ECLI:NL:CRVB:2020:942

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
18/2333 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na verkoopactiviteiten via Marktplaats.nl en de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellanten, die een bedrijf hadden in de export van tweedehands artikelen. Nadat zij bijstand hadden aangevraagd, werd er een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand, naar aanleiding van meldingen over hun activiteiten op Marktplaats.nl. Uit het onderzoek bleek dat appellanten in de periode van 6 april 2015 tot en met 14 januari 2016 maar liefst 742 advertenties hadden geplaatst, wat de toezichthouder deed concluderen dat er sprake was van handelsactiviteiten en niet van incidentele verkoop van privégoederen.

Het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst heeft appellanten verzocht om een deugdelijke administratie van hun verdiensten en verkopen, maar omdat zij hier niet op ingingen, werd hun recht op bijstand opgeschort en later ingetrokken. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellanten in hoger beroep gingen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden door hun verkoopactiviteiten niet te melden, wat een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij recht hadden op bijstand, omdat zij geen verifieerbare administratie hadden overgelegd.

De Raad benadrukte dat het voor bijstandsontvangers niet verboden is om goederen te verkopen, maar dat zij wel verplicht zijn om de daaruit voortvloeiende inkomsten tijdig te melden. De verkoopactiviteiten van appellanten werden als handel aangemerkt, waardoor de opbrengsten als inkomen moesten worden beschouwd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

