In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had eerder, bij besluit van 24 augustus 2017, vastgesteld dat appellante met ingang van 20 februari 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv op 11 januari 2018. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit op 22 november 2019 eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen en dat de voor haar geselecteerde functies niet geschikt zijn. Ter onderbouwing heeft zij een psychiatrische expertise overgelegd. Naar aanleiding van een rapport van deskundige prof. dr. G.F. Koerselman heeft het Uwv op 11 augustus 2022 een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar van appellante alsnog gegrond werd verklaard en haar een IVA-uitkering werd toegekend met terugwerkende kracht tot 20 februari 2017. Appellante heeft aangegeven dat met dit besluit aan haar bezwaren is tegemoetgekomen, maar heeft desondanks verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellante geen procesbelang meer heeft na het tegemoetkomende besluit van het Uwv. Wel is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 9.123,95 en is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan appellante wegens immateriële schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn. De totale duur van de procedure was 4 jaar, 10 maanden en ongeveer 3 weken, waarbij de redelijke termijn met ongeveer 10 maanden is overschreden. De uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van griffier A.L.K. Dagmar.