ECLI:NL:CRVB:2025:1387

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
23/3269 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting door handelsactiviteiten op Marktplaats

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten door het college van burgemeester en wethouders van Breda. De intrekking is gebaseerd op de schending van de inlichtingenverplichting, omdat appellanten hun handelsactiviteiten op Marktplaats niet hebben gemeld. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 16 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is bevestigd. Appellanten ontvingen sinds 1 november 2017 bijstand op grond van de Participatiewet. Na een anonieme melding over de verkoop van gestolen goederen via Marktplaats, heeft een buitengewoon opsporingsambtenaar onderzoek gedaan. Dit onderzoek toonde aan dat appellanten in de periode van 20 september 2017 tot 11 oktober 2021 in totaal 370 advertenties op Marktplaats hebben geplaatst. De Raad oordeelt dat de activiteiten van appellanten niet kunnen worden aangemerkt als incidentele verkoop van privégoederen, maar als handel, wat betekent dat zij hun inlichtingenverplichting hebben geschonden. Appellanten hebben aangevoerd dat het college onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat zij hun inlichtingenverplichting niet hebben geschonden, maar de Raad heeft deze argumenten verworpen. De Raad concludeert dat de intrekking en terugvordering van bijstand in stand blijven, omdat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij recht hadden op bijstand. De Raad heeft ook de argumenten van appellanten over dringende redenen voor terugvordering afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 oktober 2023, 22/3738 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] (appellante) en [appellant] (appellant), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Breda (college)
Datum uitspraak: 16 september 2025

