Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.2. Feiten
3.3. Geschil in hoger beroep
Bij bevestigende beantwoording van deze vraag is nog in geschil of de inspecteur de aangifte IB/PVV 2011 ten onrechte heeft aangemerkt als een bezwaarschrift gericht tegen de aanslag. Daarnaast vordert belanghebbende vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.Beoordeling van het geschil
het Hof begrijpt: beroepschrift] heeft vermeld:
In het proces-verbaal van de zitting valt namelijk niet te lezen dat belanghebbende zijn in het beroepschrift als ‘meer subsidiair’ aangeduide standpunt uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft prijsgegeven. Uit de in het beroepschrift opgenomen passage
“Het bezwaar is ongegrond verklaard terwijl het niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden”en
“in geval (…) u meent dat het bezwaar niet niet-ontvankelijk is en de zaak inhoudelijk gaat behandelen”leidt het Hof af dat belanghebbende ervan uitging dat de rechtbank over zou (moeten) gaan tot een inhoudelijke behandeling, indien de rechtbank belanghebbende niet zou volgen in zijn primaire standpunt, inhoudende dat het bezwaar door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden in plaats van ongegrond. |
Het is door de inspecteur (ook overigens) terecht als ontvankelijk aangemerkt, nu in het aangiftebiljet de stelling besloten ligt dat de aanslag – in verband met de daarin verzochte vrijstelling van PVV – te hoog is vastgesteld. Dit betekent dat het gelijk met betrekking tot dit geschilpunt aan de zijde van de inspecteur is.
Indien echter de redelijke termijn eerst verstrijkt na afloop van de termijn van zes weken voor het doen van uitspraak, wordt geen verzoek om vergoeding van immateriële schade verlangd. In deze gevallen moet de rechtbank of het hof ambtshalve beoordelen of de redelijke termijn is overschreden en zo nodig na heropening van het onderzoek ambtshalve een vergoeding van immateriële schade toekennen (vg;. ABRvS 10 februari 2010, 200902107/1/V6, ECLI:RVS:2010:BL3354).
6.Kosten
7.Beslissing
met inachtneming van de uitspraak van het Hof;
€ 250,50, en
€ 124 aan hem te vergoeden.