Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
(gemachtigde mr. drs. J.M.C. Niederer)
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting niet-ontvankelijk werd verklaard. De naheffingsaanslag, gedateerd 18 januari 2017, werd opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Na het indienen van bezwaar op 6 februari 2017, werd dit bezwaar door de heffingsambtenaar op 14 maart 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende geen gronden had opgegeven. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar mondelinge uitspraak op 24 augustus 2017, waarbij werd gesteld dat belanghebbende niet op de juiste wijze in de gelegenheid was gesteld om zijn bezwaargronden in te dienen.
In hoger beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam de zaak beoordeeld. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om de stukken aan belanghebbende toe te zenden, maar enkel een inzagerecht had moeten bieden. Het Hof bevestigde dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen had voldaan door de stukken ter inzage te leggen voor de hoorzitting. Belanghebbende had geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid en was ook niet bereikbaar voor een telefonische hoorzitting. Het Hof concludeerde dat de rechtbank op goede gronden tot de juiste beslissing was gekomen en dat het hoger beroep ongegrond was.
De uitspraak van het Hof werd gedaan op 31 juli 2018 door de vierde meervoudige belastingkamer, bestaande uit de rechters F.J.P.M. Haas, C.J. Hummel en N. Djebali. De griffier was mr. G.H.G. Otten. De beslissing van het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.