2.1.De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is geboren [in] 1948 en gehuwd met [Y] , geboren in 1947.
2. Tot de stukken behoort een afdruk met daarop, voor zover hier van belang, vermeld:
“ [banknummer] (…) VUE [X] - [Y] [bedrag 1] ”.
3. Tevens behoort tot de stukken een ambtsedige verklaring d.d. 2 augustus 2013 van een medewerker van de Belastingdienst FIOD betreffende het onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van een rekening bij de [naam bank] (hierna: [naam bank] ). Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:
1. Op de afdruk van de microfiche van de [naam bank] komt onder meer voor de naam(en):
[X] - [Y]
2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de [naam bank] is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de [naam bank] sprake is van gehuwden ten tijde van het afsluiten van de rekening. In casu [X] gehuwd met mw. [Y] .
3. Uit de match van het cliëntenbestand [naam bank] met het BVR-bestand komt één hit voor, waarbij [X] de partner is van [Y] . Dit is [X] , geboren [in] 1948, met sofinummer [sofinummer] , gehuwd met [Y] .
4. In het BVR-bestand zie ik dat de eerste voornaam van [X] is: [voornaam X]
5. Verder zie ik in het BVR-bestand dat de huwelijkse staat vermoedelijk is ingegaan per [datum] 1979.”
4. In de aangiften ib/pvv over de belastingjaren 2011 en 2012 heeft eiser melding gemaakt van (binnenlandse) banktegoeden, maar niet van in het buitenland aangehouden rekeningen.
5. Verweerder heeft bij brief van 29 april 2014 in verband met een bankrekening met nummer [banknummer] met een saldo per 31 januari 1994 van € [bedrag 2] bij de [naam bank] , met betrekking tot de belastingjaren 2011 en 2012 vragen gesteld aan eiser. Eiser heeft bij brief van 13 mei 2014 geantwoord dat hij geen bankrekening in het buitenland heeft (gehad) en daarom de gestelde vragen niet kon beantwoorden.
6. Verweerder heeft vervolgens op 8 augustus 2014 de in geschil zijnde beschikking genomen met herhaling van de gestelde (en hierna volgende) vragen:
“1. Is deze bankrekening in 2011 en 2012 nog steeds door u aangehouden?
2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december in 2011 en 2012?
3. Zo nee, waar wordt het eerder op de [naam bank] -rekening gestalde vermogen in 2011 en 2012 aangehouden?
4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december in 2011 en 2012?
5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?
6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en)(in kopie) voor deze jaren te overleggen.”
7. Op 11 november 2013 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat eiser en zijn echtgenote op verbeurte van een dwangsom moeten voldoen aan het nakomen van de verplichtingen op grond van het bepaalde in artikel 47 van de Awr. Eiser en zijn echtgenote hebben aansluitend contact gezocht met de [naam bank] .”