende. Het aangetroffen spreadsheet zegt derhalve niets over de herkomst van de door belanghebbende gekochte aandelen.
Met [X] is volgens belanghebbende [X] bedoeld. Deze vennootschap vervulde volgens belanghebbende een functie bij het door [Z Plc] uitlenen van door [Z Plc] van belanghebbende geleende aandelen, maar zij was niet betrokken bij dividendstripping.
Vaste inrichting5.4.18. Ter zitting van 2 juli 2019 heeft belanghebbende subsidiair gesteld dat zij een vaste inrichting heeft in het Verenigd Koninkrijk, als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van het Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, van 7 november 1980,
Trb.1980, 205. Belanghebbende heeft deze stelling ter zitting als volgt toegelicht:
vertegenwoordiger in de ‘ordinary course of business’ is. Daarom is belanghebbende nooit verder ingegaan op het vaste inrichting punt. Voor het geval het Hof concludeert dat [Z Plc] hier iets heeft gedaan dat buiten de ‘ordinary course of business’ ligt of ongebruikelijk dan wel onzakelijk is, in de context van een normale brokerage onderneming, dan is artikel 5, lid 5 van het verdrag toepassing. Dan is sprake van een vaste inrichting en ontstaat er een discussie over winsttoerekening. Cijfermatig komt dit standpunt min of meer neer op hetzelfde als het reeds ingenomen subsidiaire standpunt. Nagenoeg alle winst wordt dan toegerekend aan [Z Plc] als vaste inrichting. De door [Z Plc] aan belanghebbende doorbelaste fees bedragen ongeveer 420.000 dollar met cost plus. Dat wordt met een armslag belast in Nederland. Dit zou opnieuw geanalyseerd moeten worden omdat er dan een hele andere visie is.”
Subsidiaire standpunt5.4.20. Indien, zoals de inspecteur betoogt, belanghebbende slechts een verlengstuk is van [Z Plc] , zonder substance, en zij daarom als kassier of lasthebber van [Z Plc] zou moeten worden beschouwd, dan rijst de vraag over welk resultaat zij dan vennootschapsbelasting zou moeten betalen. Alsdan stelt belanghebbende dat wanneer haar aandelenbezit, haar dividendinkomen en de futures- en stocklendings moeten worden genegeerd, zij ook geacht moet worden het vermogen dat in die aandelen was geïnvesteerd te hebben gehouden voor [Z Plc] en niet voor zichzelf. In dat geval behoort tot haar in Nederland te belasten resultaat slechts een zakelijke vergoeding voor de diensten die zij aan [Z Plc] heeft verleend, aldus belanghebbende. Het resultaat dat is behaald met de aandelenportefeuille dient dan volledig buiten aanmerking te worden gelaten.
TAPS houdt een volledige administratie bij van de activiteiten van belanghebbende en de inspecteur heeft al deze boekingen ontvangen. Bovendien heeft de inspecteur niet aangegeven welke informatie volgens hem verloren is gegaan bij de transitie van de handelssystemen naar TAPS.
6.6. Beoordeling van het geschil
De navorderingsaanslag Vpb 2007/20086.2. Naar het oordeel van het Hof is de rechtbank in de onder 4 aangehaalde rechtsoverwegingen 64 tot en met 70 op goede gronden tot het oordeel gekomen dat artikel 16, tweede lid, onderdeel a, AWR aan de inspecteur de bevoegdheid biedt om de bij het opleggen van de aanslag als voorheffing verrekende dividendbelasting, zonder daartoe over een nieuw feit te beschikken, na te vorderen. Het Hof maakt dit oordeel tot het zijne.
Dit oordeel houdt in dat het Hof niet zal ingaan op de vraag of de inspecteur (overigens) over een nieuw feit beschikte, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, AWR dan wel of belanghebbende te kwader trouw was in de zin van die bepaling. Naar aanleiding van hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft betoogd voegt het Hof hier aan toe dat het zorgvuldigheidsbeginsel met het opleggen van de navorderingsaanslag niet is geschonden. Het Hof baseert dit oordeel (mede) op de brief van de inspecteur van 7 juni 2011 waarin is meegedeeld dat de aanslag conform de aangifte is vastgesteld en dat daar in verband met nader onderzoek geen vertrouwen aan kan worden ontleend. Evenmin is het vertrouwensbeginsel geschonden, omdat met betrekking tot de juistheid van de aanslag in de brief van 7 juni 2011 uitdrukkelijk een voorbehoud is gemaakt, terwijl in de brief van 22 januari 2013 (die zag op de jaren 2008/2009 en 2009/2010) voorts op de mogelijkheid van navordering is gewezen.