18/2333 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 14 april 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 maart 2018, 17/62 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (dagelijks bestuur)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. R.R.F.J. Palmen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2020. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Palmen. Het dagelijks bestuur heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft een bedrijf gehad in export van tweedehands artikelen. Nadat hij met de exploitatie van dat bedrijf was gestopt, hebben appellanten bijstand aangevraagd. Met ingang van 2 april 2015 is aan hen, in aanvulling op de inkomsten uit arbeid van appellante, bijstand op grond van de Participatiewet (PW) toegekend naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Naar aanleiding van de melding dat de internetsite van het bedrijf van appellant nog een lopend aanbod heeft, heeft een toezichthouder van het Team Bijzonder Onderzoek (toezichthouder) van de intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (ISD BOL) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In dat kader heeft hij dossieronderzoek gedaan en, voor zover hier van belang, de gegevens gevorderd van Marktplaats.nl van alle geplaatste en verwijderde advertenties van appellanten. Hieruit is gebleken dat in de periode van 6 april 2015 tot en met 14 januari 2016 in totaal 742 advertenties door appellanten zijn geplaatst.
1.3.
Het dagelijks bestuur heeft appellanten bij brief van 21 januari 2016 verzocht uiterlijk op 28 januari 2016 een deugdelijke en verifieerbare administratie in te leveren van hun verdiensten en verkopen via Marktplaats.nl. Omdat zij geen gehoor aan dit verzoek hebben gegeven, heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 1 februari 2016 het recht op bijstand van appellanten met ingang van 29 januari 2016 opgeschort. Tevens zijn zij in de gelegenheid gesteld de bij brief van 21 januari 2016 verzochte gegevens alsnog uiterlijk 9 februari 2016 in te leveren. Omdat appellanten ook van deze hersteltermijn geen gebruik hebben gemaakt, heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 17 februari 2016 het recht op bijstand van appellanten met ingang van 29 januari 2016 ingetrokken. Appellanten hebben zich hierna op 1 maart 2016 bij de ISD BOL gemeld voor een aanvraag om bijstand. Bij besluit van 13 april 2016 is aan hen met ingang van 1 maart 2016 opnieuw bijstand toegekend.
1.4.
Op 29 maart 2016 heeft op het kantoor van de ISD BOL een gesprek plaatsgevonden tussen appellanten en twee toezichthouders van de ISD BOL over de verdiensten en verkopen van appellanten via Marktplaats.nl. Van het gesprek is een verslag gemaakt.
1.5.
Van de bevindingen van het rechtmatigheidsonderzoek heeft de onder 1.2 bedoelde toezichthouder een rapport opgemaakt dat hij op 7 april 2016 heeft gesloten en ondertekend. Hierna heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 6 juli 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 december 2016 (bestreden besluit), de bijstand van appellanten ingetrokken over de periode van 6 april 2015 tot en met 28 januari 2016. Hieraan ligt ten grondslag dat appellanten in de genoemde periode goederen hebben aangeboden via advertenties op Marktplaats.nl en dat zij daarvan geen melding hebben gemaakt. Daarmee hebben zij de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden. Omdat appellanten geen objectieve en verifieerbare administratie of boekhouding hebben verstrekt kan geen goede en betrouwbare reconstructie worden gemaakt van de verworven inkomsten en is het recht op bijstand over de genoemde periode niet meer vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 6 april 2015 tot en met 28 januari 2016.
4.2.
Niet in geschil is dat appellanten in de te beoordelen periode verschillende goederen te koop hebben aangeboden via Marktplaats.nl en dat zij daarvan geen melding hebben gemaakt aan het dagelijks bestuur. Appellanten hebben aangevoerd dat zij dit ook niet hebben hoeven doen, omdat het geen handel betrof, maar incidentele verkoop van privégoederen was. Volgens appellanten is het enkel plaatsen van advertenties geen handelsactiviteit en levert dat geen inkomsten op. Pas als een geplaatste advertentie heeft geleid tot een daadwerkelijke verkoop en betaling, dient de verkoopactiviteit te worden gemeld. In dit verband heeft de gemachtigde van appellanten ter zitting gewezen op rechtspraak van de Raad (uitspraken van 8 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM9097, en 15 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8124) waar volgens hem uit volgt dat melden pas verplicht is als het plaatsen van advertenties op internet leidt tot wezenlijke verdiensten. In het geval van appellanten heeft slechts een zeer klein aantal advertenties tot een daadwerkelijke verkoop geleid en zijn de opbrengsten uit die verkoop zeer gering. Bovendien is die opbrengst niet als inkomen aan te merken omdat de aangeboden goederen al deel uitmaakten van de bezittingen van appellanten en dus van hun vermogen. Het vermogen van appellanten was al getoetst bij de aanvraag om bijstand en is door de geringe opbrengst uit verkoop niet toegenomen. Deze beroepsgronden slagen niet gelet op het volgende.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5987) is het voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van daaruit verkregen verdiensten tijdig melding wordt gemaakt aan het bijstandverlenend orgaan. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan.
4.4.
Uit de door Marktplaats.nl verstrekte overzichten blijkt dat appellanten binnen 10 maanden 742 advertenties hebben geplaatst waarin zij een zeer gevarieerd assortiment aan goederen te koop hebben aangeboden, met prijzen die varieerden tussen de € 1,00 en € 69,95. Appellante heeft verklaard dat zij de advertenties heeft geplaatst, dat de verkochte goederen per pakketpost werden verstuurd en dat de betalingen werden overgemaakt naar de bankrekening van appellante. Gelet op de aard, de regelmaat en vooral het grote aantal geplaatste advertenties binnen een relatief korte periode, ging het niet om incidentele verkoop van privégoederen, maar moeten de verkoopactiviteiten aangemerkt worden als handel. Dat mogelijk deels sprake is geweest van herhaalde advertenties en dat sommige goederen tegelijkertijd in verschillende rubrieken zijn aangeboden, maakt, gelet op het aantal advertenties, niet dat het gaat om incidentele verkoop. Die herhaling past ook juist bij handel. Dat niet alle advertenties resulteerden in verkoop van de aangeboden goederen, leidt ook niet tot een ander oordeel. Anders dan appellanten hebben betoogd, hoeven de handelsactiviteiten niet pas te worden gemeld, nadat de goederen zijn verkocht en betaald
.De beroepsgrond dat geen inkomsten zijn verkregen, omdat de goederen al deel uitmaakten van de bezittingen van appellanten en tot hun vermogen behoorden, slaagt evenmin. Omdat het gaat om handel zijn de verdiensten uit de verkoop van die goederen naar hun aard aan te merken als inkomen, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW.
4.5.
Het had voor appellanten redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat hun verkoopactiviteiten op Marktplaats.nl voor de verlening van de bijstand van belang konden zijn. Omdat zij deze activiteiten niet hebben gemeld aan het dagelijks bestuur hebben zij de inlichtingenverplichting geschonden. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.6.
Appellanten hebben dit niet aannemelijk gemaakt. Zij hebben van de in- en verkoop geen deugdelijke administratie of boekhouding bijgehouden. In beroep hebben zij een lijst overgelegd van de inkomsten uit de verkoop van huisraad via Marktplaats.nl. Deze lijst is gebaseerd op een overzicht waarop appellanten hebben aangetekend welke goederen zijn verkocht, weggegeven of naar het milieupark zijn gebracht en welke goederen zij nog in voorraad hebben. Dit overzicht is achteraf opgesteld aan de hand van de bankafschriften, en de foto’s die zij hebben gemaakt van de goederen die zij nog in voorraad hebben. Voorts berust dit overzicht, zoals appellante ter zitting heeft verklaard, deels op de herinnering van appellanten. De overgelegde lijst kan niet aangemerkt worden als een deugdelijke administratie, omdat deze geen volledig verifieerbaar beeld geeft van de verkopen en opbrengsten daarvan. Nu onvoldoende verifieerbare informatie beschikbaar is om een betrouwbare reconstructie van de opbrengsten uit de internetverkoop van appellanten te maken, kan het recht op bijstand, anders dan appellanten hebben betoogd, ook niet schattenderwijs worden vastgesteld.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van L. Hagendijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2020.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) L. Hagendijk