In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X], wonende te [Z], tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Amstelveen is opgelegd. De naheffingsaanslag, ter hoogte van € 61,05, werd opgelegd op 27 mei 2019, omdat voor de auto van belanghebbende geen parkeerbelasting was voldaan. Na bezwaar en een ongegrond verklaard beroep bij de rechtbank Amsterdam, heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam. Het Hof heeft op 7 december 2021 uitspraak gedaan in deze zaak.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat [X] niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het griffierecht en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. In hoger beroep werd de vraag aan de orde gesteld of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en of er recht op proceskostenvergoeding bestond. Het Hof oordeelde dat de auto van belanghebbende geparkeerd stond op een aangewezen parkeerplaats en dat het gebruik van het trottoir, indien dit al het geval was, zodanig gering was dat dit niet relevant was voor de vraag of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak van het Hof benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om tijdig en adequaat bezwaar te maken en de verplichtingen van bestuursorganen in het kader van de hoorplicht. Het Hof concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.