ECLI:NL:CRVB:2025:382

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
23/1215-S
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding aan college wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een zaak die betrekking had op de behandeling van een bezwaar. Het college verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn in deze procedure met meer dan twee jaar is overschreden, wat aanleiding gaf tot het toekennen van een schadevergoeding van € 2.500,-. De Raad heeft daarbij de omstandigheden van het geval in acht genomen, waaronder de ingewikkeldheid van de zaak en het procesverloop. De Raad heeft vastgesteld dat de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep in totaal meer dan acht jaar heeft geduurd, wat in strijd is met de redelijke termijn. De staatssecretaris en de Staat der Nederlanden zijn ieder veroordeeld tot betaling van € 1.250,- aan het college, alsmede tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

23/1215-S
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (college)
de Staatssecretaris Sociale Zaken en Werkgelegenheid, thans de Staatssecretaris Participatie en Integratie (staatssecretaris)
Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid)
Datum uitspraak: 18 februari 2025
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2023, 20/3227.
Bij uitspraak van 18 februari 2025, met zaaknummers 23/1215 en 25/299 heeft de Raad op het hoger beroep beslist. Daarin is bepaald dat de Raad in een afzonderlijke uitspraak zal beslissen op het verzoek van het college om schadevergoeding als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn.

OVERWEGINGEN

1. Het college heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2. Of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat daarbij van belang zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van het college gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van het college.
3. De Raad sluit zich aan bij het oordeel van de Hoge Raad dat artikel 6, eerste lid, van het EVRM het in die bepaling neergelegde recht toekent aan een ieder, derhalve ook aan publiekrechtelijke lichamen. [1]
4. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. [2] De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen.
5. Voor dit geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het eerste bezwaarschrift van het college op 30 november 2016 tot de uitspraak van de Raad van 18 februari 2025 zijn meer dan acht jaar verstreken. De Raad ziet aanleiding om een langere redelijke termijn in aanmerking te nemen dan de termijn van vier jaar. De periode in bezwaar waarin de staatssecretaris, met instemming van het college, heeft gewacht op de uitspraken van de Raad van 1 juli 2019 [3] , moet bij de vaststelling van de redelijke termijn buiten beschouwing worden gelaten. Dat is de periode van 26 juni 2017, de datum van de brief met de kennisgeving aan het college van aanhouding van het bezwaar in verband met vergelijkbare aanhangige procedures bij de Raad, tot en met 1 juli 2019, de datum waarop de Raad in die procedures uitspraak heeft gedaan. Dit is twee jaar en zes dagen, zodat de redelijke termijn zes jaar en zes dagen is. Deze termijn is met meer dan twee jaar overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 2.500 (vijfmaal € 500,-).
6. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door de staatssecretaris, rekening houdend met de verlenging van de redelijke termijn, naar boven afgerond, achttien maanden langer geduurd, heeft de behandeling van het beroep bij de rechtbank vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 15 juni 2020 tot de uitspraak op 8 maart 2023 twee jaar en bijna negen maanden geduurd, en heeft de behandeling van het hoger beroep door de Raad vanaf de ontvangst van het hoger beroepschrift op 18 april 2023 tot de datum van deze uitspraak, een jaar en bijna negen maanden geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase is geschonden.
7. Voor de berekening van het bedrag aan schadevergoeding dat voor rekening komt van de staatssecretaris onderscheidenlijk van de Staat wordt de methode gevolgd die is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016. [4] De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van een bedrag van € 1.250,- (12/24e van € 2.500,-) en de Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van een bedrag van € 1.250,- (12/24e van € 2.500,-).
8. Aanleiding bestaat om de staatssecretaris en de Staat elk voor de helft te veroordelen in de proceskosten van het college voor verleende rechtsbijstand in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 453,50 (een punt voor het indienen van het schadeverzoek, met wegingsfactor 0,5). Voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling ter zitting van het verzoek om schadevergoeding bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling aan het college van vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.250,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan het college van vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.250,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van het college tot een bedrag van € 226,75;
  • veroordeelt de Staat (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van het college tot een bedrag van € 226,75.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.G. Okhuizen als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en J.E. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van S. van Pelt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2025.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) S. van Pelt