In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die was opgelegd aan de gemeente Wageningen. De naheffingsaanslag was het gevolg van de overdracht van een nieuw schoolgebouw door de gemeente aan een stichting. De gemeente had de omzetbelasting die zij had betaald bij de bouw van het schoolgebouw in aftrek gebracht, maar de Inspecteur stelde dat dit onterecht was. De Rechtbank te Arnhem had het beroep van de gemeente ongegrond verklaard, maar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigde deze uitspraak en de naheffingsaanslag. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelde dat de levering van het schoolgebouw een economische activiteit was en dat de overeengekomen vergoeding van € 440.000 geen symbolische vergoeding was. Het Hof had terecht geoordeeld dat de gemeente als ondernemer had opgetreden en dat er geen sprake was van misbruik van recht. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof buiten de grenzen van het geding was getreden door de naheffingsaanslag geheel te vernietigen zonder dat de Inspecteur een subsidiair standpunt had ingenomen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 101.475.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de economische activiteit bij de beoordeling van naheffingsaanslagen en de noodzaak voor de belastingautoriteiten om hun standpunten duidelijk te maken in het proces.