In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, betreft het hoger beroep van de gemeente Aalten tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de naheffingsaanslagen voor de jaren 2004 tot en met 2007 werden gehandhaafd. De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam na een eerdere cassatie. De gemeente heeft schoolgebouwen verkocht aan een stichting, waarbij de vraag centraal staat of deze constructie misbruik van recht oplevert, wat zou betekenen dat de gemeente geen recht heeft op aftrek van de in rekening gebrachte omzetbelasting.
Het Hof heeft vastgesteld dat de gemeente met de overdracht van de schoolgebouwen aan de stichting een belastingvoordeel heeft beoogd, wat in strijd is met de doelstellingen van de Wet op de omzetbelasting. De inspecteur heeft betoogd dat de transacties een kunstmatig karakter hebben en dat de gemeente in wezen geen recht heeft op aftrek van de omzetbelasting. Het Hof heeft geoordeeld dat de constructie van de overdracht en de bijbehorende financiële stromen niet in overeenstemming zijn met de economische realiteit en dat de gemeente met deze handelingen een substantieel bedrag aan omzetbelasting in aftrek heeft kunnen brengen.
Uiteindelijk heeft het Hof de naheffingsaanslag voor het jaar 2004 ongegrond verklaard, maar de naheffingsaanslagen voor de jaren 2005 tot en met 2007 verminderd. De gemeente is veroordeeld in de proceskosten van de inspecteur. De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2017.