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de intrekking en terugvordering van bijstand. Het college heeft daartoe besloten, omdat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door hun handelsactiviteiten op Marktplaats niet aan het college te melden. Het college kan daardoor het recht op bijstand niet vaststellen. Volgens appellanten heeft het college onzorgvuldig onderzoek verricht. Verder vinden zij dat zij hun inlichtingenverplichting niet hebben geschonden. Volgens appellanten kan het recht op bijstand bovendien schattenderwijs worden vastgesteld. Tot slot beroepen zij zich op dringende redenen op grond waarvan het college geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien. De Raad geeft appellanten geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. H. Akbaba, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 juli 2025. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. H. Akbaba. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Hyder.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellanten ontvangen met ingang van 1 november 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden, waarbij de inkomsten van appellante in verband met arbeid in loondienst worden verrekend.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant gestolen fietsen en spullen koopt en doorverkoopt via Marktplaats, heeft een buitengewoon opsporingsambtenaar domein werk, inkomen en zorg van de gemeente Breda (buitengewoon opsporingsambtenaar) een onderzoek ingesteld naar het recht op bijstand van appellanten.
1.3.
In dat kader heeft de buitengewoon opsporingsambtenaar, onder meer, appellanten verzocht om informatie te verstrekken, waaronder bankafschriften, en gegevens gevorderd bij Marktplaats. Uit de van Marktplaats ontvangen gegevens blijkt dat op naam van appellanten in de periode van 20 september 2017 tot en met 11 oktober 2021 in totaal 370 advertenties op Marktplaats zijn geplaatst voor onder meer fietsen, scooters, schilderijen, kleding, stereotorens en een bankstel, en dat de vraagprijzen variëren van € 2,50 tot € 1.800,-. Diverse advertenties vermelden geen vraagprijs. Op 1 december 2021 zijn appellanten gehoord, waarbij zij onder meer het volgende hebben verklaard. Zij hebben allebei een account op Marktplaats onder hun eigen naam. Zij hebben misschien een paar jaar geleden iets verkocht via Marktplaats, maar dat was niet veel. Appellant probeert van alles te verkopen, zoals huisraad, fietsen die hij in elkaar zet en schilderijen. Hij is ermee gestopt, omdat hij er niets mee verdiende. Zij hebben geen administratie bijgehouden van hun verkoopactiviteiten via Marktplaats. Zij dachten dat zij alleen de inkomsten van verkopen hoefden te melden. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport administratiefrechtelijk onderzoek van 13 december 2021.
1.4.
Met een besluit van 22 februari 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 30 juni 2022 (bestreden besluit), heeft het college, voor zover hier van belang, de bijstand van appellanten over de periode van 9 april 2018 tot 12 oktober 2021 ingetrokken en de over die periode ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 42.615,49 van appellanten teruggevorderd. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door hun handelsactiviteiten op Marktplaats niet te melden bij het college. Het recht op bijstand kan niet worden vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de intrekking en terugvordering van bijstand in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 9 april 2018 tot 12 oktober 2021.
Intrekking
4.2.
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkenen belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Deze bewijslast brengt in dit geval met zich dat het college aannemelijk moet maken dat appellanten gedurende de gehele te beoordelen periode de inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van hun handelsactiviteiten via Marktplaats.
4.3.
Niet in geschil is dat appellanten goederen hebben aangeboden en verkocht via Marktplaats en dat zij hiervan geen melding hebben gemaakt bij het college. Wel is tussen partijen onder meer in geschil of deze activiteiten moeten worden aangemerkt als handel op Marktplaats, waarvan appellanten melding hadden moeten maken bij het college.
Onderzoek
4.4.
Appellanten hebben aangevoerd dat het college onzorgvuldig onderzoek heeft verricht. Appellanten hebben gesteld dat zij slechts een paar van de op Marktplaats aangeboden goederen daadwerkelijk hebben verkocht en dat de overige aangeboden goederen zich thans nog steeds in hun woning bevinden. Zij hebben daarom aan het college voorgesteld om door middel van een huisbezoek onderzoek te doen naar de in hun woning nog aanwezige op Marktplaats aangeboden goederen. Hieruit zou dan hebben kunnen blijken welke goederen zij daadwerkelijk via Marktplaats hebben verkocht. Het college heeft dit ten onrechte nagelaten. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiertoe is het volgende van belang.
4.4.1.
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de advertenties op Marktplaats, zoals die zich in het dossier bevinden, niet zodanig gespecificeerd zijn dat deze, gezamenlijk met de nog in de woning van appellanten aanwezige goederen, een beeld zouden kunnen geven van de daadwerkelijk via Marktplaats verkochte goederen. In diverse advertenties op Marktplaats staat bijvoorbeeld enkel als omschrijving ‘fiets’ of ‘schilderij’, zonder nadere specificatie. Het is daarom niet mogelijk om deze advertenties te koppelen aan de nog in de woning van appellanten aanwezige goederen. Indien in de woning van appellanten, zoals zij hebben aangevoerd, veel goederen zouden zijn aangetroffen, dan had deze enkele constatering nog geen inzicht kunnen geven in de omvang van de Marktplaatsactiviteiten van appellanten. Deze constatering laat namelijk onverlet dat appellanten goederen kunnen hebben verkocht die zich niet meer in hun woning bevonden.
Schending inlichtingenverplichting
4.5.
Appellanten hebben aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet hebben geschonden. Volgens appellanten is sprake van incidentele verkoop van privégoederen die niet bij het college hoeft te worden gemeld. Deze beroepsgrond slaagt niet om de volgende redenen.
4.5.1.
Voor een betrokkene die bijstand ontvangt, is het niet verboden om goederen via internet te verkopen. Maar hij moet die verkoop en de daaruit verkregen inkomsten wel tijdig melden bij de bijstandverlenende instantie. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt. De opbrengst daarvan hoeft in beginsel niet te worden gemeld bij de bijstandverlenende instantie. Dit is vaste rechtspraak. [1] Of sprake is van incidentele verkoop van privégoederen is afhankelijk van de aard, de omvang en de regelmaat van de verkoopactiviteiten. Indien geen sprake is van incidentele verkoop van privégoederen moeten de activiteiten op Marktplaats worden aangemerkt als handel. Dit is ook vaste rechtspraak. [2]
4.5.2.