Toetsingskader verrekening van dividendbelasting6.3.1. In artikel 25, eerste en tweede lid, van de Wet is – voor zover hierna van belang – het volgende bepaald (tekst 2008):
a. de opbrengst geheel of gedeeltelijk direct of indirect ten goede is gekomen aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in mindere mate gerechtigd is tot vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting dan degene die de tegenprestatie heeft verricht; en
d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 op directe of indirecte wijze behoudt of verkrijgt die vergelijkbaar is met zijn positie in soortgelijke aandelen, winstbewijzen of geldleningen voorafgaand aan het moment waarop het samenstel van transacties een aanvang heeft genomen.”
(i) dat zij op het moment waarop de dividenden worden uitgekeerd waarvan zij de daarop ingehouden dividendbelasting als voorheffing wenst te verrekenen, juridisch eigenaar dient te zijn van de aandelen waarop die dividenden zijn uitgekeerd (de aandelen), en
(ii) dat zij tot die dividenden de uiteindelijk gerechtigde dient te zijn als bedoeld in artikel 25, tweede lid, eerste volzin, van de Wet (Wet van 13 juli 2002 tot wijziging van belastingwetten in verband met dividendstripping en het verlenen van optierechten aan werknemers,
Stb. 2002, 396).
gehanteerd van het resultaat dat met de dividendtransacties wordt bereikt. Tevens wordt de bewijslast gelegd bij de fiscus. De maatregel houdt in dat verrekening of teruggaaf van dividendbelasting wordt uitgesloten ten aanzien van degene die het dividend heeft ontvangen en om verrekening of teruggaaf verzoekt, maar die niet de uiteindelijk gerechtigde (beneficial owner) is tot het dividend. Daarmee grijpt de maatregel aan bij een voor de belastingdienst bekende persoon of instelling, namelijk degene ten laste van wie de dividendbelasting is ingehouden.”, Kamerstukken II 2001/2002, 27 896, nr. 3, p. 1-2.
uiteindelijk gerechtigde(‘beneficial owner’) is bij het opnemen van die term in artikel 25 van de Wet voorts onder meer het volgende opgemerkt:
Hierin wordt paragraaf 12 van het commentaar op artikel 10 vervangen door onder meer de navolgende tekst:
grant relief or exemption where a resident of a Contracting State, otherwise than through an agency or nominee relationship, simply acts as a conduit for another person who in fact receives the benefit of the income concerned. For these reasons, the report from the Committee on Fiscal Affairs entitled «Double taxation Conventions and the Use of Conduit
in ieder gevalniet als uiteindelijk gerechtigde kan worden beschouwd” [cursivering Hof]. Indien de belastingplichtige niet een ‘uiteindelijk gerechtigde’ is als bedoeld in artikel 25, tweede lid (eerste volzin), van de Wet, kan zich derhalve ook buiten de onder a en b genoemde gevallen een situatie voordoen waarin de geheven dividendbelasting niet als een met toepassing van artikel 15 van de AWR met de aanslag te verrekenen voorheffing heeft te gelden. Daartoe heeft de wetgever bewust aan de rechter ruimte gelaten om bij de toepassing van artikel 25 van de Wet nader invulling te geven aan het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’. Richtinggevend daarbij zijn situaties als vermeld in de parlementaire behandeling die betrekking hebben op het in artikel 25 van de Wet opnemen van het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’. Dit geldt ook voor hetgeen is vermeld in paragraaf 12 van het commentaar op artikel 10 van het OESO-Modelverdrag, nu de wetgever dat commentaar in de toelichting op het in artikel 25 van de Wet opnemen van het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’ heeft vermeld. Het gaat in een geval als het onderhavige overigens niet om verdragstoepassing, maar mogelijk wel om hollandrouting, dat eveneens onder de reikwijdte van de in 2002 in werking getreden wijziging van artikel 25 van de Wet valt.
