ECLI:NL:HR:2005:AO9273
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- J.W. van den Berge
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en exploitatiebijdragen gemeente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van de gemeente Uden tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan de gemeente was opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1990 tot en met 31 december 1994. De naheffingsaanslag bedroeg ƒ 1.192.457, met een verhoging van 100 procent, waarvan een deel was kwijtgescholden door de Inspecteur. Na bezwaar van de gemeente werd de aanslag verminderd tot ƒ 1.062.912, maar de gemeente ging in beroep bij het Hof, dat de aanslag verder verlaagde tot ƒ 1.039.837. De gemeente stelde cassatie in tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de gemeente slaagden, met name de middelen die zich richtten tegen de oordelen van het Hof over de exploitatiebijdragen en de aftrek van omzetbelasting. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad benadrukte dat artikel 6, lid 1, van het EVRM ook bescherming biedt aan publiekrechtelijke lichamen, zoals de gemeente.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 en de interpretatie van de Resolutie BTW-28, die betrekking heeft op de aftrekbaarheid van omzetbelasting door gemeenten in verband met gemeenschapsvoorzieningen. De zaak illustreert de complexiteit van belastingrecht en de noodzaak voor duidelijke motivering door de lagere rechters.