ECLI:NL:CRVB:2022:1755
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg inzake ZW-uitkering en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.J.T.J. Meuwissen, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar Ziektewet (ZW) uitkering per 13 april 2020 had beëindigd. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelde dat het Uwv in een latere beslissing op bezwaar had erkend dat appellante recht had op een ZW-uitkering, ook na de genoemde datum. Dit leidde tot de conclusie dat de eerdere uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd moesten worden.
De Raad oordeelde verder dat het Uwv verzuimd had om reiskosten voor het verschijnen bij de hoorzitting te vergoeden, wat aanleiding gaf tot een vernietiging van het besluit van 22 februari 2022 voor dat onderdeel. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de nog na te betalen uitkering en de proceskosten van appellante in hoger beroep, die in totaal op € 4.122,36 zijn vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte proceskostenvergoeding en de noodzaak voor het Uwv om alle relevante kosten te vergoeden, inclusief reiskosten.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter W.J.A.M. van Brussel en de leden E.W. Akkerman en T. Dompeling betrokken waren. De beslissing is openbaar uitgesproken op 4 augustus 2022.