Het hiervoor overwogene houdt in dat bij de beoordeling van het verzoek om verrekening van dividendbelasting van belanghebbende, niet alleen moet worden nagegaan of belanghebbende op het moment dat de dividenden werden uitgekeerd juridisch eigenaar was van de aandelen waarop de te verrekenen dividenden zijn uitgekeerd, maar ook dat moet worden beoordeeld of haar feitelijke betrokkenheid, bezien ook in relatie tot die van andere vennootschappen, aan de verrekening van dividendbelasting in de weg staat. Daarbij heeft te gelden dat – naar maatstaf van aannemelijk maken – de bewijslast voor het als juridisch eigenaar gerechtigd zijn tot de dividenden in beginsel op belanghebbende rust; de stelplicht en de bewijslast dat sprake is van een niet uiteindelijk gerechtigd zijn tot de dividenden rust op de inspecteur (vgl. HR 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR: 2019:1610, BNB 2019/190).
(b) met die aandelen als onderliggende waarde futures verkoopt, en
(c) de aandelen aan [Z Plc] uitleent (hierna ook: stock loan).
Tussen partijen is overigens niet in geschil dat de aandelen voorafgaand aan het gestelde terugroepen of (eenzijdig) aflossen juridisch in eigendom waren van [Z Plc] .
Naar het oordeel van het Hof vormen de NPA’s, de onder 2.5.5 en 2.5.7 vermelde bestuursbesluiten en de OSLA, bezien ook in onderlinge samenhang, onvoldoende feitelijke grond voor een aannemelijk achten van het gestelde (telkens) aflossen van uitgeleende aandelen.
Ervan uitgaande dat de stockloans – overeenkomstig de bedoeling van de door het bestuur van belanghebbende geaccordeerde NPA’s – wel aan [Z Plc] zijn verstrekt (belanghebbende gaat daar in ieder geval zelf van uit), ontbreekt bewijs van het telkens voor dividenddatum herroepen of (eenzijdig) aflossen. Dat dit ‘telkens’ kunnen ‘aflossen’ – zonder meer – is begrepen in de onder Step 3 sub 3 van NPA [nummer] (2.5.3) bedoelde ‘day to day operational activity’, acht het Hof, gezien onder meer de specifieke timing ervan en hetgeen hierna is vermeld omtrent de gang van zaken bij een OSLA en gelet op hetgeen in de onder 2.2.5 aangehaalde brief van belanghebbende over de ‘day to day operational activity’ is vermeld, niet aannemelijk.
De inhoud van de OSLA komt overeen met de gang van zaken bij ‘securities lending’ meer in het algemeen, zoals deze ter nadere zitting van het Hof van 2 juli 2019 door belanghebbende is toegelicht. Daarin is het doen van dividendvervangende betalingen (‘manufactured dividends’) voorop gesteld (zie OSLA, paragraaf 4 ‘Rights and Title, sub B). Weliswaar is op grond van de OSLA ook een (telkens) terugroepen van uitgeleende aandelen (OSLA, paragraaf 7, sub B) en een (eenzijdig) aflossen (OSLA, paragraaf 7, sub E) van de stock loan mogelijk, maar of van die mogelijkheden gebruik is gemaakt is in geschil.
Voorts draagt ook de omstandigheid dat eerst ter zitting van 2 juli 2020 is gesteld dat de overgang van de juridische eigendom van de aandelen van [Z Plc] naar belanghebbende (in plaats van op een terugroepen door belanghebbende) is gebaseerd op een (eenzijdig) telkens aflossen door [Z Plc] , niet bij aan een aannemelijk achten van de feitelijke grondslag van die stelling.
mayprovide’; cursivering Hof), zodat daaruit niet is af te leiden welke taken aan [Z Plc] zijn uitbesteed. Gelet op hetgeen is vermeld in Step 1 sub 3 van NPA [nummer] , acht het Hof het aannemelijk dat het hier gaat om dagelijkse operationele werkzaamheden, waarover belanghebbende op 2 april 2014 heeft verklaard dat het werkzaamheden betreft op een ‘very low level (…) given the nature of the administrative process’ (zie onder 2.2.5). Het gaat daarbij (naar het Hof begrijpt) niet om werkzaamheden op bestuursniveau, als vermeld in onderdeel (vii) sub d van het verslag van de vergadering van het bestuur van belanghebbende van 10 april 2006. De Customer Agreement alleen, kan daarom bezwaarlijk als voldoende bewijs fungeren voor het door belanghebbende gestelde (eenzijdig) telkens aflossen; daarbij tevens ervan uitgaande dat het – in afwijking van hetgeen in de OSLA voorop is gesteld – telkens aflossen niet een dagelijkse operationele werkzaamheid is als bedoeld in Step 1 sub 3 van NPA [nummer] (zie ook 6.11.4.4).