Op naam van appellanten zijn in de te beoordelen periode 370 advertenties op Marktplaats geplaatst voor een verscheidenheid aan producten, zoals vermeld onder 1.3. Gelet op de aard, omvang en de regelmaat van de verkoopactiviteiten is geen sprake geweest van incidentele verkoop van privégoederen, maar van handel, waarmee appellanten inkomsten konden genereren. Dat sprake is van handel vindt ook steun in de verklaring die appellant ter zitting bij de rechtbank heeft afgelegd, namelijk dat hij spullen bij het grofvuil zocht, dat hij die spullen dan zelf opknapte en vervolgens verkocht. Dat, zoals appellanten hebben gesteld, veelal sprake is van herhaalde advertenties voor goederen die niet zijn verkocht, maakt, gelet op het aantal advertenties, niet dat het gaat om incidentele verkoop. Die herhaling past juist bij handel. [3] Daarbij komt dat appellanten hun stelling dat veel advertenties zijn herhaald niet aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk hebben gemaakt. Alleen op basis van de korte omschrijving van het in de advertentie te koop aangeboden goed is dit niet vast te stellen.
4.5.3.
Dat, zoals appellanten hebben gesteld, bovendien slechts een paar van de aangeboden advertenties tot een daadwerkelijke verkoop hebben geleid, leidt ook niet tot een ander oordeel. Anders dan appellanten hebben betoogd hoeven handelsactiviteiten niet pas te worden gemeld nadat de goederen zijn verkocht. [4] Door deze activiteiten niet bij het college te melden, hebben appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden.
Gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting
4.6.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.7.
Indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is de bijstandverlenende instantie gehouden om, indien mogelijk, schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand heeft, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkene dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening. De Raad heeft eerder in andere uitspraken in vergelijkbare zin geoordeeld. [5]
4.8.
Appellanten hebben aangevoerd dat het recht op bijstand schattenderwijs kan worden vastgesteld. Appellanten hebben in hoger beroep een lijst overgelegd van de advertenties waarop is gereageerd door potentiële kopers. Daarop hebben zij de advertenties die volgens appellanten herhalingen betreffen gemarkeerd. Volgens appellanten kan het recht op bijstand schattenderwijs worden vastgesteld aan de hand van de vraagprijzen van de advertenties die geen herhalingen betreffen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het volgende is daarvoor van belang.
4.8.1.
Appellanten hebben geen administratie bijgehouden van hun verkoopactiviteiten via Marktplaats. Op de bankafschriften van appellanten zijn geen bijschrijvingen in verband met verkopen via Marktplaats zichtbaar. De in hoger beroep overgelegde lijst van advertenties bevat onvoldoende controleerbare gegevens om een schatting te kunnen maken van hun inkomsten uit verkopen via Marktplaats. Zoals onder 4.5.2 is overwogen, hebben appellanten niet aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat veel advertenties herhalingen betreffen. Daarbij komt dat niet enkel de advertenties waarop zichtbaar is gereageerd tot een verkoop kunnen hebben geleid. Potentiële kopers kunnen immers op diverse manieren contact opnemen, zoals telefonisch. Tot slot vermelden diverse advertenties geen vraagprijs. Hierdoor is op geen enkele manier in te schatten hoeveel en voor welke prijs er is verkocht.
Terugvordering: dringende redenen
4.9.
Appellanten hebben aangevoerd dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan het college geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien. Appellanten hebben in dat kader gewezen op de medische situatie van appellant en gesteld dat deze situatie is veroorzaakt of verergerd door de terugvordering. Hij heeft een hartkwaal en hij heeft inmiddels een pacemaker. Appellanten hebben daarnaast gewezen op hun financiële situatie en gesteld dat zij niet kunnen rondkomen. Deze beroepsgrond slaagt ook niet om de volgende redenen.
4.9.1.
Het college is verplicht om de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Dit uitgangspunt staat in artikel 58, eerste lid, van de PW. Maar indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dat volgt uit artikel 58, achtste lid, van de PW.
4.9.2.
Zoals de Raad in vier uitspraken van 10 december 2024 [6] tot uitdrukking heeft gebracht moet een besluit om al dan niet van deze mogelijkheid gebruik te maken zijn gebaseerd op een belangenafweging. Daarbij geldt het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald en verder dat met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval rekening wordt gehouden. Die feiten en omstandigheden kunnen zien op de gevolgen van deterugvordering, maar ook op de oorzaak daarvan. De afweging zal een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel, moeten kunnen doorstaan.
4.9.3.
Het college heeft wat appellanten hebben aangevoerd bij afweging van de betrokken belangen niet hoeven aan te merken als dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Het besluit om niet (deels) van terugvordering af te zien getuigt niet van een onevenwichtige afweging van de daarbij betrokken belangen. Daarvoor is allereerst van belang dat de terugvordering niet is ontstaan of opgelopen door toedoen van het college, maar door de schending van de inlichtingenverplichting door appellanten. Dat appellant een hartkwaal en een pacemaker heeft, vormt op zichzelf geen dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Verder hebben appellanten de gestelde nadelige financiële gevolgen van de terugvordering niet met enige onderbouwing aannemelijk gemaakt. Zij hebben bovendien bij de invordering als schuldenaar de bescherming van de regels over de beslagvrije voet die zijn neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Appellanten hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit voor hen onevenredig zijn in verhouding tot het met de terugvordering te dienen doel, namelijk dat het college terugkrijgt wat appellanten ten onrechte aan bijstand hebben ontvangen.

Conclusie en gevolgen

4.10.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering van bijstand in stand blijven.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgen appellanten geen vergoeding voor hun proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman als voorzitter en M.F. Wagner en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van M.S. van Veller als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2025.

(getekend) J.T.H. Zimmerman

(getekend) M.S. van Veller

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Participatiewet
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM9097.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 12 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:996, en van 5 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3513.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3233.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:942.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT5852.