Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Tussen partijen vaststaande feiten
f353.745,32.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen belastingaanslagen opgelegd aan de erven van [X.X.], die als rekeninghouder bij de Kredietbank Luxembourg (KB-Lux) werd aangemerkt. De inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting opgelegd voor de jaren 1990 tot en met 2004, waarbij ook verhogingen en boetes waren opgelegd. De rechtbank had eerder de beroepen van de erven ongegrond verklaard en verzoeken om immateriële schadevergoeding afgewezen. De erven hebben hoger beroep ingesteld, waarbij zij betogen dat de navorderingsaanslagen onterecht zijn en dat zij recht hebben op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van hun zaken.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht. De rechtbank had vastgesteld dat de erflaatster, [X.X.], op 30 december 2003 was overleden en dat zij geen melding had gemaakt van de rekening bij KB-Lux in haar belastingaangiften. De inspecteur had informatie ontvangen van de Belgische autoriteiten over de rekeningen van Nederlandse rekeninghouders, waaronder die van [X.X.]. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur voldoende bewijs had geleverd voor de identificatie van de erflaatster als rekeninghouder en dat de navorderingsaanslagen terecht waren opgelegd.
In hoger beroep heeft het Hof de eerdere oordelen van de rechtbank bevestigd. Het Hof oordeelde dat de inspecteur voldoende voortvarend had gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen en dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn. De verzoeken om immateriële schadevergoeding werden afgewezen, omdat de erven expliciet hadden ingestemd met het aanhouden van hun bezwaren in afwachting van andere juridische procedures. Het Hof concludeerde dat de hoger beroepen ongegrond zijn en bevestigde de uitspraken van de rechtbank.