Van vastleggingen op detailniveau in de vorm van een nadere overeenkomst met belanghebbende is in het onderhavige geval echter niet gebleken.
Het Hof constateert dat van het gestelde aflossen van de gestelde stock loans geen primaire vastleggingen voorhanden zijn, terwijl dergelijke vastleggingen (meer in het algemeen) wel, naar het Hof uit de verklaring van [bedrijf] afleidt, door middel van [bedrijf] chats of e-mailverkeer plegen te worden uitgewisseld.
Dit laatste is niet aannemelijk gemaakt.
Zo houdt het (automatisch) invoeren van een telkens aflossen in het securities lending systeem niet zonder meer in dat dit is gebaseerd op de OSLA respectievelijk een Borrowing Request. Daar komt bij dat uit de brief van de fiscaal attaché van de Franse ambassade te Brussel van 4 december 2015 is af te leiden dat [X] opdracht geeft voor het uitvoeren van mutaties in het effectendepot van belanghebbende bij [bedrijf B] . Daarop sluit aan hetgeen is vermeld in de onder 2.9.3 aangehaalde brief van belanghebbende, en de verklaring van belanghebbende, desgevraagd ter zitting van 2 juli 2019 (zie onder 5.4.5.5), dat [X] tot het in de depots bij [bedrijf B] doen uitvoeren van mutaties bevoegd was. Ook voor de uitoefening van deze bevoegdheid kan niet zonder meer (zonder nader bewijs) ervan worden uitgegaan dat deze ter zake van het telkens aflossen door of namens belanghebbende is uitgeoefend.
De uiteindelijke gerechtigdheid tot de dividenden6.15.1. Ook indien – anders dan hiervoor onder 6.14.2 –belanghebbende met het ‘telkens aflossen’ telkens juridisch eigenaar van de desbetreffende aandelen zou zijn geworden, rijst de vraag of belanghebbende daarmee, ter zake van de dividenden waarop de dividendbelasting die zij wenst te verrekenen is ingehouden, telkens de ‘uiteindelijk gerechtigde’ is geworden. Een ontkennend antwoord op deze vraag ligt naar het oordeel van het Hof besloten in hetgeen de inspecteur heeft gesteld (in het bijzonder 5.2.8.2 en 5.2.12). Het Hof beoordeelt deze vraag als volgt.
Hetzelfde argument voert belanghebbende overigens aan voor het door haar gestelde telkens aflossen door [Z Plc] , maar dan bezien vanuit het specifieke belang dat [Z Plc] daarbij heeft als inlener; zie hetgeen belanghebbende hierover heeft verklaard onder 5.4.5.5.
Dit betekent dat het aflossen van de stock loan zou stuiten op een tegenstrijdig belang van belanghebbende (de lender) en [Z Plc] (de borrower). In het licht van deze omstandigheden had (te meer) mogen worden verwacht dat een afwijking van de gang van zaken als voorzien in de OSLA, aan het bestuur van belanghebbende zou zijn voorgelegd. Bewijs daarvan ontbreekt evenwel. In lijn daarmee is de verklaring van belanghebbende ter zitting van 2 juli 2019 dat niet eenvoudig is waar te nemen met welke pet op [Z Plc] handelde bij het telkens aflossen van de lening. Deze gang van zaken vormt naar het Hof te meer een aanwijzing voor de – naar het Hof aannemelijk acht – overwegende invloed van [X] / [Z Plc] op de door belanghebbende gestelde overgang in juridische eigendom van de aandelen.
Uit de aldus aan de inspecteur verstrekte informatie blijkt niet van enige betrokkenheid van het bestuur van belanghebbende bij de totstandkoming van de mutaties op haar effectendepot. Hetgeen is vermeld in de brief van [bedrijf B] van 3 augustus 2016 (zie onder 2.9.5.3) brengt het Hof op dit punt niet tot een ander oordeel.
Uit de toelichting van [bedrijf B] wordt echter niet duidelijk hoe zich de vermelding ‘cashAcc [nummer] ’ verhoudt tot de in de SWIFT-message gebruikte BIC code van [Z Plc] .
