ECLI:NL:HR:2018:1087

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
17/05461
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van Gemeente Aalten tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de Gemeente Aalten tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de omzetbelasting die aan de Gemeente Aalten zijn opgelegd voor de perioden van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 en van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007. De Gemeente Aalten had eerder in de procedure al beroep ingesteld tegen uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die beide zijn vernietigd door de Hoge Raad in eerdere arresten.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarbij het middel dat door de Gemeente Aalten was voorgesteld niet tot cassatie kon leiden. De Hoge Raad oordeelde dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 6 juli 2018.

Uitspraak

6 juli 2018
nr. 17/05461
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
Gemeente Aaltente
Aalten(hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 10 oktober 2017, nrs. 17/00019 en 17/00020, betreffende aan belanghebbende over de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 en over de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting.

1.Het eerste en het tweede geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad van 25 april 2014, nr. 13/00959, ECLI:NL:HR:2014:979, BNB 2014/158, is vernietigd de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (nr. 11/00301 en 11/00302), met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest. Bij arrest van de Hoge Raad van 6 januari 2017, nr. 15/03526, ECLI:NL:HR:2017:5, BNB 2017/90, is vernietigd de uitspraak van het laatstgenoemde Hof (nrs. 14/00527 en 14/00528), met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2.Het derde geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij één middel voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2018.