In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellanten, die een bedrijf hadden in de export van tweedehands artikelen. Nadat zij bijstand hadden aangevraagd, werd er een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand, naar aanleiding van meldingen over hun activiteiten op Marktplaats.nl. Uit het onderzoek bleek dat appellanten in de periode van 6 april 2015 tot en met 14 januari 2016 maar liefst 742 advertenties hadden geplaatst, wat de toezichthouder deed concluderen dat er sprake was van handelsactiviteiten en niet van incidentele verkoop van privégoederen.
Het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst heeft appellanten verzocht om een deugdelijke administratie van hun verdiensten en verkopen, maar omdat zij hier niet op ingingen, werd hun recht op bijstand opgeschort en later ingetrokken. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellanten in hoger beroep gingen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden door hun verkoopactiviteiten niet te melden, wat een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij recht hadden op bijstand, omdat zij geen verifieerbare administratie hadden overgelegd.
De Raad benadrukte dat het voor bijstandsontvangers niet verboden is om goederen te verkopen, maar dat zij wel verplicht zijn om de daaruit voortvloeiende inkomsten tijdig te melden. De verkoopactiviteiten van appellanten werden als handel aangemerkt, waardoor de opbrengsten als inkomen moesten worden beschouwd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.