Nu belanghebbende, naar zij heeft verklaard, niet over een SWIFT of BIC code (Bank Identifier Code) beschikt, terwijl de dividenden kennelijk door middel van SWIFT-messages plegen te worden overgemaakt naar de rekening aangehouden bij het door middel van de code geïdentificeerde filiaal, houdt het Hof het erop dat het (van [bedrijf] afkomstige) dividend, gelet op de in de SWIFT-message gebruikte BIC code van [Z Plc] , door [Z Plc] is ontvangen, en dat die betaling vervolgens – hetzij als dividend, hetzij als dividendvervangende betaling – is overgemaakt naar een (kennelijk) door [Z Plc] bij [bedrijf B] aangehouden (sub-)rekening van of ten behoeve van belanghebbende (cashAcc [nummer] ).
6.15.9. Van belang is voorts dat het niet goed mogelijk is om vast te stellen welk onderdeel van [X] een specifieke rechtshandeling heeft verricht. Bij de controle van de jaarrekening van belanghebbende is immers vastgesteld dat de administratie van [X] is georganiseerd op basis van de operationele processen rondom financiële producten en niet per juridische tot de [X] -groep behorende entiteit (zie onder 2.12.1.3 en 2.12.4, eerste alinea van het desbetreffende citaat).
De sturende invloed van [X] / [Z Plc] en afwezigheid van betrokkenheid van belanghebbende bij het telkens aflossen, volgt naar het oordeel van het Hof voorts uit het in de administratie van belanghebbende ontbreken van primaire vastleggingen/brondocumenten, zoals hierna in het kader van de informatiebeschikking is geoordeeld; en daarmee de afhankelijkheid van belanghebbende van een groepsgewijs door [X] gevoerd (in hoge mate geautomatiseerd) administratief systeem.
Vaste inrichting6.17.1. De stelling van belanghebbende ter zitting van 2 juli 2019 dat zij een vaste inrichting heeft in het Verenigd Koningrijk wijst het Hof af. Op basis van de tot het geding behorende stukken zijn geen of onvoldoende gronden aannemelijk gemaakt die tot de conclusie zouden leiden dat de personen die voor belanghebbende in het Verenigd Koninkrijk werkzaamheden hebben verricht niet binnen de normale uitoefening van hun bedrijf hebben gehandeld.
6.17.2. Tevens stelt het Hof vast dat die stelling eerst in de nadere zitting van 2 juli 2019 is ingenomen, een nieuw geschilpunt inhoudt dat uitbreiding geeft aan de rechtsstrijd zoals deze zich tot dat moment had ontwikkeld. Bovendien vergt de behandeling van dit geschilpunt een nader onderzoek naar de feiten zou vergen en er geen goede reden is gegeven waarom deze niet eerder is ingenomen. Nu voorts de inspecteur heeft verklaard niet in staat te zijn op de stelling te kunnen reageren en dat in redelijkheid ook niet van hem kon worden verlangd, beschouwt het Hof de stelling voorts als tardief. Bij een afweging van het belang van belanghebbende bij behandeling van de stelling tegenover het belang van een doelmatige en doelgerichte voortgang van de procedure, zou behandeling van de stelling dan niet in overeenstemming zijn met een goede procesorde (vgl. HR 21 juni 2013, ECLI:NL:HR: 2013:CA3937, BNB 2013/166, r.o. 3.1.2).
De subsidiaire stelling van belanghebbende6.18.1. De subsidiaire stelling van belanghebbende is onder meer gebaseerd op een negeren van het aandelenbezit van belanghebbende, de futures en de stocklendings. Hiermee heeft belanghebbende gereageerd op een onderdeel van het primaire standpunt in hoger beroep van de inspecteur, te weten de stelling dat belanghebbende slechts zou hebben opgetreden als kassier of lasthebber (zie 5.2.14.1). Het Hof heeft de inspecteur hierin echter niet gevolgd.
Het Hof is voorts ervan uitgegaan dat de aandelen – naar tussen partijen niet in geschil is – voorafgaand aan het gestelde ‘telkens aflossen’ juridisch in eigendom waren van [Z Plc] .
Het Hof heeft vervolgens niet aannemelijk geacht dat de juridische eigendom van de aandelen die – naar belanghebbende heeft gesteld – op basis van de OSLA door belanghebbende aan [Z Plc] waren uitgeleend, telkens voordat er een dividend op die aandelen werd uitgekeerd (tijdelijk) op belanghebbende is overgegaan.
De door haar gestelde en aan de aangifte ten grondslag gelegde feiten – en de daarop gebaseerde standpunten – staan juist haaks op een dergelijke conclusie. Hetzelfde heeft mutatis mutandis te gelden voor het oordeel van het Hof dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende de uiteindelijk gerechtigde is geworden tot het dividend waarop de dividendbelasting die zij wenst te verrekenen is ingehouden. Bij dit oordeel is immers – voor zover nodig veronderstellenderwijs – tot uitgangspunt genomen dat belanghebbende op de dividenduitkeringstijdstippen juridisch eigenaar was van de desbetreffende aandelen.
De informatiebeschikking6.19. Ter zake van het door de inspecteur gestelde niet voldoen aan de administratie- en bewaarplicht oordeelt het Hof als volgt.
Op dit punt is derhalve niet aan de administratieplicht voldaan.
Dat informatie die in het TAPS-systeem is opgenomen voor tenminste zeven jaar wordt bewaard (2.12.7), doet niet af aan het geconstateerde niet bewaren van de primaire vastleggingen, zoals die betreffende het door belanghebbende gestelde aankopen van aandelen en aangaan van futurescontracten.
Dit laatste vindt naar het oordeel van het Hof bevestiging in de omstandigheid dat de administratie van belanghebbende op basis van de operationele processen is georganiseerd en niet is ingericht op de administratie per juridische entiteit (2.12.1.3).
Voor zover het ontbreken van de hiervoor bedoelde vastleggingen het gevolg is van onderdeel D van NPA [nummer] , komt dat ontbreken voor rekening van belanghebbende. Hieraan voegt het Hof nog toe dat hetgeen ter zake van de ‘day to day operational activity’ is vermeld onder ‘3’ van ‘Step 1’ van NPA [nummer] niet als een vastlegging van de hiervoor bedoelde uitbesteding kan worden beschouwd, gelet op het ‘very low level’ van die activiteit, ‘given the nature of the administrative process’ en het daarvan te onderscheiden nemen van ‘material decisions’ (2.2.5).
6.23.6.1. Als het gaat om de relevantie van de ontbrekende gegevensdragers acht het Hof mede het onder 2.6.5 vermelde verslag van een derdenonderzoek bij [bedrijf] van belang. Weliswaar heeft dit verslag betrekking op rechtshandelingen die zich in 2010 hebben voorgedaan, maar nu deze handelingen uitvoering geven aan een ook voor de overige jaren waarop de informatiebeschikking betrekking heeft geldende strategie (het in de NPA’s neergelegde kader), acht het Hof de bevindingen betreffende het jaar 2010 ook voor de overige jaren waarop de informatiebeschikking betrekking heeft relevant.
Het Hof acht het aannemelijk dat de administratie van belanghebbende in dit opzicht afwijkt van hetgeen van een lichaam dat op grote schaal aandelenleningen verstrekt verwacht mag worden en dat gegevens over de nadere invulling of uitvoering van de OSLA in de administratie van belanghebbende ontbreken.
Ter zake van het door belanghebbende niet voldoen aan de administratieplicht en bewaarplicht is de in geschil zijnde informatiebeschikking derhalve terecht door de inspecteur genomen.
7.7. Kosten
€ 1.837,50 = [(verweerschrift in hoger beroep 1 + verschijnen ter zitting Hof 1 + verschijnen ter nadere zitting Hof 0,5 + 0,5 regiezitting + 0,5 zitting geheimhoudingskamer) x 1 (zwaarte) x € 525].
8.8. Beslissing
navorderingsaanslag 2007/2008;
- verklaart het beroep van belanghebbende betreffende de navorderingsaanslag 2007/2008
ongegrond;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de
informatiebeschikking voor de jaren 2009/2010, 2011/2012 en 2012/2013, voor zover deze
beschikking betrekking heeft op de administratieplicht en de bewaarplicht;
beschikking voor de jaren 2009/2010, 2011/2012 en 2012/2013 betrekking heeft op de
administratieplicht en de bewaarplicht, ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een
bedrag van € 1.837,50, en
- laat de uitspraak van de rechtbank in de zaak over de informatiebeschikking ter zake van de
vergoeding van proceskosten en griffierecht in stand.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.